ECLI:NL:RBLIM:2021:9726

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
C/03/285156 / HA ZA 20-584
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van schenkingsovereenkomsten op grond van misbruik van omstandigheden en wangedrag

In deze zaak vordert eiser de vernietiging van twee mondelinge schenkingsovereenkomsten die hij in 2017 en 2018 heeft gesloten met de gedaagden, met betrekking tot twee woningen. Eiser stelt dat deze overeenkomsten tot stand zijn gekomen door misbruik van omstandigheden, waarbij hij onder psychische druk heeft gehandeld. De rechtbank behandelt de vraag of de gedaagden misbruik hebben gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en de moeder van de gedaagden. Eiser heeft in 2012 een affectieve relatie met de moeder van de gedaagden opgebouwd en heeft in 2013 en 2014 twee woningen aangekocht, die hij later aan de gedaagden heeft geschonken. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de schenkingsovereenkomsten door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. De rechtbank wijst de vordering tot vernietiging van de schenkingsovereenkomsten af, omdat eiser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Daarnaast heeft eiser zich beroepen op vernietiging ex artikel 7:184 BW, maar ook deze vordering wordt afgewezen, omdat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van wangedrag door gedaagde sub 3. De rechtbank veroordeelt eiser in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/285156 / HA ZA 20-584
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. J. Stokmans,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] (L),
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] (L),
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 4] , gemeente [gemeente 1] ,
gedaagden,
advocaat: mr. J.K.T. Schoffelen.
Partijen zullen hierna als “ [eiser] ” en “ [gedaagden] ” aangeduid worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding, betekend op 12 november 2020, met daarbij de producties 1 tot en met 19,
  • de conclusie van antwoord zonder producties,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 14 juli 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in 2012 de moeder van [gedaagden] (hierna: “ [naam moeder gedaagden] ”) ontmoet. Op enig moment is tussen [eiser] en [naam moeder gedaagden] een affectieve relatie ontstaan. [naam moeder gedaagden] verbleef iedere week een aantal dagen bij [eiser] en een aantal dagen bij haar echtgenoot.
2.2.
[eiser] heeft in 2013 de woning, staande en gelegen te ( [postcode 1] ) [plaats 1] , aan de [adres 1] aangekocht tegen een koopprijs van € 204.000,00 (hierna: “de [woning in plaats 1] ”). [eiser] kocht deze woning ten behoeve van zijn dochter, die aldaar vanaf het moment van eigendomsverkrijging door [eiser] woonachtig is.
2.3.
[eiser] heeft in 2014 de woning, staande en gelegen te ( [postcode 2] ) [plaats 2] , aan de [adres 2] aangekocht tegen een koopprijs van € 204.500,00 (hierna: “de [woning in plaats 2] ”). [eiser] kocht deze woning ten behoeve van [naam moeder gedaagden] , die aldaar vanaf het moment van eigendomsverkrijging door [eiser] op de dagen dat zij niet bij [eiser] verbleef, woonachtig was. De echtgenoot van [naam moeder gedaagden] woonde uitsluitend in die woning.
2.4.
In december 2017 hebben [eiser] en [gedaagden] mondeling een schenkingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de [woning in plaats 2] . De [woning in plaats 2] is op 28 december 2017 door [eiser] aan [gedaagden] geleverd.
2.5.
In november 2018 hebben [eiser] en [gedaagden] mondeling een schenkingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de [woning in plaats 1] . De [woning in plaats 1] is op 24 december 2018 aan [gedaagden] geleverd.
2.6.
De affectieve relatie tussen [eiser] en [gedaagden] is, na ruim zeven jaar, geëindigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de in december 2017 en november 2018 gesloten mondelinge schenkingsovereenkomsten van (i) de onroerende zaak met daarop een halfvrijstaande bungalow met buitenberging gelegen te ( [postcode 2] ) [plaats 2] , aan de [adres 2] , kadastraal bekend [gemeente 2] , [sectieletter 1] [sectienummer 1] en (ii) de onroerende zaak met daarop een woonhuis gelegen te ( [postcode 1] ) [plaats 1] , aan de [adres 1] , kadastraal bekend [gemeente 3] , [sectieletter 2] , [sectienummer 2] tussen [eiser] en [gedaagden] te vernietigen;
te bepalen dat [eiser] eigenaar van de onder 1 beschreven woning is gebleven en te bepalen dat het kadaster daarop moet worden aangepast en daartoe de kadastrale gegevens van de onder 1 beschreven onroerende zaken in het dictum op te nemen;
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure en de gemaakte beslagkosten te voldoen, bestaande uit € 1.103,55 aan deurwaarderskosten en
€ 2.402,00 aan advocaatkosten begroot volgens het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering tot vernietiging van de schenkingsovereenkomsten met [gedaagden] misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”) ten grondslag. Ten aanzien van gedaagde sub 3 (hierna: “ [gedaagde sub 3] ”) stoelt [eiser] zijn vordering tevens op artikel 7:184 lid 1 sub b BW. [eiser] stelt dat [gedaagden] samen met [naam moeder gedaagden] misbruik hebben gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie die tussen hem en [naam moeder gedaagden] bestond. Volgens [eiser] hebben [gedaagden] de overdracht van de [woning in plaats 2] en de [woning in plaats 1] (hierna: “de Woningen”), die onder psychische en emotionele druk tot stand gekomen is, bewerkstelligd, dan wel daarvan geprofiteerd.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

toepassing van artikel 7:176 BW?

4.1.
Partijen twisten in de eerste plaats over het antwoord op de vraag welke partij eventueel zal moeten bewijzen of de schenkingsovereenkomst door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen is.
4.2.
[eiser] betoogt dat, nu hij gesteld heeft dat de schenkingsovereenkomsten door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen zijn, het aan [gedaagden] is om te bewijzen dat géén sprake is van misbruik van omstandigheden. [gedaagden] daarentegen voeren aan dat de omkeringsregel van artikel 7:176 BW niet van toepassing is en dat de bewijslast van misbruik van omstandigheden op [eiser] is blijven rusten.
4.3.
Op grond van artikel 7:176 BW geldt dat, indien de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen is, de bewijslast van het tegendeel bij een beroep op vernietigbaarheid op de begiftigde rust. Deze van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”) afwijkende bewijslastverdeling strekt ter versterking van de positie van de schenker. De omkering van de bewijslast geldt niet als de schenking heeft plaatsgevonden bij notariële akte, zo volgt uit de “tenzij-clausule” bij artikel 7:176 BW.
4.4.
De discussie tussen partijen in dit kader spitst zich toe op het antwoord op de vraag of de schenking heeft plaatsgevonden bij notariële akte. De rechtbank is van oordeel dat het, om omkering van de bewijslast te voorkomen, voldoende is dat een notariële akte van de schenking is opgemaakt. Niet nodig is dat de schenking zelf bij notariële akte tot stand komt (vgl. ook Asser/Perrick, deel 4, 2021/278). De rechtbank stelt vast dat van de schenking van de [woning in plaats 2] op 28 december 2017 een notariële leveringsakte is opgemaakt en van de schenking van de [woning in plaats 1] op 24 december 2018. In dit geval is aldus van beide schenkingsovereenkomsten een notariële akte opgemaakt. De conclusie is dan ook dat de in artikel 7:176 BW neergelegde omkeringsregel in dit geval niet toepasselijk is.
omkering bewijslast op grond van redelijkheid en billijkheid?
4.5.
[eiser] heeft in subsidiaire zin tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren gebracht dat de bewijslast in dit geval op grond van de redelijkheid en billijkheid dient te worden omgekeerd.
4.6.
De rechtbank volgt dat standpunt niet. Weliswaar kan uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere bewijslastverdeling voortvloeien dan welke de hoofdregel van artikel 150 Rv voorschrijft, maar toepassing van deze uitzondering kan slechts met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden geschieden (HR 17 april 2009, NJ 2009/196). In het onderhavige geval heeft [eiser] geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan een van de hoofdregel van artikel 150 Rv afwijkende bewijslastverdeling toegepast zou moeten worden.
4.7.
De tussenconclusie is dan ook dat het aan [eiser] is om te stellen en, bij betwisting, te bewijzen dat de schenkingsovereenkomsten door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen zijn.
misbruik van omstandigheden?
4.8.
De vervolgvraag, en dat is waar het in deze procedure in de kern om draait, is dan of deze schenkingsovereenkomsten tot stand gekomen zijn door misbruik van omstandigheden.
4.9.
Van misbruik van omstandigheden is, aldus artikel 3:44 lid 4 BW, sprake als [gedaagden] wisten of moesten begrijpen dat [eiser] door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, werd bewogen tot het doen van die schenkingen en die schenkingen heeft geaccepteerd, terwijl hetgeen zij wisten of moesten begrijpen hen daarvan had moeten weerhouden.
4.10.
[eiser] heeft het door hem gestelde misbruik van omstandigheden als volgt feitelijk onderbouwd. [eiser] stelt dat [gedaagden] samen met [naam moeder gedaagden] misbruik hebben gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie die tussen hem en [naam moeder gedaagden] bestond. Zij hebben een wig gedreven tussen [eiser] en zijn (twee) zoons. De verhouding tussen [eiser] en zijn zoons stond al, als gevolg van de affectieve relatie van [eiser] met [naam moeder gedaagden] en de onconventionele afspraken in dat verband, onder druk. [naam moeder gedaagden] heeft voortdurend aan [eiser] voorgehouden dat, indien [eiser] zou komen te overlijden, zij uit de [woning in plaats 2] en de dochter van [eiser] uit de [woning in plaats 1] zouden worden gezet door de zoons van [eiser] . Aan [eiser] is voorgehouden dat [naam moeder gedaagden] en de dochter van [eiser] daartegen beschermd moesten worden en ook dat het vermogen van [eiser] gediend zou zijn met overdracht van de Woningen aan [gedaagden] De overdracht van de Woningen is onder deze psychische en emotionele druk op [eiser] bewerkstelligd. Er bestond voor [gedaagden] geen enkele legitieme reden om de Woningen in eigendom te verkrijgen, terwijl de overdracht van de Woningen aan [gedaagden] voor [eiser] evident onvoordelig was.
4.11.
[gedaagden] betwisten dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Tussen [eiser] en [naam moeder gedaagden] bestond een affectieve relatie op basis van gelijkwaardigheid, waarbij [naam moeder gedaagden] steeds goed voor [eiser] heeft gezorgd. Van enige afhankelijkheid ten opzichte van [naam moeder gedaagden] was geen sprake. [eiser] was (en is) een bekwame en capabele man, die niet lichtzinnig, noch anderszins niet in staat zou zijn om zijn eigen financiële en andere zaken te behartigen. [eiser] heeft de [woning in plaats 2] aangekocht als geschenk voor [naam moeder gedaagden] , zodat zij daar met haar echtgenoot kon verblijven op de momenten dat ze niet bij [eiser] was. Op een zeker moment wilde [eiser] de [woning in plaats 2] , vanwege de aan die woning verbonden kosten, schenken aan [naam moeder gedaagden] . Dat was toen, omdat [naam moeder gedaagden] nog allerlei schulden had, niet mogelijk en daarom is ervoor gekozen de [woning in plaats 2] aan [gedaagden] te schenken. De gedachte daarachter was dat de [woning in plaats 2] na het overlijden van de ouders van [gedaagden] toch aan [gedaagden] zou gaan toebehoren. [eiser] heeft de [woning in plaats 1] geschonken aan [gedaagden] , omdat hij ook van de daaraan verbonden kosten af wilde. Omdat de dochter van [eiser] een bijstandsuitkering genoot, kon de woning niet aan haar worden geschonken. [gedaagden] verkregen de [woning in plaats 1] in eigendom, waarbij aan hen door [eiser] werd voorgehouden dat de dochter van [eiser] gratis in die woning mocht blijven wonen en het haar vrij stond om eventueel kamers in die woning onder te verhuren. Voor [eiser] was het voordelig dat hij op die manier verlost was van de aan de Woningen verbonden maandelijkse lasten. [gedaagden] hebben de nadelige (met name fiscale) consequenties van de schenkingen van [eiser] niet overzien. De schenkbelasting bedraagt ongeveer
€ 135.000,00, terwijl zij de Woningen niet zelf kunnen gebruiken of kunnen verhuren. De [woning in plaats 2] wordt immers bewoond door [naam moeder gedaagden] en haar partner, de [woning in plaats 1] door de dochter van [eiser] . Met de Belastingdienst is een betalingsregeling getroffen om de schenkbelasting te kunnen betalen, aldus [gedaagden]
4.12.
De rechtbank acht de navolgende feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de vraag of de schenkingsovereenkomsten door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen, relevant:
4.12.1.
[eiser] is weliswaar een man op leeftijd, maar als onweersproken staat ook vast dat hij zelfstandig kon functioneren en voldoende bekwaam was om zijn eigen financiële en andere zaken te behartigen. Niet gesteld, noch anderszins gebleken is dat [eiser] bijvoorbeeld kampte met een steeds slechter wordende geestelijke gezondheid en dat hij om die reden zijn wil niet meer (goed) kon bepalen.
4.12.2.
Tussen [eiser] en [naam moeder gedaagden] heeft gedurende een periode van ruim zeven jaar een relatie bestaan. Deze relatie bestond weliswaar in eerste instantie uit het verlenen van zorg door [naam moeder gedaagden] , maar werd vrij snel daarna ook van affectieve aard, waarbij [naam moeder gedaagden] een deel van de week bij [eiser] verbleef en het andere deel bij haar echtgenoot. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling over die inmiddels geëindigde relatie verklaard dat hij in die periode fijn met [naam moeder gedaagden] heeft samengeleefd. Dat hij bijvoorbeeld in die tijd van zijn omgeving werd geïsoleerd, is niet gesteld noch anderszins gebleken.
4.12.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] de door [gedaagden] naar voren gebrachte redenen voor het sluiten van de schenkingsovereenkomsten onderschreven. [eiser] heeft verklaard dat hij voor onderdak voor [naam moeder gedaagden] wilde zorgen en dat de [woning in plaats 2] aan [gedaagden] is geschonken, omdat [naam moeder gedaagden] zelf schulden had. [eiser] heeft voorts verklaard dat hij ook voor onderdak voor zijn dochter wilde zorgen, ook wanneer hij zou zijn overleden. Hij wilde voorkomen dat zijn andere kinderen zijn dochter dan uit de [woning in plaats 1] konden zetten. De [woning in plaats 1] kon niet aan de dochter van [eiser] worden geschonken, omdat zij een bijstandsuitkering genoot en daarom is die woning aan [gedaagden] geschonken. Uit deze verklaring van [eiser] leidt de rechtbank af dat hij, op eigen initiatief, heeft nagedacht over en bewust een keuze heeft gemaakt voor deze schenkingsconstructie. Dat hij onder psychische en emotionele druk van [naam moeder gedaagden] en/of [gedaagden] stond om aldus te handelen, volgt daaruit niet. Bovendien doet de huidige situatie nog steeds recht aan de reden van [eiser] voor het sluiten van de schenkingsovereenkomsten met [gedaagden] ; de dochter van [eiser] bewoont de [woning in plaats 1] , [naam moeder gedaagden] de [woning in plaats 2] .
4.12.4.
Van de schenkingsovereenkomsten zijn notariële akten opgemaakt. Van de notaris mag worden verwacht dat hij zijn medewerking weigert, als hij er in gemoede van overtuigd is, dat zich een geval van misbruik van omstandigheden voordoet. Dat is niet anders indien schenker en begiftigde van een reeds uitgevoerde schenking, alsnog een notariële akte doen opmaken. De notaris dient zich er ook in dat geval van te vergewissen, dat de schenking indertijd niet onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand kwam. De rechtbank stelt vast dat de notaris geen aanleiding heeft gezien de notariële akten niet te verlijden. Weliswaar heeft [eiser] nog bloot gesteld dat de inhoud van de notariële akten door de notaris niet is voorgelezen, maar uit de notariële akten blijkt dat [eiser] ontwerpakten heeft ontvangen en dat hij is gewezen op de gevolgen die uit die akten voortvloeien.
4.13.
In het licht van de hiervoor onder r.o. 4.12. weergegeven feiten en omstandigheden en gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] overigens, had van [eiser] mogen worden verwacht dat hij het gestelde misbruik van omstandigheden nader zou onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. [eiser] heeft derhalve niet voldaan aan zijn stelplicht, zodat aan een bewijsopdracht niet wordt toegekomen. De slotsom is dat de vordering tot vernietiging van de schenkingsovereenkomsten op grond van artikel 3:44 BW wordt afgewezen.
vernietiging ex artikel 7:184 BW?
4.14.
[eiser] heeft zich daarnaast jegens [gedaagde sub 3] beroepen op vernietiging ex artikel 7:184 lid 1 sub b BW. [eiser] stelt dat [gedaagde sub 3] opzettelijk misdrijven jegens [eiser] heeft gepleegd door tot tweemaal toe huurders voor de panden van [eiser] aan te dragen, die daarin vervolgens grootschalige hennepkwekerijen hebben geplaatst. Volgens [eiser] heeft [gedaagde sub 3] daarmee in strijd met artikel 3 van de Opiumwet en de artikelen 161 en 352 Wetboek van Strafrecht gehandeld. [gedaagde sub 3] heeft zulks betwist.
4.15.
Artikel 7:184 BW geeft een aantal gevallen waarin een schenking kan worden vernietigd wegens wangedrag jegens de schenker of bepaalde derden. Op grond van artikel 7:184 lid 1 sub b BW is een schenking vernietigbaar, indien de begiftigde opzettelijk een misdrijf jegens de schenker of diens naaste betrekkingen pleegt.
4.16.
De rechtbank is van oordeel [eiser] de stelling dat [gedaagde sub 3] opzettelijk misdrijven jegens hem heeft gepleegd, onvoldoende heeft onderbouwd. [gedaagde sub 3] erkent weliswaar dat in twee andere panden van [eiser] , te weten een woning in [plaats 3] ( [land] ) en een bedrijfspand in [plaats 4] , hennepplantages zijn aangetroffen, maar betwist dat hij daarbij betrokken is. [gedaagde sub 3] heeft aangevoerd dat de woning in [plaats 3] verhuurd is aan een voor hem onbekend persoon en dat hij ook met de verhuur van het bedrijfspand in [plaats 4] geen bemoeienis heeft gehad. In het licht van die betwisting had het minstgenomen op de weg van [eiser] gelegen zijn stelling dat [gedaagde sub 3] betrokken zou zijn bij jegens hem gepleegde misdrijven nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van stukken waaruit de bemoeienis van [gedaagde sub 3] met het tot stand komen van de huurovereenkomst met de door [eiser] bedoelde huurders blijkt. Nu [eiser] zulks heeft nagelaten, voldoet hij niet aan de op hem rustende stelplicht. De vordering, voor zover gegrond op artikel 7:184 BW, zal daarom eveneens worden afgewezen.
opheffing beslagen?
4.17.
[gedaagden] hebben bij conclusie van antwoord (mede) geconcludeerd tot opheffing van de door [eiser] gelegde beslagen. Daargelaten dat het op de weg van [gedaagden] had gelegen om ten behoeve hiervan een reconventionele vordering in te stellen, zal de rechtbank ook om een andere de door [eiser] gelegde beslagen niet opheffen. De enkele omstandigheid dat de vordering van [eiser] , waarvoor de beslagen zijn gelegd, wordt afgewezen, rechtvaardigt niet zonder meer het oordeel dat deze vorderingen ondeugdelijk zijn, nu tegen dit vonnis nog hoger beroep openstaat (HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074). In een dergelijke situatie komt het aan op een afweging van de belangen van partijen. [gedaagden] hebben in het geheel niet onderbouwd dat zij een zodanig belang hebben bij opheffing van de beslagen, dat deze, vooruitlopend op een eventueel hoger beroep, in welk kader [eiser] belang heeft bij handhaving van de beslagen, reeds moeten worden opgeheven.
proceskosten
4.18.
[eiser] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden tot op heden begroot op € 304,00 aan betaald griffierecht en € 1.126,00 (2,0 punten van het liquidatietarief van € 563,00), in totaal
€ 1.430,00. De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals verwoord in het dictum.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 1.430,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 163,00 zonder betekening en € 251,00 met betekening,
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: VN