ECLI:NL:RBLIM:2021:8912

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
ROE 20/2140
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan in relatie tot opvanghuis voor jongeren met zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een handhavingsverzoek tegen een opvanghuis voor zeven jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar. De eisers, bewoners van nabijgelegen woningen, stelden dat het opvanghuis in strijd was met het bestemmingsplan 'Rijckholt en Gronsveld 2013'. De rechtbank oordeelde dat twee van de eisers niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt vanwege de afstand tot het opvanghuis en het gebrek aan zicht daarop. De overige eisers werden wel als belanghebbenden erkend. De rechtbank concludeerde dat de jongeren in het opvanghuis 24 uur per dag toezicht en professionele begeleiding nodig hebben, wat betekent dat de woonvorm niet kan worden aangemerkt als nagenoeg zelfstandige bewoning. Dit staat in contrast met de bestemming 'wonen' die aan het pand is toegekend. De rechtbank verklaarde het beroep van de overige eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en droeg de gemeente op om een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2140

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2021 in de zaak tussen

[eiser 1],
[eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] , [eiser 9] en [eiser 10] ,allen uit [woonplaats 1] , eisers
(gemachtigde: mr. R.P.H. Sangers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten, verweerder
(gemachtigde: mr. X.P.C. Wynands).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Stichting Bibi Huis, te [vestigingsplaats]

(gemachtigde: mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor).

Procesverloop

In het besluit van 26 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen de derde-partij afgewezen.
In het besluit van 6 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2021 op zitting behandeld. Namens eisers zijn verschenen [eiser 1] en [eiser 2] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1] . Derde-partij is verschenen bij [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De derde-partij is eigenaar van het sinds mei 2019 gevestigde Bibihuis gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Dit is een opvanghuis voor zeven jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar. Deze jongeren kunnen vanwege (hechtings)problematiek niet meer thuis of in een regulier pleeggezin wonen. Ze zijn met genoemd adres ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie en het doel is om de kinderen een thuis te bieden en ze zo zelfstandig mogelijk te maken. In het huis zijn zeven slaapkamers aanwezig en er is 24 uur per dag begeleiding aanwezig. Buiten de jongeren zijn er geen vaste bewoners. Eisers ervaren (geluids)overlast van de jongeren. Op 26 september 2019 hebben eisers daarom een handhavingsverzoek ingediend tegen het volgens hen in strijd met het geldende bestemmingsplan “Rijckholt en Gronsveld 2013” (hierna: bestemmingsplan) exploiteren van een opvanghuis voor jongeren.
Zijn alle eisers belanghebbend?
2. De rechtbank toetst allereerst ambtshalve of alle eisers ontvankelijk zijn in hun beroep. Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een belanghebbende beroep bij de bestuursrechter kan instellen tegen een besluit. Volgens artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
2.1.
Als uitgangspunt geldt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop het verzoek om handhaving betrekking heeft, in beginsel als belanghebbende wordt aangemerkt. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Als gevolgen van enige betekenis ontbreken, wordt geen belanghebbendheid aangenomen. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1] In het kader van de onderhavige zaak gaat het om de aspecten afstand, zicht en geluid.
2.2.
De percelen van [eiser 1] en [eiser 2] grenzen direct aan het Bibihuis, zodat [eiser 1] en [eiser 2] zonder meer belanghebbend zijn. De rechtbank stelt vast dat de afstand van de woningen van [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 10] , [eiser 9] – die, naar gebleken is, slechts tijdelijk wegens een verbouwing in [woonplaats 2] woonachtig was -, [eiser 8] en [eiser 7] tot het Bibihuis respectievelijk 11 meter, 22 meter, 25 meter, 10 meter, 8 meter en 18 meter bedraagt. Tevens zijn deze woningen, behalve de woningen van [eiser 4] , [eiser 5] , gelegen aan de overzijde van het Bibihuis, zodat aannemelijk is dat zij (enig) zicht hebben op het Bibihuis. Aannemelijk is dat de woningen van [eiser 4] en [eiser 5] , gelet op de afstand en de ligging ten opzichte van [adres] zicht hebben op (de tuin van) [adres] . Gelet op voornoemde afstanden waarbij aannemelijk is dat geluid(overlast) afkomstig van (de tuin) van het Bibihuis te horen is en/of sprake is van zicht op het Bibihuis, is de rechtbank van oordeel dat [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 10] , [eiser 9] , [eiser 8] en [eiser 7] gevolgen van enige betekenis van het Bibihuis ondervinden voor hun woon- en leefsituatie. Dit is niet het geval voor [eiser 6] en [eiser 3] . Zij wonen op 55 respectievelijk 35 meter van het Bibihuis en hebben geen zicht op het Bibihuis, omdat hun woningen gelegen zijn aan dezelfde zijde als [adres] en er tussen hun huis en [adres] meerdere woningen zijn gelegen. Tevens acht de rechtbank de planologische uitstraling van het plan niet groot. Dat over deze afstand sprake is van geluid(overlast) acht de rechtbank, mede gelet op de overige bebouwing tussen het Bibihuis en deze eisers, niet aannemelijk.
2.3.
De rechtbank zal het beroep van [eiser 6] en [eiser 3] niet-ontvankelijk verklaren. Daar waar in het vervolg van deze uitspraak eisers worden vermeld, worden daarmee de eisers bedoeld van wie het beroep ontvankelijk is.
Wat zijn de standpunten?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gebruik als woning ten behoeve van de zorgfunctie voor maximaal zeven jongeren niet in strijd is met de bestemmingsplanregels, omdat dit valt onder de bestemming ‘wonen’. Een definitie van ‘wonen’ in het bestemmingsplan ontbreekt, waardoor dit begrip volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heel ruim moet worden uitgelegd [2] . Dit impliceert dat in dit geval sprake is van een minder traditionele woonvorm waarbij de woonfunctie niet wordt aangetast en in ruimtelijk opzicht het gebruik van de woning niet afwijkt van een “gewone” woning.
4. Eisers zijn het hier niet mee eens en voeren aan dat ondanks dat onder het begrip ‘wonen’ diverse vormen van huisvesting kunnen worden begrepen, de activiteiten van het Bibihuis in strijd zijn met de bestemming ‘wonen’ en gelijk zijn te stellen met de bestemming ‘maatschappelijk’. Vanwege het intensieve toezicht en begeleiding van de minderjarige kinderen kan niet worden gesproken van nagenoeg zelfstandige bewoning die past binnen de bestemming ‘wonen’.
5. Verweerder stelt in het verweerschrift dat sprake is van een grensgeval, waardoor zowel verdedigbaar is dat het Bibihuis past binnen de bestemming ‘wonen’ alsook dat het hier niet binnen past. Verweerder verwijst naar de recente uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020 [3] , waarin is geoordeeld dat het huisvesten van vijf kinderen met een cognitieve achterstand tussen de 6 en 13 jaar, geen nagenoeg zelfstandige bewoning is die past binnen de bestemming ‘Woondoeleinden 1’, omdat sprake is van bewoning met een overwegend verzorgend karakter. Deze zaak is echter anders dan onderhavige kwestie, omdat de leeftijdscategorie en de doelstelling (het doel van de Stichting Bibihuis is kinderen uiteindelijk zo zelfstandig mogelijk te kunnen laten functioneren) anders zijn. Op de zitting heeft verweerder nog gewezen op twee recentere uitspraken van de Afdeling. [4] Ook hieruit volgt volgens verweerder dat de woonvorm als hier aan de orde onder het begrip ‘wonen’ kan worden geschaard.
Strijd met bestemmingsplan?
6. Niet in geschil is dat aan het pand [adres] in het geldende bestemmingsplan de bestemming ‘wonen’ is toegekend. De rechtbank stelt verder vast dat het begrip ‘wonen’ niet nader is gedefinieerd in het bestemmingsplan. Het wel gedefinieerde begrip ‘woning/ wooneenheid’ komt geen betekenis toe voor de uitleg van het begrip ‘wonen’, aangezien er geen relatie is gelegd tussen het begrip ‘wonen’ in de bestemmingsomschrijving en het begrip ‘woning’ zoals opgenomen in de bouwregels van het bestemmingsplan. Nu het begrip ‘wonen’ in het bestemmingsplan niet nader is bepaald moet voor de beoordeling of een minder traditionele woonvorm zich verdraagt met een woonbestemming in dat geval worden bekeken of sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning [5] . Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een woonsituatie met nagenoeg zelfstandige bewoning of van een situatie waar sprake is van wonen met zorg, moet naar het oordeel van de rechtbank betekenis worden toegekend aan de mate van zorg (toezicht en begeleiding) die aan de bewoners van het betrokken pand wordt verleend.
6.1.
Uit de stukken en ter zitting is komen vast te staan dat in het Bibihuis maximaal zeven kinderen/ jongeren wonen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar. Deze kinderen hebben specifieke hechtings- en/of gedragsproblemen waardoor zij niet meer thuis of in een pleeggezin kunnen wonen. Overdag, als zij niet op school zijn, worden ze begeleid door drie begeleiders. ’s Nachts verblijft er één begeleider in het pand. De begeleiders wonen zelf niet in het pand. Er is 24 uur per dag, zeven dagen in de week, professionele begeleiding aanwezig. Het is de bedoeling de kinderen te begeleiden tot volwassenheid, zodat ze zelfstandig kunnen gaan wonen of een volgende stap in hun zelfstandige ontwikkeling kunnen gaan zetten. De kinderen eten gezamenlijk, gaan naar school, maken huiswerk, doen klusjes en zijn eventueel lid van een vereniging. De begeleiders zijn professioneel geschoold. Verder wordt er gebruik gemaakt van stagiaires. Op zitting is aangegeven dat elke jongere een eigen mentor en/of psycholoog heeft die in het pand dan wel op locatie, voorziet in de nodige psychologische hulp.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het vorenstaande worden afgeleid dat in het pand kwetsbare jongeren wonen die dagelijks begeleiding ontvangen op tal van vlakken. Daarbij gaat het om dagelijkse praktische zaken zoals schoonmaken en koken maar ook om hulp en begeleiding op psychisch vlak. Deze begeleiding kan niet los gezien worden van bewoning in het Bibihuis. De kinderen zijn in het Bibihuis geplaatst vanwege hun specifieke problematiek en de aangeboden (psychologische) begeleiding maakt in zoverre onderdeel uit van de hulp die deze jongeren geboden wordt. Jongeren die deze zorg/ begeleiding niet nodig hebben, komen niet in aanmerking voor bewoning van het Bibihuis. Naar het oordeel van de rechtbank is onderhavige situatie vergelijkbaar met de zaak die heeft geleid tot genoemde uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020. Hoewel de leeftijdscategorie verschilt, hebben ook de kinderen/ jongeren in het Bibihuis 24 uur per dag toezicht en professionele begeleiding nodig en kunnen zij nog niet nagenoeg zelfstandig wonen. Dit geldt temeer nu één van de doelen van de Stichting Bibihuis is om de kinderen/ jongeren te begeleiden naar zelfstandigheid. Dit is niet betwist. Dat betekent dat van zelfstandigheid dus nog geen sprake is. De situatie in de door verweerder op zitting genoemde uitspraak van de Afdeling van 18 augustus 2021 [6] acht de rechtbank niet vergelijkbaar met onderhavige casus. In die zaak ging het om volwassenen (en geen jongeren tot 18 jaar) die geen 24-uurs begeleiding kregen. Bovendien was de zorg niet gebonden aan de woning. Bewoners konden immers een kamer huren zonder dat daar een begeleidingstraject aan vast zat. Zoals vermeld is het Bibihuis juist gericht op jongeren met specifieke problematiek waarvoor begeleiding nodig is.
6.3.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kinderen/ jongeren in het Bibihuis een zodanige mate van zorg ontvangen dat niet langer kan worden gesproken van nagenoeg zelfstandige bewoning. Dat betekent dat de in het Bibihuis aanwezige woonvorm zich niet met een woonbestemming verdraagt.
Wat is de conclusie?
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van de woning gelegen aan de [adres] te Gronsveld als opvanghuis voor zeven jongeren in strijd is met de bestemming ‘wonen’. Het beroep is gegrond. Verweerder was dan ook in beginsel gehouden handhavend op te treden
.Het voorgaande betekent dat verweerder bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar moet beoordelen of tot handhaving wordt overgegaan of dat er omstandigheden zijn die ertoe leiden dat van handhaving moet worden afgezien. In dit kader merkt de rechtbank nog op dat het derde-partij vrij staat een aanvraag omgevingsvergunning in te dienen om te proberen de met het bestemmingsplan strijdige situatie te legaliseren.
8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt.
9. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens schending van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
10. Verweerder zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van [eiser 6] en [eiser 3] niet-ontvankelijk;
-verklaart het beroep van de overige eisers gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar neemt;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van jurist tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 november 2021.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:393
2.Zie de uitspraak van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:192
5.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2529, overweging 2.3