ECLI:NL:RBLIM:2021:9725

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
ROE 20/2952
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor realisatie vakantiewoning in strijd met goede ruimtelijke ordening

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen. Eiser, eigenaar van een perceel in [woonplaats 1], had een vergunning aangevraagd voor de realisatie van een vakantiewoning. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de realisatie van de vakantiewoning zou plaatsvinden binnen de geurcirkel van een aangrenzend agrarisch bedrijf, wat strijd zou opleveren met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelde dat het college terecht een geurcirkel had aangenomen, gezien de bestemming van het aangrenzende perceel en de mogelijkheden voor de exploitatie van een volwaardig agrarisch bedrijf. Eiser voerde aan dat er geen agrarische activiteiten meer plaatsvonden op het perceel van de derde-partij, maar de rechtbank oordeelde dat de bestemming van het perceel de mogelijkheid tot exploitatie van een melkveehouderij niet uitsloot. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de omgevingsvergunning terecht was, omdat de realisatie van de vakantiewoning binnen de geurcirkel zou plaatsvinden, wat in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank stelde vast dat het college ten onrechte de reguliere voorbereidingsprocedure had gevolgd en droeg het college op het griffierecht aan eiser te vergoeden en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. P.W.A.M. van Roy),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen, verweerder

(gemachtigde: mr. R.L.M. Baltesen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij], te [woonplaats 2]
(gemachtigde: ing. H.N.J.M. Steins).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de door eiser gevraagde omgevingsvergunning voor het realiseren van een vakantiewoning geweigerd.
Bij besluit van 1 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

Wat zijn de relevante feiten en omstandigheden?
1. Eiser is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] te [plaats] . Op het perceel van eiser geldt de bestemming ‘wonen’ zoals gedefinieerd in artikel 26.1.1 van de regels van de beheersverordening ‘Kernen’, vastgesteld door de gemeenteraad van Meerssen op 24 februari 2014 (beheersverordening). De derde-partij is eigenaar van het aangrenzende perceel aan de [adres 2] te [plaats] , waarop onder meer een bedrijfswoning en een koeienstal is gelegen. Het perceel van de derde-partij is bestemd voor ‘agrarisch-agrarisch bedrijf’ zoals gedefinieerd in artikel 4.1.1 van de regels van de beheersverordening.
2. Eiser wil op zijn perceel graag een vakantiewoning realiseren en heeft op
15 november 2019 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een vakantiewoning is in strijd met de ter plaatse geldende bestemming, waardoor verweerder de aanvraag van eiser ambtshalve ook heeft aangemerkt als een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. In het primaire besluit, dat is voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure, heeft verweerder de omgevingsvergunning geweigerd. De omgevingsvergunning is met name geweigerd omdat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor een vakantiewoning omdat de vakantiewoning zou komen te liggen binnen de geurcirkel van het agrarisch bedrijf van de derde-partij. Verweerder hanteert in het primaire besluit een geurcirkel van 50 meter vanuit de koeienstal op het perceel van de derde-partij.
2.1.
Eiser is het niet eens met het primaire besluit en heeft bezwaar gemaakt. In zijn bezwaar heeft eiser aangegeven dat wel sprake is van een goed woon- en leefklimaat, vooral omdat de derde-partij al jaren geen agrarisch bedrijf meer exploiteert. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser is vervolgens in beroep gegaan.
2.2.
Hangende het beroep heeft de rechtbank op 27 augustus 2021 aan partijen verzocht aan te geven of artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo van toepassing is en zo ja, of er dan geen weigering door de gemeenteraad van een ‘verklaring van geen bedenkingen’ als bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo vereist is. Bij brief van 28 oktober 2021 heeft verweerder gereageerd. Hij stelt dat de aangevraagde omgevingsvergunning (voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) met gebruikmaking van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo zou moeten worden verleend. Tevens heeft verweerder het besluit van de gemeenteraad van 20 oktober 2021 meegezonden, waarin de gemeenteraad heeft besloten te verklaren dat de raad bedenkingen heeft tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de beheersverordening ten behoeve van het realiseren van een vakantiewoning op het perceel van eiser. Bij brief van 8 november 2021 heeft eiser hierop gereageerd.
Hoe is deze uitspraak opgebouwd?
3. De rechtbank hanteert in deze uitspraak de volgende opbouw. Eiser heeft onder meer een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De beroepsgrond die gaat over het gelijkheidsbeginsel zal de rechtbank als eerste behandelen. Door eiser is verder een beroepsgrond gericht tegen de wijze van totstandkoming van het bestreden besluit. Dat is de tweede beroepsgrond die de rechtbank zal behandelen en daar komt de rechtbank alleen aan toe indien de eerste beroepsgrond niet slaagt. Als ook de tweede beroepsgrond niet slaagt, dan komt de rechtbank toe aan een bespreking van de beroepsgronden die eiser aanvoert tegen de inhoud van het bestreden besluit. Die beroepsgronden richten zich tegen het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening door het ontbreken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, omdat de vakantiewoning binnen de geurcirkel van de koeienstal van de derde-partij wordt gerealiseerd.
3.1.
De rechtbank heeft het juridische kader van deze zaak opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel?
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd en ter zitting verduidelijkt dat verweerder hem op grond van het gelijkheidsbeginsel niet kan tegenwerpen dat de realisatie van zijn vakantiewoning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening omdat er sprake is van een geurcirkel die moet worden gerespecteerd. Verweerder staat het anderen namelijk wel toe om geurgevoelige objecten te realiseren binnen de geurcirkel die verweerder in zijn bestreden besluit aanneemt. Op minder dan 50 meter van de koeienstal van de derde-partij bevindt zich een perceel grond met daarop een bouwvlak waaraan de bestemming ‘wonen’ als gedefinieerd in artikel 26.1.1 van de regels van de beheersverordening is toegekend. Het gaat om een perceel gelegen aan de [adres 3] te [plaats] , linksachter de koeienstal van de derde-partij. Dat perceel ligt binnen de geurcirkel die verweerder aanneemt en daarop mag volgens eiser door een ander wel een woning worden gerealiseerd, maar hij mag op zijn eigen perceel geen vakantiewoning realiseren.
5. De rechtbank is van oordeel dat van strijd met het gelijkheidsbeginsel geen sprake is en overweegt daartoe als volgt. Een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel vereist dat er sprake is van een gelijk geval dat ongelijk wordt behandeld en waar geen objectieve rechtvaardiging voor is. [1] Van gelijke gevallen is echter geen sprake. Tussen partijen is niet in geschil dat de realisatie van een vakantiewoning door eiser niet rechtstreeks is toegestaan op grond van de beheersverordening. Om die reden dient een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo te worden verleend. Het bouwen en bewonen van een reguliere woning op het perceel met het bouwvlak waar eiser naar heeft verwezen, is daarentegen wél rechtstreeks toegestaan op grond van de beheersverordening. Dit komt omdat het bewonen van een reguliere woning binnen de op het perceel rustende bestemming ‘wonen’ valt. Om die reden is van gelijke gevallen geen sprake.
Leidt het ten onrechte niet toepassen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure tot vernietiging van het bestreden besluit?
6. Partijen zijn het er (ter zitting) over eens dat de omgevingsvergunning die eiser heeft aangevraagd door verweerder op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo moet worden verleend. Van een kruimelgeval of een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is in deze zaak geen sprake.
6.1.
Tussen partijen is dan ook niet in geschil dat de uitgebreide en niet de reguliere voorbereidingsprocedure had moeten worden gevolgd voor de behandeling van de aanvraag van eiser. Wat partijen verdeeld houdt, is welke gevolgen de rechtbank aan deze procedurefout van verweerder zou moeten verbinden. Eiser is van mening dat belanghebbenden ten onrechte de kans is ontnomen om zienswijzen in te dienen. Om die reden dient volgens hem vernietiging van het bestreden besluit te volgen. Hij is er namelijk van overtuigd dat omwonenden zich positief zouden hebben uitgelaten over de realisatie van een vakantiewoning als ze daarvoor de kans hadden gekregen. Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat eiser geen nadeel heeft ondervonden van het toepassen van de reguliere voorbereidingsprocedure en neemt met verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling/ABRvS) [2] het standpunt in dat de rechtbank het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zou moeten passeren.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in stand blijft en niet wordt vernietigd omdat verweerder ten onrechte de reguliere voorbereidingsprocedure heeft toegepast. De rechtbank zal het gebrek passeren door toepassing te geven aan artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het is niet aannemelijk dat belanghebbenden zijn benadeeld door de fout van verweerder in de voorbereiding van de besluitvorming. Eiser heeft ten eerste niet gesteld en onderbouwd dat hij persoonlijk in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is dat overigens op basis van de gedingstukken ook niet gebleken. Eiser heeft zowel in bezwaar als beroep zijn standpunten kenbaar gemaakt en kunnen maken. Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat andere belanghebbenden zijn benadeeld. Als belanghebbenden zich positief zouden willen uitlaten over de plannen van eiser, had eiser hen ertoe kunnen bewegen hun voor eiser positieve standpunt in bezwaar en/of beroep naar voren te brengen. Eventuele belanghebbenden die, net als de derde-partij, negatief tegenover de realisatie van een vakantiewoning staan, zijn ook niet benadeeld. Verweerder heeft de omgevingsvergunning in het primaire besluit namelijk geweigerd en zijn beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Dat betekent dat de foutieve voorbereiding van de besluitvorming voor die eventuele belanghebbenden geen nadelige (rechts)gevolgen heeft.
Is verweerder terecht van een geurcirkel uitgegaan?
7. Het bestreden besluit moet volgens eiser ook worden vernietigd, omdat verweerder niet van een geurcirkel mocht uitgaan bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Eiser voert aan dat er door de derde-partij al jaren geen melkveehouderij meer wordt geëxploiteerd. Zo is er al jaren geen veestapel meer aanwezig op de locatie. De regionale uitvoeringsdienst (RUD) heeft in 2014 nog geconstateerd dat er geen vee aanwezig was op het perceel. Ook heeft de RUD vastgesteld dat er geen melkinstallatie meer aanwezig is. Zelfs al zou er wel een melkinstallatie aanwezig zijn, dan is deze verouderd, verroest en daardoor niet meer bruikbaar. Er is volgens eiser ook geen correcte melkboekhouding en mestregistratie. Bovendien stelt eiser zich op het standpunt dat het agrarisch bedrijf van de derde-partij niet eens zou kunnen doorstarten gezien de inmiddels veranderde wet- en regelgeving. Hij meent dat inmiddels sprake is van een vergunningplichtige activiteit en de derde-partij heeft geen vergunning voor de exploitatie van een melkveehouderij en kan die ook niet krijgen. Daarnaast geldt dat ook stikstofuitstoot en de benodigde fosfaatrechten aan een doorstart in de weg staan. Tevens wijst eiser erop dat vanwege de bedrijfswoning aan het perceel van de derde-partij de agrarische bestemming is komen te vervallen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit bij zijn beoordeling of er sprake was van een goede ruimtelijke ordening terecht van een geurcirkel is uitgegaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De ter plaatse geldende bestemming van het perceel van de derde-partij houdt voor de derde-partij het recht in om een volwaardig agrarisch bedrijf te exploiteren. Het perceel van de derde-partij is namelijk bestemd voor ‘agrarisch-agrarisch bedrijf’ als bedoeld in artikel 4.1.1, onder a, van de regels van de beheersverordening. In tegenstelling tot wat eiser aanvoert betekent de eveneens op het perceel rustende aanduiding ‘bedrijfswoning’ niet dat er geen sprake meer is van de bestemming ‘agrarisch-agrarisch bedrijf’. Die aanduiding betekent alleen dat er op het perceel binnen het bouwvlak in aanvulling op de bestemming ook een bedrijfswoning aanwezig mag zijn. Op grond van de bestemming van het perceel van de derde-partij is het toegestaan om op het perceel een volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering te exploiteren, met uitzondering van intensieve veehouderij. Naar het oordeel van de rechtbank kan een melkveehouderij binnen de definitie van een volwaardig agrarisch bedrijf als opgenomen in artikel 4.1.1, onder a, van de regels vallen. Het is dus in beginsel mogelijk voor de derde-partij om in lijn met de ter plaatse geldende bestemming een melkveehouderij te exploiteren.
8.1.
Voorts overweegt de rechtbank dat op voorhand niet is uitgesloten dat op de exploitatie van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals een melkveehouderij een geurcirkel van toepassing is op grond van milieuwetgeving zoals het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De mogelijkheid om een volwaardig agrarisch bedrijf zoals een melkveehouderij te exploiteren en zeker de mogelijkheid om een melkveehouderij te starten of uit te breiden, wordt in beginsel beperkt als er (nieuwe) geurgevoelige objecten binnen een toepasselijke geurcirkel worden gerealiseerd. Tussen partijen is niet in geschil dat de vakantiewoning die eiser wil realiseren een geurgevoelig object is. Verweerder diende daarom bij zijn beoordeling uit te gaan van een geurcirkel, want de derde-partij loopt anders het risico beperkt te worden in haar mogelijkheden op grond van de beheersverordening voor de (toekomstige) exploitatie van haar perceel. Tussen partijen is verder niet in geschil dat als verweerder in de beoordeling terecht is uitgegaan van een geurcirkel, conform het bestreden besluit een afstand geldt van 50 meter vanuit de koeienstal op het perceel van de derde-partij. Verweerder heeft die afstand in het bestreden besluit weliswaar gebaseerd op de Wgv, maar dezelfde afstand is door partijen ook aangenomen als moet worden uitgegaan van het Activiteitenbesluit.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op wat de rechtbank in rechtsoverweging 8 en 8.1 heeft overwogen, in het midden blijven of er door de derde-partij op dit moment een melkveehouderij wordt geëxploiteerd. Het is namelijk gelet op het voorgaande niet relevant of ten tijde van het bestreden besluit wel of geen sprake was van een volwaardig agrarisch bedrijf op grond van artikel 4.1.1, onder a, van de regels van de beheersverordening. Het gaat erom dat op grond van de bestemming de exploitatie van een melkveehouderij in beginsel mogelijk is.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan tevens in het midden blijven of de derde-partij beschikt over de voor de exploitatie van een melkveehouderij benodigde rechten en vergunningen. Zelfs al zou de derde-partij op dit moment niet over de benodigde rechten en vergunningen beschikken, hetgeen door verweerder en de derde-partij wordt betwist, dan is naar het oordeel van de rechtbank niet uitgesloten dat de derde-partij die benodigde rechten en vergunningen in de toekomst wel kan krijgen. Eiser heeft weliswaar in zijn algemeenheid gesteld dat dit niet het geval is vanwege verzwaarde wet- en regelgeving, maar desgevraagd ter zitting heeft hij zijn standpunt niet kunnen concretiseren of onderbouwen. Bovendien is de vraag of een partij voor de exploitatie van zijn onderneming over de benodigde rechten en vergunningen beschikt, in eerste instantie een handhavingsvraag.
Mocht verweerder aannemen dat van een goede ruimtelijke ordening geen sprake is?
9. Eiser voert vervolgens aan dat ook als er moet worden uitgegaan van een geurcirkel, er geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft dat ten onrechte wel aangenomen en het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd. Eiser wijst er op dat de vakantiewoning op zijn perceel in bestaande bebouwing wordt gerealiseerd en zelfs voor een deel binnen het bestaande bouwvlak. Eiser woont ook binnen de geurcirkel en voor hem is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hij ervaart zelf geen hinder of overlast.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening, omdat de vakantiewoning binnen de geurcirkel zou worden gerealiseerd. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geen sprake is. Het bestreden besluit blijft daarom in stand. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
10.1.
Uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo volgt dat verweerder bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor afwijking van de beheersverordening moet afwegen of sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft dus beoordelingsruimte bij de vraag of er wel of geen strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Onder een goede ruimtelijke ordening wordt begrepen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het perceel en de omgeving. Strijd met een goede ruimtelijke ordening doet zich onder meer voor als een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van het project niet is gewaarborgd. [3] Er is volgens de Afdeling in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat indien tussen een agrarisch bedrijf en een geurgevoelig object de afstand op grond van de toepasselijke geurcirkel wordt aangehouden. [4] Als het geurgevoelig object binnen de toepasselijke geurcirkel is gelegen, geldt als keerzijde dat dan in beginsel géén sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vakantiewoning binnen de in het bestreden besluit aangehouden geurcirkel zou worden gerealiseerd. De rechtbank overweegt dat op grond van de genoemde jurisprudentie van de Afdeling in deze zaak daarom het uitgangspunt is dat géén sprake is van een aanvaardbaar woon- of leefklimaat en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat er tóch sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In die bewijslast is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de realisatie van de vakantiewoning voor de derde-partij niet nadelig zou zijn waar het gaat om de mogelijkheden van (toekomstige) exploitatie van een agrarisch bedrijf door de derde-partij. De enkele omstandigheid dat de vakantiewoning gerealiseerd zou worden in bestaande bebouwing van eiser en voor een deel binnen het bestaande bouwvlak is daarvoor onvoldoende. Dat eiser aangeeft zelf een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te ondervinden, is ook niet doorslaggevend, aangezien hij daar niet aannemelijk mee maakt dat verweerder in zijn beoordeling niet meer gewicht mocht toekennen aan de belangen van de derde-partij die door een geurcirkel eveneens worden beschermd.
Wat is de uitkomst van deze zaak?
11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij zijn beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening bij verlening van de aangevraagde omgevingsvergunning terecht van een geurcirkel is uitgegaan. Uitgaand van een geurcirkel, mocht verweerder in redelijkheid aannemen dat sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft om die reden de omgevingsvergunning mogen weigeren.
Het beroep is ongegrond.
12. Omdat verweerder ten onrechte niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft gevolgd en het bestreden besluit op dit punt een gebrek vertoont, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Ook ziet de rechtbank om die reden aanleiding tot veroordeling van verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond.
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,- en draagt verweerder op deze kosten aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
R. Viester, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op: 21 december 2021
de griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen
rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 21 december 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven rechtsregel, door de rechtbank in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid onder c, van de Wabo wordt een aanvraag voor een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij voor die activiteit een omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan een aanvraag voor een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo slechts worden verleend, indien die activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. In overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Op grond van artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo en artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht wordt een omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo niet verleend dan nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft.
Op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op voorbereiding van besluiten, tenzij in paragraaf 3.3. van de Wabo is bepaald dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
Op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo als er strijd is met een beheersverordening en de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo.
Beheersverordening Kernen’, vastgesteld door de gemeenteraad van Meerssen op 24 februari 2014 (beheersverordening)
Op grond van artikel 1.10 van de regels wordt onder ‘agrarisch bedrijf’ verstaan: bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden of fokken van dieren.
Op grond van artikel 1.67 van de regels wordt onder ‘grondgebonden agrarisch bedrijf’ verstaan: een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond.
Op grond van artikel 1.124 van de regels wordt onder ‘volwaardig agrarisch bedrijf’ verstaan: een agrarisch bedrijf met tenminste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang (minimaal 70 Nederlandse grootte-eenheden (nge's)) dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.
Op grond van artikel 4.1.1 van de regels zijn de voor ‘agrarisch-agrarisch bedrijf’ aangewezen gronden bestemd voor:
volwaardige agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waaronder niet begrepen intensieve veehouderij en glastuinbouw;
één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
Op grond van artikel 26.1.1 van de regels zijn de voor ‘wonen’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen, (..).
Wet milieubeheer (Wm)
Op grond van artikel 8.41, eerste lid, van de Wm kan bij algemene maatregel van bestuur voor daarin aangewezen categorieën van inrichtingen de verplichting worden opgelegd tot het melden van het oprichten of veranderen van een inrichting, dan wel het veranderen van de werking daarvan. Die algemene maatregel van bestuur is het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Op grond van artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit wordt onder geurgevoelig object verstaan: geurgevoelig object als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).
Op grond van artikel 3.117, eerste lid, van het Activiteitenbesluit vindt het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor niet plaats, indien de afstand tussen enig binnen de inrichting gelegen dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging:
minder dan 100 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, of
minder dan 50 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)
Op grond van artikel 1 van de Wgv wordt onder geurgevoelig object verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wgv bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object:
ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: ABRvS, 19 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:103.
2.ABRvS, 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:921 en Rechtbank Limburg, 12 juli 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:6475.
3.ABRvS 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4056 en ABRvS 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:969.
4.ABRvS, 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1045 en ABRvS 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2420.