ECLI:NL:RBLIM:2021:9724

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
ROE 20/3033
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag leerlingenvervoer naar school in België op basis van Nederlandse onderwijswetgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor leerlingenvervoer naar een school in België. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Ben Kaddour-Eljarroudi, had een aanvraag ingediend voor leerlingenvervoer voor haar zoon, die gediagnosticeerd is met hoogbegaafdheid en Asperger. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beekdaelen, omdat de Nederlandse onderwijswetgeving en de gemeentelijke verordening enkel vergoedingen voor scholen in Nederland regelen. Eiseres stelde dat de hardheidsclausule van toepassing moest zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de situatie van haar zoon niet afweek van die van andere ouders die ook geen vergoeding kregen voor vervoer naar een school buiten Nederland. De rechtbank concludeerde dat er geen recht op vergoeding bestond voor leerlingenvervoer naar de school in Hasselt, België, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de motivering van verweerder ter zitting voldoende was en dat er geen strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur of internationale regelgeving. Eiseres kreeg wel het griffierecht en proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/3033

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Ben Kaddour-Eljarroudi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beekdaelen, verweerder
(gemachtigden: mr. R. Partouns en L. Vaessen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag voor leerlingenvervoer voor de zoon van eiseres voor het schooljaar 2020/2021 afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit rechtstreeks beroep ingesteld op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft middels een hybride zitting plaatsgevonden op
11 november 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn digitaal verschenen. Namens eiseres was ook [naam psycholoog] digitaal aanwezig. Verweerder heeft zich in de zittingzaal laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Opmerking vooraf
1. De wettelijke bepalingen waar in deze uitspraak naar wordt verwezen, zijn opgenomen in een bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
Waar gaat deze zaak over?
2. De zoon van eiseres, [naam zoon] , is geboren op [geboortedag] 2008 en gediagnosticeerd met hoogbegaafdheid en Asperger (behorend tot Autisme spectrum stoornis; ASS). Hij is gestart op een gewone basisschool maar na problemen en afwijzingen op diverse Nederlandse basisscholen heeft [naam zoon] vanaf groep 3 zijn basisschooltijd doorgebracht bij de Gemeentelijke Basis School (GBS) te Rekem in België. Dit betrof een reguliere school met veel structuur en kleine klassen. De aanvraag van eiseres voor een vergoeding voor leerlingenvervoer naar deze basisschool is in eerste instantie door verweerder afgewezen, omdat de basisschool in België lag en er alleen recht is op een vergoeding voor leerlingenvervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school in Nederland. Het beroep van eiseres tegen deze afwijzing is door deze rechtbank ongegrond verklaard. [1] Hierna is alsnog voor de gehele basisschoolperiode een vergoeding voor leerlingenvervoer toegekend en dit is vastgesteld in een vaststellingsovereenkomst. De basisschool, het Vlaamse Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) en de psycholoog [naam psycholoog] (hierna: [naam psycholoog] ) vonden het in het belang van [naam zoon] om hem een jaar eerder te laten doorstromen naar het vervolgonderwijs. Eiseres heeft op verschillende Nederlandse scholen in Limburg gesprekken gevoerd, maar deze scholen waren volgens eiseres niet passend voor [naam zoon] . Volgens eiseres is na overleg met [naam psycholoog] en het CLB besloten dat een school voor speciaal voortgezet onderwijs (SVO) beter aansluit bij [naam zoon] . De school het Kindsheid Jesu in Hasselt werd geschikt geacht, omdat daar een speciale afdeling BuSO Kids is waar [naam zoon] Opleidingsvorm 4 (OV4) kon volgen. Daarin wordt het programma van het secundaire onderwijs gegeven maar dan met doelstellingen en ondersteuning aangepast aan de problematiek van de jongeren. BuSO Kids beschikt over expertise rondom jongeren met ASS problematiek. Daarnaast verblijft [naam zoon] drie nachten (maandag, dinsdag en donderdag) op het internaat, waarvan de school onderdeel uitmaakt. De woensdagnacht kan hij eventueel ook blijven. In Nederland is de dichtstbijzijnde school het Pleincollege Helder in Eindhoven, maar de reistijd is langer dan naar de school in Hasselt en deze school heeft geen internaat.
2.1.
Eiseres heeft eerder voor het schooljaar 2019/2020 een aanvraag gedaan voor een vergoeding vervoerskosten naar de school in Hasselt. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van 9 juli 2019. Het door eiseres hiertegen gemaakte bezwaar is door verweerder op 24 maart 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is op 25 juni 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van beroep niet tijdig kenbaar gemaakt zijn [2] . Eiseres heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Het verzet is bij uitspraak van 3 december 2020 ongegrond verklaard [3] .
2.2.
De onderhavige aanvraag voor het schooljaar 2020/2021, die verweerder op 4 augustus 2020 heeft ontvangen, heeft verweerder afgewezen.
Wat was de reden voor de afwijzing?
3. De aanvraag is afgewezen omdat op grond van de Verordening Leerlingenvervoer gemeente Beekdaelen 2019 (de Verordening) en de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) in principe geen aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening naar een school in het buitenland. Gewezen wordt op de uitspraak van deze rechtbank van 2 juni 2016 [4] . Subsidiair is overwogen dat niet gebleken is dat er voor [naam zoon] geen dichtstbijzijnde toegankelijke school in Nederland is. Verklaringen van scholen of het samenwerkingsverband zijn niet overgelegd. Voorts kan op grond van artikel 17 van de Verordening alleen een vervoersvoorziening worden verstrekt indien een medische indicatie aanwezig is. Gelet op het feit dat de school in België ligt en evenmin kan worden aangemerkt als de dichtstbijzijnde toegankelijke school is van een medische beoordeling afgezien. Tot slot wordt de inzet van de hardheidsclausule niet passend geacht omdat de situatie niet afwijkt van andere ouders die om hun moverende redenen een school kiezen die niet de dichtstbijzijnde school is en ook geen vergoeding krijgen.
4. De gronden waarom eiseres het niet eens is met het besluit worden hieronder besproken.
Het oordeel van de rechtbank
Is de vervoersvoorziening enkel voor scholen in Nederland?
5. De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of de vervoersvoorziening enkel en alleen geldt voor vervoer van en naar scholen in Nederland. Eiseres stelt dat zij dit niet zo in de Verordening leest. Verweerder stelt dat dit blijkt uit de WVO.
6. De rechtbank overweegt dat de Nederlandse onderwijswetgeving het leerlingenvervoer van leerlingen naar scholen in Nederland regelt. Uit kamerstukken volgt dat de territoriale reikwijde van de onderwijswetgeving beperkt is tot het Nederlands grondgebied [5] . Dit betekent dat de vervoersvergoeding zoals opgenomen in artikel 4, eerste lid, van de WVO alleen ziet op scholen in Nederland en niet op, zoals in het onderhavige geval, een school in België.
Op grond van de WVO stelt de gemeenteraad vervolgens een nadere regeling vast, in dit geval de Verordening. De gemeenteraad kan in de regeling bepalen dat in bijzondere gevallen wordt afgeweken van de inhoud van de regeling.
De rechtbank stelt vast dat in de Verordening niet is opgenomen dat vervoerskosten naar een school in België in aanmerking komen voor bekostiging. Gelet hierop biedt de Nederlandse onderwijswetgeving, noch de Verordening grondslag voor de gevraagde bekostiging van de vervoerskosten naar de school in Hasselt. Dit heeft de rechtbank eerder overwogen in de voornoemde uitspraak van 2 juni 2016, die ook betrekking had op [naam zoon] en waar verweerder naar heeft verwezen. Deze uitspraak zag weliswaar op vervoer van [naam zoon] naar de basisschool in België, maar de wet- en regelgeving voor het basisonderwijs en/of en voortgezet onderwijs is op dit specifieke onderdeel gelijk.
7. Nu de WVO noch de Verordening de mogelijkheid kent van bekostiging van leerlingenvervoer naar scholen in het buitenland, komt de rechtbank niet meer toe aan beoordeling van de vraag of de huidige school in België de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor [naam zoon] is (het subsidiaire standpunt van verweerder).
Kon verweerder in redelijkheid besluiten de hardheidsclausule niet toe te passen?
8. Eiseres begrijpt niet waarom de hardheidsclausule niet van toepassing wordt verklaard. In dit soort bijzondere zaken heeft verweerder juist een onderzoeksplicht. Bovendien is de situatie van [naam zoon] wel degelijk afwijkend. Er is sprake van een alleenstaande moeder met gezondheidsproblemen, [naam zoon] heeft ASS en hoogbegaafdheid. Verder is er een indicatie voor Belgisch speciaal onderwijs na een roerige basisschoolperiode. Aangetoond is dat de school in Hasselt de dichtstbijzijnde toegankelijke school met passend onderwijs voor [naam zoon] is.
9. Verweerder heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat er geen toepassing aan de hardheidsclausule dient te worden gegeven nu het vervoerskosten naar het buitenland betreft en de Verordening daarom niet van toepassing is.
Subsidiair meent verweerder dat de inzet van de hardheidsclausule voor de aanvraag niet passend is. De situatie wijkt niet af van andere ouders die om hun moverende redenen een school kiezen die niet de dichtstbijzijnde school is. Ook die andere ouders krijgen geen leerlingenvervoer toegekend. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat aan eiseres een schikkingsvoorstel is gedaan om de fictieve vervoerskosten te vergoeden naar een school in Geleen of Sittard tweemaal per dag en vijf dagen per week. Daarmee zouden de werkelijk gemaakte kosten ruimschoots gecompenseerd worden nu hij zelf maar twee of maximaal vier keer per week naar Hasselt reist omdat hij daar in een internaat verblijft. Verweerder heeft daarbij wel als voorwaarde gesteld dat [naam zoon] dan ieder jaar door een arts gekeurd zou moeten worden om te bepalen of hij niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen. Daarmee wijst verweerder impliciet op de artikelen 18 en 19 van de Verordening. Eiseres is niet met dit voorstel akkoord gegaan omdat zij een jaarlijks medisch onderzoek te belastend acht voor [naam zoon] .
10. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerders primaire standpunt dat de hardheidsclausule niet van toepassing is, niet gevolgd kan worden. Dat zou immers betekenen dat de hardheidsclausule een lege huls zou zijn, terwijl de hardheidsclausule juist kan voorzien in de situaties die niet in de Verordening zijn geregeld.
11. Nu toepassing van de hardheidsclausule een bevoegdheid is van verweerder dient de rechtbank de weigering tot toepassing, alsmede de motivering hiervan, terughoudend te toetsen [6] . De rechtbank overweegt voorts dat de hardheidsclausule tot doel heeft onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij een strikte toepassing van de bepalingen van de Verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing van de hardheidsclausule is niet aan enige beperking gebonden, waarbij rekening kan worden gehouden met alle feiten en omstandigheden.
11.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder in redelijkheid kon besluiten geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd dat de situatie van [naam zoon] niet anders is gebleken dan van andere kinderen met gelijksoortige beperkingen. Van een onbillijkheid van overwegende aard is niet gebleken. Daarbij mocht verweerder zich ook op het standpunt stellen dat eiseres weliswaar heeft gesteld dat zij contact heeft gehad met verschillende Nederlandse scholen en dat zij hebben aangegeven dat zij [naam zoon] geen passend onderwijs kunnen bieden, maar dat zij geen enkel document heeft overgelegd dat haar standpunt onderbouwt. Dat verweerder op dit punt een onderzoeksplicht heeft, volgt de rechtbank niet. Het is aan eiseres om haar standpunt te onderbouwen dat de dichtstbijzijnde toegankelijke school niet passend zou zijn voor [naam zoon] .
Verweerder heeft zich op zitting op het standpunt gesteld dat hij in het kader van de hardheidsclausule, juist gelet op het feit dat [naam zoon] ook in Hasselt op het internaat zit, getracht heeft maatwerk te leveren en mee te denken met de situatie van [naam zoon] en hem op basis daarvan een vergoeding toe te kennen voor het traject dat hij anders vijf dagen per week zou afleggen naar de mogelijk dichtstbijzijnde toegankelijke school in Geleen of Sittard. Dat [naam zoon] dan jaarlijks een medische controle zou moeten ondergaan – omdat dit een voorwaarde is die in de Verordening is opgenomen en daarmee geldt voor alle aanvragen en niet alleen voor [naam zoon] – acht de rechtbank geen onacceptabele voorwaarde. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de medische controle acceptabel is nu [naam zoon] nog in de groei en ontwikkeling is en niet uitgesloten kan worden dat zijn situatie zou kunnen veranderen gedurende de periode van het voortgezet onderwijs. Het standpunt van eiseres dat toepassing van de hardheidsclausule moet zien op een volledige vergoeding van het leerlingenvervoer naar de school in België voor de volledige duur van het voorgezet onderwijs zonder tussentijdse medische beoordeling, kan dan ook niet slagen.
11.2.
Omdat de uiteindelijke motivering van verweerder pas ter zitting deugdelijk is geworden, is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het motiveringsbeginsel slaagt. Dit motiveringsgebrek kan naar het oordeel van de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat niet aannemelijk is dat eiseres door dat gebrek is benadeeld. Daarbij neemt de rechtbank mede in overweging dat verweerder, nu er sprake was van een direct beroep, de mogelijkheid van een onderbouwing in bezwaar is onthouden.
Is er sprake van strijd met algemene beginselen behoorlijk bestuur en/of Europese regelgeving?
12. Eiseres meent voorts dat er sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zij meent dat het besluit niet zorgvuldig is genomen en in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Voor de basisschool in België is er wel steeds leerlingenvervoer vergoed en er is ook een persoonsgebonden budget (pgb) verstrekt voor het internaat in België. De gemeente vergoedt ook het vervoer van vluchtelingen/statushouders om Nederlandse taalles te volgen in Maasmechelen te België. Voorts heeft er geen juiste belangenafweging plaatsgevonden.
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Van strijd met het vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel is evenmin sprake. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden voldaan aan drie voorwaarden [7] . Allereerst moet het gaan om een toezegging of een uitlating die de burger mag opvatten als een toezegging. Ten tweede moet de toezegging of uitlating zijn gedaan door het bestuursorgaan zelf, of door een persoon van wie de burger redelijkerwijs mocht aannemen dat die de huidige opvattingen van het bevoegde bestuursorgaan weergaf. Als derde stap moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen van de persoon aan wie de toezegging is gedaan, de belangen van derden (zoals omwonende of concurrenten) en de belangen van de samenleving. De tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst ziet op de vergoeding van leerlingenvervoer naar de basisschool van [naam zoon] in Rekem (België). Uit de vaststellingsovereenkomst kunnen, zoals verweerder terecht stelt, geen rechten voor de toekomst ontleend worden. Ten aanzien van de vergoeding van de kosten voor het internaat op basis van het pgb is de rechtbank van oordeel dat deze vergoeding is toegekend op basis van andere wet- en regelgeving. Hier kan eiseres dan ook geen rechten aan ontlenen voor de beoordeling van het recht op leerlingenvervoer. Ditzelfde geldt voor het vervoer van vreemdelingen naar een taalles in België.
13. Ten aanzien van de beroepsgrond dat het besluit in strijd is met het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), het rapport van de Kinderombudsman van 29 augustus 2019 en met Europese regelgeving, zoals de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 10 juli 2001 (2001/613/EG) en de artikelen 14 en 24 van het EU-Handvest voor de grondrechten en tot slot het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank dient te toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven [8] . De rechtbank overweegt dat de besluitvorming van verweerder niet betekent dat [naam zoon] naar een andere school moet en laat eiseres nog steeds de vrije keuze om [naam zoon] onderwijs te laten volgen in België. Verweerder is dan echter niet gehouden om het vervoer naar deze school te bekostigen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind, nu niet aannemelijk is dat er in Nederland geen toegankelijke school is voor [naam zoon] . Bekostiging van leerlingenvervoer vindt in alle gevallen slechts plaats als het gaat om leerlingenvervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. De criteria die daarbij gelden zijn gelijk voor iedereen die zich in dezelfde situatie bevindt. Bovendien heeft verweerder aangegeven fictieve kosten naar een mogelijk dichtstbijzijnde school in Nederland te vergoeden. Van strijd met internationale verdragen, Europese wet- en regelgeving en het rapport van de Kinderombudsman is dan ook geen sprake.
Conclusie
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening naar de school in Hasselt. Het beroep is daarom ongegrond.
15. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het griffierecht en de proceskosten vergoedt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock (voorzitter), en mr. D.J.E. Hamers-Aerts en mr. N.J.J. Derks-Voncken, leden, in aanwezigheid van mr. T.M. Horsten-Kuijpers, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 december 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

De Wet op het voortgezet onderwijs (WVO)
Artikel 4
1. Ten behoeve van het schoolbezoek verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders, voogden of verzorgers van in de gemeente verblijvende leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken, op aanvraag vergoeding van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de vergoeding op aanvraag verstrekt aan de leerling. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
[…]
4. De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. De regeling bepaalt op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies van deskundigen inwinnen.
5. De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, met inachtneming van de keuze van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, van de leerling, tenzij vervoer met betrekking tot een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen en de ouders, voogden of verzorgers onderscheidenlijk de leerling met het vervoer naar die school instemmen.
6. De regeling kan bepalen dat de gemeente, in plaats van vergoeding in geld te geven, het vervoer verzorgt of doet verzorgen.
7. De regeling kan bepalen dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen de bevoegdheid hebben ten gunste van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, ten gunste van de leerling van de inhoud van de regeling af te wijken.
De Verordening Leerlingenvervoer gemeente Beekdaelen 2019
Artikel 3. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan welde opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
2. Indien ouders een vervoersvoorziening aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan een andere school van dezelfde onderwijssoort, ontstaat slechts aanspraak op een vervoersvoorziening naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichter bij de woning zijn gelegen
3. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag van een vervoersvoorziening het ondersteuningsplan, zoals dat is vastgesteld door het samenwerkingsverband na overleg met het college.
Artikel 18. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
1. Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 16 bezoekt, indien:
a. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 17 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;
b. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 17 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;
c. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 17 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of
d. de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van openbaar vervoer gebruik te maken
Artikel 19. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
1. Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.
2. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren:
a. een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid;
b. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien aanspraak zou bestaan op een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
3. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.
4. Aan de ouders die een of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen, afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.
5. Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.
Artikel 23. Afwijken van bepalingen
Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
Verdrag inzake de rechten van het kind
Artikel 3
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Artikel 14 - Het recht op onderwijs
1. Eenieder heeft recht op onderwijs en op toegang tot beroepsopleiding en bijscholing.
2. Dit recht houdt de mogelijkheid in, verplicht onderwijs kosteloos te volgen.
3. De vrijheid om met inachtneming van de democratische beginselen instellingen voor onderwijs op te richten en het recht van ouders om zich voor hun kinderen te verzekeren van het onderwijs en de opvoeding die overeenstemmen met hun godsdienstige, hun levensbeschouwelijke en hun opvoedkundige overtuiging, worden geëerbiedigd volgens de nationale wetten die de uitoefening ervan beheersen..
Artikel 24 - De rechten van het kind
1. Kinderen hebben recht op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Zij mogen vrijelijk hun mening uiten. Aan hun mening in hen betreffende aangelegenheden wordt in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid passend belang gehecht.
2. Bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind een essentiële overweging.
3. Ieder kind heeft het recht, regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met zijn beide ouders te onderhouden, tenzij dit tegen zijn belangen indruist.

Voetnoten

5.Zie bijvoorbeeld kamerstuk 31289, nr. 70, 16 oktober 2009.
6.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1095.
7.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 en de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal Wattel van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:896.
8.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:361.