ECLI:NL:RBLIM:2021:968

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
C/03/18/9 R
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K.J. H Hoofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de schuldsaneringsboedel met boedelactief onder de € 2.000,- en prejudiciële vragen over de afwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 februari 2021 uitspraak gedaan over de afwikkeling van een schuldsaneringsboedel waarbij het boedelactief minder dan € 2.000,- bedraagt. De rechtbank heeft prejudiciële vragen geformuleerd aan de Hoge Raad over de uniforme afwikkeling van schuldsaneringsboedels met een dergelijk laag boedelactief. De schuldenares, die onder de schuldsaneringsregeling valt, heeft te maken met een nieuwe schuld bij de Belastingdienst van € 1.857,- en een boedelachterstand van € 582,97. De bewindvoerder heeft geadviseerd de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de tekortkomingen van de schuldenares in de nakoming van haar verplichtingen gezien hun bijzondere aard buiten beschouwing moeten blijven. Hierdoor eindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling, wat betekent dat de verplichtingen van de schuldenares niet langer van kracht zijn. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Toezicht / insolventies
insolventienummer: C/03/18/9 R
Bij vonnis van deze rechtbank van 9 januari 2018 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van
[schuldenares] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende: [adres] , [woonplaats] ,
schuldenares.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft conform artikel 352 Faillissementswet een zitting bepaald waarop de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt behandeld.
1.2.
Schuldenares, de bewindvoerder alsmede de beschermingsbewindvoerder zijn ter zitting van 7 januari 2021 en 20 januari 2021 verschenen.

2.De beoordeling

Standpunt bewindvoerder en de rechter-commissaris
2.1.
In het eindverslag van de bewindvoerder (ter griffie ontvangen op 17 december 2020) staat dat de sollicitatieplicht een hele tijd niet is nagekomen, sprake is van een boedelachterstand van € 582,97 en er een nieuwe schuld bij de Belastingdienst van
€ 1.857,- is. Voorts is onduidelijk welk deel van die schuld voor rekening van schuldenares dient te komen en welk deel voor rekening van de tot 7 september 2020 inwonende zoon komt. De bewindvoerder adviseert de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen totdat de definitieve toeslagen 2020 zijn ontvangen. De rechter-commissaris ondersteunt het advies en stelt voor de schuldsanering te verlengen voor de duur dat de boedelachterstand is voldaan.
Wat tijdens de zitting naar voren is gebracht
2.2.1.
De bewindvoerder heeft tijdens de zitting (op 7 januari 2021) naar voren gebracht dat de boedelachterstand inmiddels is ingelopen.
2.2.2.
De schuld aan de Belastingdienst betreft een terugvordering van de huurtoeslag. Doordat de zoon in de periode dat hij inwoonde bij schuldenares meer is gaan verdienen, is het recht op huurtoeslag vervallen terwijl het bedrag aan huurtoeslag wel reeds door schuldenares was ontvangen. Aan de Belastingdienst was een eerdere verhoging van het inkomen van de zoon wel doorgegeven, maar bij een latere verhoging ging het, zoals schuldenares zegt, fout. Schuldenares en haar zoon zijn vergeten het hogere inkomen van de zoon aan de Belastingdienst door te geven, aldus schuldenares.
De Belastingdienst heeft € 1.857,- teruggevorderd. De hoogte van de vordering bedraagt, na verrekening met een teruggave van de belastingdienst èn een aflossing van schuldenares middels het aanwenden van haar vakantiegeld, ten tijde van de zitting nog € 593,-. Om dit bedrag te voldoen is een regeling getroffen. Schuldenares heeft ter zitting een verklaring van haar zoon overgelegd waarin staat dat hij iedere maand € 50,- aan de beschermingsbewindvoerder betaalt om de door schuldenares onterecht ontvangen huurtoeslag te compenseren. Hij is met ingang van december 2020 begonnen met het doen van zijn maandelijkse betaling. Naast deze maandelijkse betaling van de zoon zal ook schuldenares iedere maand € 50,- tot € 75,- euro per maand betalen aan de nog openstaande schuld. Het beschermingsbewind zal ook na afloop van de schuldsaneringsregeling worden voortgezet, en de beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting toegezegd erop toe te zien dat de schuld zal worden voldaan. De beschermingsbewindvoerder verwacht dat met de betalingen van zowel de zoon als schuldenares de schuld op korte termijn wordt voldaan.
2.2.3.
Ten aanzien van de sollicitatie- en arbeidsplicht heeft de bewindvoerder verklaard dat schuldenares hier inmiddels aan voldoet. Schuldenares wordt met solliciteren geholpen door maatschappelijk werk. Schuldenares heeft tijdens de zitting naar voren gebracht te solliciteren, ondanks de wetenschap dat zij niet in staat is om te gaan werken.
Oordeel van de rechtbank
2.3.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
2.3.2.
Gelet op de inhoud van de processtukken en hetgeen ter zitting van 7 januari 2021 naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen.
2.3.3.
Tijdens de schuldsaneringsregeling is een nieuwe schuld van € 1.857,- bij de Belastingdienst ontstaan. Het is aan schuldenares om aan de Belastingdienst die informatie te verstrekken die voor het vaststellen van de juiste hoogte van de huurtoeslag nodig is. De nieuwe schuld van € 1.857,- is bovenmatig.
Voorst heeft schuldenares gedurende de schuldsaneringsregeling langere tijd niet gesolliciteerd. Zij is pas gaan solliciteren nadat er een einde is gekomen aan de onduidelijkheid die bestond over de door de rechter-commissaris al dan niet te verlenen vrijstelling. Het voortbestaan van die onduidelijkheid was te wijten aan het ontbreken van een recent keuringsrapport. Schuldenares ontvangt sinds 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering (verder: de uitkering) wegens psychische klachten en fybromyalgie. Voor het UWV was en is er geen aanleiding voor het opmaken van een keuringsrapport. ‘Zicht op Beter’ is benaderd met het verzoek schuldenares te keuren. Zij heeft laten weten schuldenares niet te keuren in verband met drukte. Een andere keuringsinstantie is niet gevonden. De door de schuldenares tijdens de schuldsaneringsregeling overgelegde stukken van de huisarts en Adelante waren voor de rechter-commissaris geen aanleiding schuldenares alsnog te ontheffen van de op haar rustende arbeids- en sollicitatieplicht.
Het is aan schuldenares om aan te tonen dat zij niet kan werken. Dat dit in dezen niet is gelukt mede doordat er geen instantie bereid is gevonden om schuldenares te keuren, maakt dit niet anders.
2.3.4.
De rechtbank ziet echter aanleiding om te bepalen dat deze toerekenbare tekortkomingen gezien hun bijzondere aard en/of geringe betekenis buiten beschouwing blijven. De hoogte van de nieuwe schuld is reeds op korte termijn door inspanning van schuldenares (en haar beschermingsbewindvoerder) fors verminderd en zal - waarbij de rechtbank vertrouwt op de gedane toezegging van de beschermingsbewindvoerder (r.o. 2.2.2.) - binnen afzienbare tijd volledig zijn voldaan.
Schuldenares ontvangt al lange tijd een uitkering en het UWV zag en ziet geen aanleiding om schuldenares opnieuw te keuren. De rechtbank leidt daar uit af dat voldoende duidelijk is dat schuldenares niet kan werken.
2.3.5.
Nu de tekortkomingen buiten beschouwing dienen te blijven, eindigt de toepassing (en daarmee de materiële looptijd) van de schuldsaneringsregeling. Dit betekent dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet langer op schuldenares rusten. De rechtbank gaat daarmee dan ook voorbij aan het advies van de bewindvoerder en de rechter-commissaris.
Afwikkeling van de boedel ingevolge de Faillissementswet
2.4.
De materiële termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt (in beginsel) drie jaar (artikel 349a Fw). Met het verstrijken van de materiële termijn komt een einde aan de op de schuldenaar ingevolge de schuldsaneringsregeling rustende verplichtingen. [1] Zodra de uitspraak van de rechtbank, waarbij zij oordeelt over de vraag of de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten, in kracht van gewijsde is gegaan, gaat de bewindvoerder - wanneer de rechtbank daarin heeft geoordeeld dat de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan - onverwijld over tot het opmaken van een slotuitdelingslijst. De toepassing, en daarmee de formele termijn van de schuldsaneringsregeling, eindigt zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden (artikel 356 Fw). Afhankelijk van de voortvarendheid waarmee die afwikkeling door de bewindvoerder ter hand wordt genomen en afgerond, en van het gebruik van de aan de schuldeisers ten dienste staande rechtsmiddelen tegen het vonnis als bedoeld in artikel 354 Fw, respectievelijk de slotuitdelingslijst, kan in de praktijk geruime tijd verstrijken tussen het materiële en het formele einde van de schuldsaneringsregeling. [2] Geen slotuitdelingslijst wordt opgemaakt indien de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd op grond van artikel 354a Fw (de vereenvoudigde procedure op grond waarvan de schuldsaneringsregeling op een eerder moment kan worden beëindigd). De slotuitdelingslijst wordt (mede) opgesteld aan de hand van de verificatievergadering. De bewindvoerder maakt aan de rechter-commissaris kenbaar of hij de verificatie van de vorderingen wenst voor te leggen aan de rechter-commissaris. Indien de bewindvoerder geen verificatievergadering wenst, kan de rechter-commissaris bepalen dat de verificatievergadering slechts pro forma gehouden zal worden (artikel 289 en 328 Fw e.v.). Een slotuitdelingslijst wordt ook opgemaakt, wanneer er geen boedelactief ter verdeling aanwezig is. [3]
Voor het deponeren van de slotuitdelingslijst moet griffierecht worden betaald. De hoogte van het griffierecht bedraagt € 611,- en wordt voldaan uit de baten van de boedel (artikel 17 Wet griffierechten burgerlijke zaken). Door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 356, tweede lid, is een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voorzover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar (artikel 358 Fw). Op dat moment is sprake van de in de praktijk gebezigde term ‘schone lei’. De wet kent deze term niet.
Geen verificatievergadering op grond van Recofa-richtlijnen
2.5.
Indien het boedelactief na aftrek van de kosten minder dan
€ 2.000,- bedraagt wordt, aldus artikel 4.3 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringen [4] (verder: de Recofa-richtlijnen), geen verificatievergadering gehouden. Er wordt dan overgegaan tot informele uitdeling. In artikel 4.3 van de Recofa-richtlijnen staat:
“4.3 Informele uitdeling bij een resterend actief van minder dan € 2.000,00
a. Indien het uit te delen actief na aftrek van de boedelkosten, waaronder het salaris van de bewindvoerder, inclusief reiskosten en kosten voor de postblokkade minder dan € 2.000 bedraagt, wordt afgezien van het houden van een verificatievergadering en wordt tot een informele uitdeling overgegaan op basis van een uitdelingslijst. Bij een informele uitdeling wordt in een oproeping aan de schuldeisers voor de beëindigingszitting de volgende zin opgenomen: ‘Door het geringe tegoed op de boedelrekening wordt met instemming van de rechter-commissaris en de rechtbank van een
verificatievergadering afgezien’.
b. De bewindvoerder beschrijft in zijn eindverslag de gevolgde procedure en voegt de aan de schuldeisers verzonden uitdelingslijst als bijlage aan het verslag toe.”
Hoogte boedelactief
2.6.
In deze zaak is volgens het eindverslag sprake van een boedelactief van € 2.264,19. Het griffierecht voor het deponeren van de slotuitdelingslijst is (vooralsnog) niet in mindering op het boedelactief gebracht. Wanneer griffierecht op het boedelactief in mindering wordt gebracht, is er een bedrag van minder dan € 2.000,- voor uitdeling beschikbaar.
Aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen
2.7.1.
In de rechtspraktijk bestaan er verschillende wijzen van afdoening wanneer het boedelactief minder dan € 2.000,- bedraagt. [5] In het verslag van Recofa van 27 januari 2020 (verder: het verslag) staat dat de rechtbanken deze zaken op verschillende wijzen afdoen. In het verslag wordt gesproken over de Overijsselse methode, die ook wordt gevolgd door de rechtbanken Amsterdam en Noord-Holland, en de Gelderse methode, gevolgd door de rechtbanken Rotterdam en Oost-Brabant. Daarnaast zijn er rechtbanken die een variant op de Overijsselse methode (de rechtbanken Limburg en Utrecht) kennen. Daarbij heeft voor rechtbank Limburg te gelden dat zij tot december 2020 in haar uitspraken de schone lei heeft gekoppeld aan het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis. Daarbij werd voorbij gegaan aan het opmaken en deponeren van de slotuitdelingslijst. In december 2020 heeft rechtbank Limburg gekozen voor toepassing van de Overijsselse methode.
2.7.2.
De Overijsselse en Gelderse methoden worden in het verslag als volgt omschreven, geciteerd voor zover hier van belang:
“1. De ‘Overijsselse methode’: beëindiging op grond van artikel 354a Fw (verkort traject). Geen verificatie, geen slotuitdelingslijst, baten informeel uitdelen.
2. De op de Gelderse praktijk gebaseerde (en inmiddels in Oost-Brabant gehanteerde) methode: in alle zaken (behalve bij een verkort traject) vindt er een gecombineerde eindzitting en verificatievergadering plaats (gewoonlijk pro forma) en moet, ongeacht of er boedelsaldo is, een uitdelingslijst worden opgemaakt en gedeponeerd, nadat de vereffening voltooid is.”
In het verslag staat voorts dat het niet mogelijk is gebleken om te komen tot een uniforme werkwijze.
2.7.3.
Voor zowel de Overijsselse als de Gelderse methode heeft te gelden dat deze niet conform de wet zijn (r.o. 2.4.). Voorts kleven aan beide methoden voor- en nadelen.
De Overijsselse methode kenmerkt zich door haar eenvoud en voorkomt dat griffierecht wordt verschuldigd. Van een verificatievergadering noch van een slotuitdelingslijst is immers sprake. Echter, artikel 354a Fw is niet geschreven voor beëindiging van de schuldsaneringsregeling na verloop van de reguliere termijn. Ook kan de informele verdeling van de baten wringen wanneer er nagekomen baten zijn, juist omdat een slotuitdelingslijst ontbreekt.
Bij de Gelderse methode wordt de ‘schone lei’ verleend volgens het wettelijk systeem van de wet en vorderingen worden geverifieerd zodat er een wettelijke basis is om (nagekomen) baten uit te delen. In de praktijk kent de Gelderse methode echter twee nadelen, zo staat in het verslag. Zo nu en dan komt er een schuldeiser naar de verificatievergadering terwijl er niet uitgedeeld zal worden, en er zou vaak griffierecht ten laste van de Staat gebracht moeten worden voor het deponeren van de uitdelingslijsten. Het ten laste van de Staat brengen van het griffierecht gebeurt in de praktijk niet en een wettelijke basis in de Wet Griffierecht Burgerlijke Zaken ontbreekt hiervoor, zo staat in het verslag.
De prejudiciële vragen
2.8.1.
De rechter kan in de procedure aan de Hoge Raad ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing vragen stellen indien een antwoord op deze vraag nodig is om op het verzoek te beslissen en rechtstreeks van belang is voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen waarin dezelfde vraag zich voordoet (artikel 392 Rv).
2.8.2.
De rechtbank wenst de Hoge Raad de volgende vragen te stellen:
a. dient iedere schuldsaneringsboedel, ook die waarbij het boedelactief minder dan
€ 2.000,- bedraagt, op dezelfde wijze te worden afgewikkeld?
b. indien de vraag onder a. bevestigend wordt beantwoord: dient afwikkeling in die gevallen waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de schuldenaar aan de op hem rustende schuldsaneringsverplichtingen heeft voldaan na een looptijd van drie jaar of langer en waarbij het boedelactief minder dan € 2.000,- bedraagt, plaats te vinden volgens het wettelijk kader als opgenomen in de Faillissementswet?
c. indien de vraag onder b. ontkennend wordt beantwoord: op welke wijze dient afwikkeling in die gevallen waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de schuldenaar aan de op hem rustende schuldsaneringsverplichtingen heeft voldaan na een looptijd van drie jaar of langer en waarbij het boedelactief minder dan € 2.000,- bedraagt, plaats te vinden?
Reactie van schuldenares op de te stellen prejudiciële vragen
2.9.
Schuldenares is tijdens de mondelinge behandeling op 20 januari 2021 geïnformeerd door de rechtbank over haar voornemen om aan de Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen. Ook heeft zij schuldenares in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de (exacte) inhoud van de aan de Hoge Raad voor te leggen vragen, nadat zij schuldenares uitgelegd heeft waarom zij het van belang acht de vragen aan de Hoge Raad voor te leggen. Schuldenares heeft kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen het voorleggen van vragen, af te zien van de mogelijkheid kennis te nemen van de (exacte) inhoud van deze vragen en in te stemmen met aanhouding van de zaak.
Aanhouden vonnis
2.10.
In afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verzoekt de Hoge Raad bij wege van prejudiciële vragen uitspraak te doen op de hiervoor onder 2.8.2. geformuleerde vragen,
3.2.
draagt de griffier op onverwijld een afschrift van deze beslissing aan de Hoge Raad te zenden,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. H Hoofs, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

3.MvT, Kamerstukken II, 1992/93, 22969, nr. 3, p. 66:
4.Versie 2020.
5.Uit gepubliceerde uitspraken valt niet op te maken of het boedelactief in de desbetreffende zaak minder dan € 2.000,- bedraagt, vandaar dat hier volstaan wordt met verwijzing naar het verslag van Recofa.