9.5[naam 2] komt in deze analyse dan ook tot de conclusie dat eiser in geen enkel opzicht voldoet aan de niveaubepalende elementen uit de kern van de functie Operationeel Specialist C. De beschreven werkzaamheden zijn nagenoeg volledig herkenbaar in de functies Operationeel Expert in het vakgebied Forensische Opsporing dan wel het vakgebied GGP, dan wel Tactische Opsporing.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
11. De rechtbank stelt vast dat aan de orde is de vraag of de afwijzing door verweerder van het verzoek van eiser om geplaatst te worden in de functie van Operationeel Specialist C de rechterlijke toets kan doorstaan. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of eiser al dan niet heeft voldaan aan de ingevolge de TTW gestelde voorwaarden voor zodanige plaatsing.
12. In de TTW is - samengevat - vermeld dat een plaatsing mogelijk is indien sprake is van een tijdelijke tewerkstelling, waaronder wordt verstaan: alle situaties waarin de medewerker in afwijking van zijn formeel toegekende functie op tijdelijke basis andere werkzaamheden uitoefent. Het maakt niet zozeer uit op welke grond deze werkzaamheden zijn opgedragen. Onder dit begrip vallen dus waarnemingen, tijdelijke tewerkstellingen, het tijdelijk uitoefenen van niet in een functiebeschrijving vastgelegde werkzaamheden, etc. Daarbij dient aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan. De kern van de TWW is dat medewerkers, mits ze aan de voorwaarden voldoen, op de functie geplaatst kunnen worden die ze al minimaal drie jaar onafgebroken daadwerkelijk uitoefenen. De periode van drie jaar moet uiterlijk op 1 juli 2017 zijn bereikt.
13. De rechtbank is van oordeel dat eiser ten aanzien van de periode
1 november 2014 tot en met 30 april 2017 - anders dan verweerder in het bestreden besluit stelt - de functie Operationeel Specialist C daadwerkelijk in volle heeft uitgevoerd. Daartoe overweegt de rechtbank dat er met betrekking tot deze periode een positieve beoordeling van het functioneren van eiser als zodanig ligt, vastgesteld op 1 mei 2017, die onherroepelijk is. In deze beoordeling is opgemerkt dat eiser zich in de beoordelingsperiode heeft bezig gehouden met alle werkzaamheden die verbonden zijn aan de functie van Operationeel Specialist C. Dit betekent dat slechts de periode van juni 2012 tot 1 november 2014 resteert om te bezien of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet (schriftelijk) heeft aangetoond dat hij gedurende deze periode heeft voldaan aan alle niveaubepalende elementen van de functie Operationeel Specialist C.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor het hiervoor genoemde standpunt een beperkter toetsingskader heeft gehanteerd dan volgt uit de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF), waarnaar - zoals blijkt uit overweging 8 - in de TWW wordt verwezen. Ten aanzien van het in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie wordt in de toelichting bij de RAAF (Staatscourant 2016, nr.38696), opgemerkt: “Het hangt af van de individuele weging van alle feiten en omstandigheden van de specifieke aanvraag of er sprake is van “ïn overwegende mate” voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. (….) Daarbij dient te worden gekeken naar de verrichte werkzaamheden in de context van het werk in de betreffende organisatorische eenheid. Indien op grond van bedrijfsvoering een bepaald functiebestanddeel niet is opgedragen, dient dit te worden meegewogen bij de vaststelling of in overwegende mate aan de niveaubepalende elementen is voldaan.” In de aanvullende werkinstructie van 7 december 2016 is daaraan toegevoegd: “Dit betekent dat in ieder geval altijd de kern van de functie moet zijn uitgevoerd, maar dat het onder omstandigheden mogelijk is dat, ook als niet aan alle elementen is voldaan, toch voldaan is aan het criterium dat de functie is uitgeoefend.” Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder bij de beoordeling van de door eiser overgelegde verklaringen ook heeft bezien in hoeverre deze situatie zich voordeed.
15. In de door verweerder overgelegde functiebeschrijving van de functie Operationeel Specialist C is de kern van de functie beschreven in de twee onderdelen Praktijkinzet en Beleidsinzet.
16. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij in de periode juni 2012 tot
1 november 2014 wel in overwegende mate voldoet aan bedoelde niveaubepalende elementen verwezen naar een memo van [naam 3], teamchef Specialistische Ondersteuning van 19 maart 2017, een interne memo van [naam 4], teamchef Regionale Informatie van 28 april 2017 en een verslag van [naam 5], operationeel expert van 18 april 2017. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet uiteengezet, op welke punten deze verklaringen tekort schoten. Dat is eerst gebeurd in het verweerschrift van
12 november 2019, waardoor eiser de mogelijkheid is ontnomen aanvullende verklaringen van de betrokken personen in te brengen. Dit acht de rechtbank onzorgvuldig.
17. De (aanvullende) analyse van [naam 2] biedt naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende grondslag voor het standpunt van verweerder dat in de periode van juni 2012 tot 1 november 2014 door eiser niet in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen uit de kern van de functie van Operationeel Specialist C. Ten aanzien van het onderdeel “Praktijkinzet” is de rechtbank van oordeel dat de analyse van de problematiek tussen studenten en coaches niet ziet op deze periode en bovendien niet is toegespitst op het feitelijke takenpakket van eiser. Ook ten aanzien van het onderdeel “Beleidsinzet” is de motivering naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Aan het besluit kleeft naar het oordeel van de rechtbank gelet hierop dan ook een motiveringsgebrek. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
18. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd
met het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel uit artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1).
Schadevergoeding (overschrijding redelijke termijn en wettelijke rente)
21. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
22. Of de redelijke termijn bedoeld in dat artikel is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser.
23. Volgens vaste rechtspraak is een bestuursrechtelijke procedure niet binnen een redelijke termijn afgerond als er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het maken van bezwaar en het doen van uitspraak in beroep. In principe heeft verweerder een half jaar de tijd om op het bezwaar te beslissen en de rechtbank anderhalf jaar om op het beroep te beslissen. Voor de overschrijding van de redelijke termijn moet per half jaar een bedrag van € 500,– aan immateriële schadevergoeding worden toegekend. Een periode van minder dan een half jaar wordt daarbij gezien als een periode van een half jaar. Het volledige tijdsverloop kan in bijzondere omstandigheden worden ingekort.
24. Eiser heeft tegen het primaire besluit op 28 juli 2017 bezwaar gemaakt. De rechtbank doet vandaag uitspraak. Er is dus sprake van een tijdsverloop van drie jaren en ruim vijf maanden. De procedure is daarmee niet binnen een redelijke termijn afgerond. Nu de redelijke termijn in de bezwaarfase niet is overschreden, wordt de volledige overschrijding aan de beroepsfase toegerekend.
25. De termijn is naar het oordeel van de rechtbank met één jaar en ruim vijf maanden overschreden zodat aan eiser een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank veroordeelt de Staat tot het vergoeden van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,-.