ECLI:NL:RBLIM:2021:8921

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
ROE 21/2890
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen lasten onder bestuursdwang wegens overtredingen van de Woningwet en het Bouwbesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 4 november 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen lasten onder bestuursdwang. Verzoeker had tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen bezwaar gemaakt, waarbij hem diverse lasten waren opgelegd wegens overtredingen van de Woningwet en het Bouwbesluit. Het verzoek om voorlopige voorziening werd deels toegewezen en deels afgewezen.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker niet had betwist dat er overtredingen waren en dat de lasten noodzakelijk waren voor de handhaving van de wet. De rechter stelde vast dat de opgelegde lasten, waaronder het repareren van een dakschild en het verwijderen van obstakels in het pand, proportioneel waren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. Verzoeker had aangevoerd dat de begunstigingstermijn van zes weken te kort was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze termijn voldoende was, gezien de eerdere problemen met het dak.

Daarnaast werd het verzoek om schorsing van de lasten die betrekking hadden op de vervanging van dakranden en kozijnen toegewezen, omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat deze maatregelen minder urgent waren en dat verzoeker niet in staat was de kosten te dragen. De voorzieningenrechter droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van verzoeker. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 21/2890
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 november 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam], te [plaatsnaam], verzoeker,

(gemachtigde: mr. M.E. Cuppen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2021, verzonden op 24 september 2021, (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker lasten onder bestuursdwang opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit van verweerder op 28 oktober 2021 pro forma bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken op 2 november 2021 aan de rechtbank doen toekomen, die de stukken op 3 november 2021 aan de gemachtigde van verzoeker heeft doorgezonden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hangende bezwaar of beroep een voorlopige voorziening indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist. Daarbij kan een voorlopig rechtmatigheidsoordeel worden betrokken. Het voorlopig rechtmatigheidsoordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De lasten met een begunstigingstermijn van zes weken.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoeker gelast om binnen een termijn van zes weken na verzending van het bestreden besluit (dus uiterlijk op 5 november 2021):
  • Het dakschild van het pand [adres] te [plaatsnaam] zodanig te (laten) repareren dat er sprake is van een waterdicht en winddicht dak;
  • de losliggende dakpannen te (doen) verwijderen en vervangen of indien mogelijk weer op hun oorspronkelijke plaats te (laten) bevestigen;
  • de verkeersroutes in het pand [adres] te [plaatsnaam] vrij te (laten) maken ten te houden van obstakels;
  • de hoeveelheid opgeslagen goederen in de overige ruimten zodanig te verminderen dat de vloeren van de verdieping en de zolder niet meer onder spanning staan, de mogelijkheden tot ontvluchting bij brandgevaar worden hersteld en de vuurbelasting in het pand [adres] te [plaatsnaam] drastisch wordt verminderd;
  • het pand [adres] te [plaatsnaam] te (laten) reinigen en te laten ontsmetten vanwege de ter plaatse geconstateerde dierenuitwerpselen.
2.1.
Deze lasten zijn gebaseerd op de bevindingen van de medewerker toezicht en handhaving van de controle op 3 september 2021 die zijn vastgelegd in een inspectierapport van 7 september 2021 en het daarbij gevoegde fotomateriaal, op een rapport van de bevindingen van de constructeur van 6 september 2021, alsmede op een advies van de Brandweer Veiligheidsregio Zuid-Limburg van 14 september 2021. Verweerder heeft daaraan overtreding van artikel 1a, eerste en tweede lid, van de Woningwet in verbinding met artikel 7.10 en artikel 7.16 van het Bouwbesluit, alsmede overtreding van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in verbinding met artikel 10, tweede lid, van de Erfgoedverordening 2009 van de gemeente Meerssen ten grondslag gelegd. Verweerder heeft tevens spoedeisende bestuursdwang toegepast in de vorm van het plaatsen van bouwhekken op het trottoir en het maken van een afdak ter hoogte van de ingang van verzoekers woning. Verder heeft verweerder kostenverhaal aangezegd en aangekondigd dat op 8 november 2021 een inspectie zal worden gehouden om te controleren of verzoeker aan de lasten heeft voldaan. Voor zover dat niet het geval is zal verweerder op 8 november 2021 overgaan tot feitelijke uitvoering van bestuursdwang. Voorafgaand wil verweerder met verzoeker op 5 november 2021 in gesprek gaan over de verdere gang van zaken.
3. Het verzoek om een voorlopige voorziening richt zich in de eerste plaats tegen genoemde lasten onder bestuursdwang. Verzoeker heeft de overtredingen en de grondslag om daartegen met bestuursdwang handhavend op te treden niet betwist, maar voert aan dat hij in eigen beheer het dakschild wil gaan repareren en tevens de losliggende dakpannen wil gaan plaatsen. Verzoeker is al bezig met het vrijmaken van de verkeersroutes en het verminderen van de hoeveelheid goederen in het pand. Daarna wil verzoeker het pand gaan reinigen. Omdat verzoeker alleen van een AOW-uitkering leeft, vreest hij in financiële problemen te komen als verweerder tot feitelijke uitvoering van de bestuursdwang over gaat. Ook vreest verzoeker dat verweerder teveel werkzaamheden gaat verrichten. Door het plaatsen van het hek wordt het uitvoeren van de lasten bemoeilijkt, waarbij verzoeker aanvoert dat hij alleen zelf gevaar loopt en de gebruikers van de openbare ruimte niet. In verband daarmee betoogt verzoeker dat de gestelde begunstigingstermijn van zes weken te kort is om aan de lasten te voldoen.
4. In artikel 5:21 van de Awb is bepaald dat onder last onder bestuursdwang dient te worden verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker de overtredingen niet heeft betwist. Daarvan is ook afdoende gebleken uit de hiervoor vermelde rapporten.
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien (onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 oktober 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR4609).
7. Van concreet zicht op legalisatie is geen sprake. Ook overigens zijn er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan gezegd moet worden dat verweerder van handhaving af had moeten zien. Er is geen sprake van overtredingen van geringe ernst. Verder geldt voor verweerder een beginselplicht om tegen normschendingen handhavend op te treden en is van belang dat er belangen van derden zijn op grond waarvan handhavend optreden is geboden. De lasten zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter noodzakelijk en proportioneel. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in diens betoog dat alleen hijzelf gevaar loopt, maar ook dat is een belang dat verweerder bij zijn besluitvorming terecht heeft betrokken. Ook de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor verzoeker vormt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, geen grond om van handhaving af te zien (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:343, en van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2334).
8. De voorzieningenrechter volgt verzoeker evenmin in zijn betoog dat de begunstigingstermijn te kort is. Een begunstigingstermijn dient voldoende lang te zijn om aan de opgelegde last(en) te kunnen voldoen. De voorzieningenrechter acht de gestelde termijn niet te kort en betrekt daarbij dat al vanaf begin 2019 problemen met het dak (losse dakpannen) zijn vastgesteld en daartegen al eerder handhavend is opgetreden. Het voornemen dateert al van 16 maart 2021 en uit het verzoekschrift en de stukken blijkt niet dat verzoeker tijdig aan uitvoering is begonnen. Uiteindelijk heeft hij tot circa één week voor afloop van de begunstigingstermijn gewacht met het maken van bezwaar en het vragen van een voorlopige voorziening alleen om extra tijd te krijgen zonder met een concreet plan te komen. Dat het voldoen aan de last wordt bemoeilijkt door de door verweerder geplaatste hekken is door verzoeker niet aannemelijk gemaakt, nu niet is toegelicht hoe verzoeker de werkzaamheden anders dan via de voordeur zou willen verrichten.
9. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om de lasten te schorsen dan wel de begunstigingstermijn te verlengen met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting als (kennelijk) ongegrond dient te worden afgewezen.
De lasten met een begunstigingstermijn van 12 weken.
10. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoeker tevens gelast om binnen een termijn van 12 weken na verzending van het bestreden besluit (dus uiterlijk op 17 december 2021):
  • De grote scheuren bij het raam in de achtergevel van het pand [adres] te [plaatsnaam] te (laten) repareren;
  • de losse stenen in de achtergevel van het pand [adres] te [plaatsnaam] te (laten) verwijderen en vervangen dan wel vast te (laten) zetten;
  • de afwerking van de gevels aan te (laten) pakken om het indringen van regenwater te voorkomen;
  • de dakranden / dakgoten te (doen) verwijderen en vervangen door nieuwe dakranden / dakgoten;
  • alle buitenkozijnen van de ramen in de gevels van het pand [adres] te [plaatsnaam] te (laten) vervangen door nieuwe houten buitenkozijnen met dezelfde raamindeling en kleurstelling.
Daarbij is vermeld dat verzoeker voor de het vervangen van de dakranden / dakgoten en de buitenkozijnen van de ramen een omgevingsvergunning dient aan te vragen. Verder is vermeld dat na afloop van de begunstigingstermijn ook ten aanzien van deze herstelmaatregelen een nieuwe controle zal worden uitgevoerd en dat tot toepassen van bestuursdwang op kosten van verzoeker zal worden overgegaan indien blijkt dat verzoeker geen of onvoldoende gevolg aan de lasten heeft gegeven.
11. Verzoeker heeft in het verzoekschrift aangegeven dat hij aan de lasten die zien op het herstel van de scheur in de achtergevel, het vastzetten van de losse stenen in de achtergevel en de afwerking van de gevel gevolg zal geven. Het verzoek richt zich tegen de last om de dakranden en dakgoten te vernieuwen en om alle buitenkozijnen te vervangen door nieuwe houten kozijnen. Volgens verzoeker zijn deze maatregelen niet nodig omdat de bouwkundige staat van de dakranden en dakgoten en de kozijnen nog goed is. Het vervangen van de kozijnen op zijn kosten zou de facto zijn faillissement betekenen en ertoe leiden dat hij het pand moet verkopen. Verzoeker wijst erop dat de behandeling van het bezwaar illusoir wordt als de bestuursdwang op zijn kosten vóór afloop van die procedure wordt geëffectueerd. Hij verzoekt daarom om schorsing van het bestreden besluit totdat in hoogste instantie onherroepelijk zal zijn beslist.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder aan deze lasten eveneens de onder rechtsoverweging 2.1 vermelde rapporten, alsmede de in het bestreden besluit vermelde wettelijke bepalingen ten grondslag heeft gelegd. Verzoeker heeft gesteld maar niet met gegevens onderbouwd dat de conclusie in het inspectierapport dat de dakgoten vernieuwd dienen te worden en dat ook de kozijnen aan vervanging toe zijn omdat die volgens de toezichthouder nagenoeg vol zitten met houtrot, onjuist zijn. De voorzieningenrechter constateert echter dat de toezichthouder daar ook slechts een enkele zin in diens rapport aan heeft gewijd. De constructeur heeft in dit verband alleen gerapporteerd dat, voor zover dat visueel waarneembaar is, de directe constructieve veiligheid van het pand niet in het gedrang is en dat er constructieve aandachtspunten zijn. Op de kozijnen en de dakranden gaat hij verder niet in. Weliswaar maakt een foto van een kozijn met gestelde houtrot en een foto van een defecte dakgoot onderdeel uit van het rapport. Van een onderbouwing van de noodzaak om alle dakgoten en alle kozijnen te vervangen en die herstelmaatregelen op korte termijn te treffen, blijkt niet uit het dossier.
13. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat deze mankementen geen ‘voorgeschiedenis’ hebben zoals bij de hiervóór besproken problemen met losse dakpannen het geval is en dat deze mankementen ook niet de gevaarzetting opleveren die bij het kapotte dak aan de orde is. Dit betreffen verder voor verzoeker verstrekkende maatregelen waarvoor verzoeker een omgevingsvergunning dient aan te vragen, en waarbij de noodzaak om die op korte termijn te treffen minder urgent is dan bij de lasten die zien op het dichtmaken van het dak om het wegwaaien van dakpannen te voorkomen.
14. Daarbij komt dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om te twijfelen aan het betoog van verzoeker dat hij de kosten die een bedrijf in rekening brengt voor vervanging niet kan dragen. Op zich is dit financiële belang, zoals hiervóór onder rechtsoverweging 7 is vastgesteld, geen reden om van handhavend optreden af te zien. Verweerder heeft echter ook volledig kostenverhaal aangezegd. Dan dient de vraag te worden beantwoord of volledig kostenverhaal in dit geval redelijk is. Daarbij moet gekeken worden naar verwijtbaarheid van de overtreder en in hoeverre het algemeen belang bij het overheidsingrijpen is betrokken. In dit geval gaat het om een gemeentelijk monument en is het behoud daarvan ook een algemeen belang. Ook dat is een aspect dat naast de onderbouwing van de noodzaak om dakgoten en kozijnen op korte termijn te vernieuwen, bij de heroverweging in bezwaar aan de orde kan komen.
15. Gelet op het vorenstaande en omdat de beslissing op bezwaar niet zal worden genomen voor afloop van de gestelde begunstigingstermijn, ziet de voorzieningenrechter na afweging van het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit tegenover het belang van verzoeker bij een (tijdelijke) schorsing daarvan, aanleiding om de lasten die zien op vervanging van dakranden en kozijnen met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting te schorsen tot de datum van de bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar. Voor een verdergaande (ongeclausuleerde) schorsing ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
16. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek deels toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
17. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit voor zover daarbij de lasten zijn opgelegd om binnen twaalf weken na verzending van het besluit de dakranden / dakgoten te (doen) verwijderen en te vervangen door nieuwe dakranden / dakgoten en om alle buitenkozijnen van de ramen in de gevels van het pand [adres] te [plaatsnaam] te (laten) vervangen door nieuwe houten buitenkozijnen met dezelfde raamindeling en kleurstelling tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 748,00;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2021.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 november 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.