ECLI:NL:RBLIM:2021:89

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 397
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot plaatsing in de LFNP-functie van Operationeel Specialist C en vernietiging van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de korpschef van politie. Eiser, werkzaam als Operationeel Expert GGP, had verzocht om plaatsing in de LFNP-functie van Operationeel Specialist C. Dit verzoek werd in eerste instantie afgewezen door de korpschef, die stelde dat eiser niet aan de vereisten voldeed, met name dat hij de functie niet minimaal drie jaar onafgebroken had uitgeoefend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en voerde aan dat de afwijzing onzorgvuldig was en onvoldoende gemotiveerd.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig bekeken. Tijdens de zitting op 25 november 2019 is het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven een nader standpunt in te nemen. Na een uitgebreide beoordeling van de ingediende verklaringen en de relevante wet- en regelgeving, concludeerde de rechtbank dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat eiser niet voldeed aan de niveaubepalende elementen van de functie Operationeel Specialist C. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek onterecht was en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden. Verweerder werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 18/397

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 januari 2021 in de zaak tussen

[Naam 1], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: C. Lamuadni),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.H. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2017 (het primaire besluit), verzonden op 6 juli 2017, heeft verweerder het verzoek van eiser om te worden geplaatst in de LFNP-functie van Operationeel Specialist C, afgewezen.
Bij besluit van 3 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft voorts een verzoek tot vergoeding van schade ingediend in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder een nader standpunt te laten innemen ten aanzien van de vraag of eiser de functie van Operationeel Specialist C drie jaar lang heeft uitgeoefend en/of toepassing kan worden gegeven aan de hardheidsclausule. Verweerder heeft hierop bij brief van 6 januari 2020 gereageerd. Vervolgens heeft eiser hierop bij brief van 10 maart 2020 gereageerd.
Nadat geen van de partijen heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank op 9 september 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is sinds [*] werkzaam bij verweerder (of diens rechtsvoorganger). Eiser is geplaatst in de functie van Operationeel Expert GGP. Eiser heeft vanaf 1 november 2014 tot 30 april 2017 de LFNP-functie van Operationeel Specialist C waargenomen. Eiser heeft op
1 mei 2017 een verzoek ingediend om geplaatst te worden in de LFNP-functie van Operationeel Specialist C. Eiser heeft bij dit verzoek een memo overgelegd van [naam 3], teamchef Specialistische Ondersteuning van 19 maart 2017, een interne memo van
[naam 4], teamchef Regionale Informatie van 28 april 2017, een verslag van [naam 5], operationeel expert van 18 april 2017 en een beoordeling van [naam 6], chef basisteam [-] van 30 april 2017.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen. Verweerder gaat niet over tot plaatsing in de door eiser gevraagde functie van Operationeel Specialist C. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de functie van Operationeel Specialist C niet tenminste drie jaar onafgebroken heeft uitgeoefend. Bovendien is niet gebleken dat eiser in overwegende mate heeft voldaan aan de niveaubepalende elementen van de functie van Operationeel Specialist C. Eiser heeft er geen blijk van gegeven dat hij zich heeft beziggehouden met “beleidsinzet”. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard. Ten aanzien van de periode juni 2012 tot
1 november 2015 heeft eiser niet voldaan aan de beleidsinzet en operationele sturing, zoals omschreven in de kern van de functie van Operationeel Specialist C. De periode die dan resteert, te weten 1 november 2014 tot 1 juli 2017 betreft twee jaren en acht maanden. en geen drie jaar, Bovendien heeft eiser in deze periode niet voldaan aan de praktijkinzet en beleidsinzet, zoals omschreven in de kern van de functie van Operationeel Specialist C. Volgens verweerder is dan ook terecht besloten het verzoek van eiser af te wijzen nu niet is voldaan aan alle voorwaarden om geplaatst te worden in de functie van Operationeel Specialist C op basis van de “Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 2” van
20 september 2016 en de “Werkinstructie tijdelijke tewerkstelling/waarneming langer dan drie jaar na 1 juli 2016” van 4 april 2017.
4. Eiser voert in beroep aan zich niet te kunnen vinden in de weigering het TTW (Tijdelijke Tewerkstelling Waarneming) beleid toe te passen. Eiser is van mening dat hij heeft aangetoond gedurende de periode van juni 2012 tot en met 1 juli 2017 te zijn ingezet als Operationeel Specialist C en dat zijn verzoek moet worden gehonoreerd. Eiser is van mening dat hij op verzoek van de organisatie gedurende lange tijd is ingezet om de functie van Operationeel Specialist C uit te voeren. Over de periode van 11 juni 2012 tot
1 november 2014 heeft hij op verzoek van de leidinggevenden de opgedragen taken gekregen behorend bij Operationeel Specialist C. Dit is volgens eiser door diverse partijen bevestigd en vastgesteld. Over de periode van 1 november 2014 tot 30 april 2017 wordt volgens eiser in de beoordeling duidelijk beschreven dat eiser is ingezet en beoordeeld als een volwaardig Operationeel Specialist C. Verweerder heeft bij het beoordelen van de niveaubepalende elementen de “Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016” van 7 december 2016 niet correct toegepast. Er dient volgens eiser gekeken te worden naar de verrichte werkzaamheden in de context van het werk in de desbetreffende organisatorische eenheid. Ook als niet aan alle elementen is voldaan kan er toch sprake zijn van in overwegende mate vervullen van de functie. Vast staat dat uit de verklaringen van de diverse teamchefs blijkt dat zij ervan overtuigd zijn dat eiser het werk als een volwaardig Operationeel Specialist C heeft uitgevoerd. Zelfs als bepaalde elementen in mindere mate zijn uitgevoerd, is dit volgens eiser nog geen eenvoudige afwijzingsgrond. Er dient immers zorgvuldig gekeken te worden of andere Operationeel Specialisten C destijds deze elementen allemaal wel opgedragen kregen. Eiser is verder van mening er op te mogen vertrouwen dat zijn beoordeling serieus wordt genomen en dat er over het tijdvak, waarop de beoordeling ziet, niet opnieuw discussie ontstaat indien er vervolgens een beroep op het TTW beleid wordt gedaan. De procedure rondom dit beleid is volgens eiser slechts formeel juridisch benaderd waarbij naar de letter van de LFNP-functie is gekeken terwijl de context onderzocht had moeten worden. De besluitvorming is volgens eiser reeds om die reden onzorgvuldig. Eiser stelt zich op het standpunt aan de niveaubepalende elementen te hebben voldaan en verwijst hiervoor naar de verklaringen van de leidinggevenden en de uitgebreide toelichting die eiser heeft toegevoegd, gedateerd 7 augustus 2017. Eiser is door de weigering op grond van het TTW beleid teruggeworpen op zijn organieke schaal 9 functie, terwijl overduidelijk is dat eiser op verzoek van de leiding jarenlang meer verantwoordelijke taken heeft uitgevoerd. Dit is naar de visie van eiser een onredelijke opstelling die geen recht doet aan zijn inzet van de afgelopen jaren.
5. Verweerder stelt zich in het verweerschrift (aanvullend) op het standpunt dat uit de door eiser overgelegde verklaringen niet, of althans onvoldoende, blijkt dat eiser de functie van Operationeel Specialist C drie jaar onafgebroken heeft uitgevoerd. Ten aanzien van de niveaubepalende elementen van de functie, welke zijn omschreven in het onderdeel “kern van de functie” gaat het in de functie van Operationeel Specialist C om onder meer “beleidsinzet”, “praktijkinzet” en “operationele sturing”. Ten aanzien van de periode van juni 2012 tot 1 november 2014 is volgens verweerder niet gebleken dat eiser heeft voldaan aan de elementen “beleidsinzet” en “operationele sturing”. Over de periode van
1 november 2014 tot 1 juli 2017 heeft eiser niet aangetoond zich bezig te hebben gehouden met “praktijkinzet” en “beleidsinzet”. Ook was er toen geen sprake van operationele sturing waarbij het specialisme leidend was. Verweerder verwijst naar een aanvullende analyse van het plaatsingsverzoek van eiser, opgesteld door [naam 2].
Ten aanzien van de overgelegde verklaringen stelt verweerder zich op het standpunt dat de verklaring van [naam 3] niet inhoudelijk ingaat op de door eiser uitgevoerde werkzaamheden. Op basis hiervan kan volgens verweerder niet worden geconcludeerd dat eiser aan alle niveaubepalende elementen van de functie heeft voldaan. Ten aanzien van de verklaring van [naam 4] stelt verweerder zich op het standpunt dat met name is aangegeven hoe eiser zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd en niet wat eiser precies heeft gedaan. Uit de verklaring blijkt niet op welke manier eiser invulling heeft gegeven aan de functiebepalende elementen “praktijkinzet” en “beleidsinzet”. Deze verklaring kan dan ook niet dienen ter onderbouwing van de stelling dat eiser aan de niveaubepalende elementen van de functie van Operationeel Specialist C heeft voldaan. Ten aanzien van de verklaring van [naam 5] stelt verweerder zich op het standpunt dat, hoewel deze verklaring enig inzicht geeft, zij het beperkt, in de uitgevoerde werkzaamheden, deze evenmin kan dienen ter onderbouwing van voornoemde stelling. De opmerkingen zijn hiertoe volgens verweerder te algemeen. Er kan niet uit worden afgeleid dat eiser zich heeft beziggehouden met “beleidsinzet”, “praktijkinzet” en “operationele sturing” zoals dat van een Operationeel Specialist C wordt verwacht. Voorts staat [naam 5] hiërarchisch gezien in een ondergeschikte positie ten opzichte van eiser. Vraag is in hoeverre [naam 5] heeft kunnen beoordelen of, en zo ja, in welke mate, eiser aan de niveaubepalende elementen heeft voldaan. Voor wat betreft de waarde van de verklaringen wijst verweerder op een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
26 augustus 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:3715. Daaruit blijkt dat aan verklaringen van voormalige leidinggevenden en/of directe collega’s geen doorslaggevende betekenis toekomt voor wat betreft de vraag of eiser aan de niveaubepalende elementen van de functie van Operationeel Specialist C heeft voldaan. Voor zover in de verklaringen wel is gesteld dat eiser aan de niveaubepalende elementen van de functie heeft voldaan, is er volgens verweerder geen rekening gehouden met de formele functieomschrijving. Verwezen wordt naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:4243. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de verklaringen niet de waarde mag worden gehecht die eiser daaraan toekent.
6. Bij de beoordeling van de beroepsgronden is het navolgende wettelijk kader van belang.
7. In artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is bepaald dat indien de toepassing van hoofdstuk VII.b (Voorzieningen bij reorganisaties) of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, kan afwijken van dit hoofdstuk of van de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk.
8. De “Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 2” van 20 september 2016, en de “Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot
1 juli 2016” van 7 december 2016 vormen een uitwerking van de in artikel 55v van het Barp neergelegde hardheidsclausule voor situaties waarin een medewerker gedurende fase 1 van de reorganisatie (dus tot juli 2016) gedurende een periode van drie jaar tijdelijk was tewerkgesteld in een andere functie. Om in aanmerking te komen voor plaatsing in de gewenste functie dient aan vier cumulatieve voorwaarden te worden voldaan:
1) De betrokkene dient de door hem gevraagde LFNP-functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken te hebben uitgeoefend. Volgens de Aanvulling wordt voor de vraag of de gewenste functie ook daadwerkelijk is uitgevoerd, het criterium uit de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie gehanteerd. Dit betekent dat de vraag moet worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel “kern van de functie” van de betrokken LFNP-functie.
2) De tewerkstelling dient schriftelijk te kunnen worden onderbouwd door de medewerker.
3) De gewenste functie moet zijn ingericht in de nieuwe formatie. Er moet dus sprake zijn van werkzaamheden die vanuit het bedrijfsvoeringsbelang ook na de reorganisatie worden gecontinueerd.
4) Het functioneren van de medewerker dient voldoende te zijn.
Voornoemde Notitie en Aanvulling zijn op 4 april 2017 opnieuw aangevuld met de “Werkinstructie Tijdelijke tewerkstelling/waarneming langer dan 3 jaar na 1 juli 2016” Dit geheel van regels zal hierna worden aangeduid als TTW (Tijdelijke Tewerkstelling/Waarneming).
9. In de beroepsfase heeft door [naam 2] een aanvullende analyse van de beoordeling van het plaatsingsverzoek van eiser plaatsgevonden, gedateerd 11 november 2019. Uitgangspunt voor de analyse en beoordeling is een vergelijking van de feitelijke werkzaamheden van eiser met de niveaubepalende elementen van de functie Operationeel Specialist C zoals die te herleiden zijn uit de kern van die functie.
9.1
Volgens de aanvullende analyse van [naam 2] wordt niet voldaan aan de niveaubepalende elementen die deel uitmaken van de
praktijkinzetvan een Operationeel Specialist C. Ten aanzien van een door eiser in dit kader beschreven ongewenste situatie blijkt dat er geen sprake is van een opsporingsonderzoek dan wel veiligheidsproblematiek waarvoor de inzet van Operationeel Specialisme bedoeld is. De interventie van eiser is herkenbaar in de beschrijving van het vakgebied Operationele Begeleiding. Gezien het feit dat een deel van de problematiek was ontstaan door de houding van de coaches die deel uitmaakten van het team van eiser, past de verantwoordelijkheid voor de analyse van de problematiek, het advies en de operationele sturing ook binnen zijn functie van Operationeel Expert GGP. De andere voorbeelden genoemd in de zienswijze van eiser (het opheffen van weerstand tegen het vullen van de DNA eliminatiebank en zijn optreden in een SGBO) voldoen niet aan de niveaubepalende elementen uit de functie Operationeel Specialist C. Er is geen sprake van door eiser opgestelde plannen van aanpak waarin het specialisme leidend is. Er is geen sprake van het kiezen van specialistische methoden. Ook is er geen sprake van tussentijdse bijstellingen en analyse van knelpunten en van daaruit adviseren over verbeteringen in de uitvoeringspraktijk. De interventies van eiser zijn gericht op (de casuïstiek in) de uitvoeringspraktijk. De analyse en adviezen die eiser in dat kader heeft gemaakt en het monitoren van de voortgang zijn herkenbaar als niveaubepalende elementen uit de functie Operationeel Expert binnen de vakgebieden waarin hij zijn werkzaamheden gedurende de referteperiode heeft uitgevoerd. Ook de verbetervoorstellen die eiser heeft geïmplementeerd binnen de Forensische Opsporing passen binnen die functie.
9.2
Volgens de aanvullende analyse is er voorts in de door eiser beschreven werkzaamheden van een
beleidsinzetals bedoeld in de functie Operationeel Specialist C geen sprake. De niveaubepalende elementen organiseren, ondersteunen en begeleiden van de implementatie (regie) en ook van het analyseren, monitoren en evalueren is in het vakgebied Operationeel Specialismen en op het niveau van de gevraagde functie niet herkenbaar in de beschreven werkzaamheden.
9.3
Voor zover er sprake is van het initiëren, opbouwen, onderhouden en op de inhoudelijke samenwerking regisseren van (werkterreingerelateerde)
netwerkenis dat herkenbaar in de functie van Operationeel Expert.
9.4
Voor wat betreft de
deskundigheidsbevorderingis er geen onderscheid tussen dit niveaubepalende element van de Operationeel Expert functie die eiser heeft en dat van de functie van Operationeel Specialist C. Voor zover sprake is van deskundigheidsoverdracht is in de beschrijving niet aangetoond dat het hier gaat om het als specialist coachen en overdragen van kennis en vaardigheden. Het geven van trainingen en het signaleren van leermomenten zoals bedoeld in de functie Operationeel Specialist C.
9.5
[naam 2] komt in deze analyse dan ook tot de conclusie dat eiser in geen enkel opzicht voldoet aan de niveaubepalende elementen uit de kern van de functie Operationeel Specialist C. De beschreven werkzaamheden zijn nagenoeg volledig herkenbaar in de functies Operationeel Expert in het vakgebied Forensische Opsporing dan wel het vakgebied GGP, dan wel Tactische Opsporing.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
11. De rechtbank stelt vast dat aan de orde is de vraag of de afwijzing door verweerder van het verzoek van eiser om geplaatst te worden in de functie van Operationeel Specialist C de rechterlijke toets kan doorstaan. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of eiser al dan niet heeft voldaan aan de ingevolge de TTW gestelde voorwaarden voor zodanige plaatsing.
12. In de TTW is - samengevat - vermeld dat een plaatsing mogelijk is indien sprake is van een tijdelijke tewerkstelling, waaronder wordt verstaan: alle situaties waarin de medewerker in afwijking van zijn formeel toegekende functie op tijdelijke basis andere werkzaamheden uitoefent. Het maakt niet zozeer uit op welke grond deze werkzaamheden zijn opgedragen. Onder dit begrip vallen dus waarnemingen, tijdelijke tewerkstellingen, het tijdelijk uitoefenen van niet in een functiebeschrijving vastgelegde werkzaamheden, etc. Daarbij dient aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan. De kern van de TWW is dat medewerkers, mits ze aan de voorwaarden voldoen, op de functie geplaatst kunnen worden die ze al minimaal drie jaar onafgebroken daadwerkelijk uitoefenen. De periode van drie jaar moet uiterlijk op 1 juli 2017 zijn bereikt.
13. De rechtbank is van oordeel dat eiser ten aanzien van de periode
1 november 2014 tot en met 30 april 2017 - anders dan verweerder in het bestreden besluit stelt - de functie Operationeel Specialist C daadwerkelijk in volle heeft uitgevoerd. Daartoe overweegt de rechtbank dat er met betrekking tot deze periode een positieve beoordeling van het functioneren van eiser als zodanig ligt, vastgesteld op 1 mei 2017, die onherroepelijk is. In deze beoordeling is opgemerkt dat eiser zich in de beoordelingsperiode heeft bezig gehouden met alle werkzaamheden die verbonden zijn aan de functie van Operationeel Specialist C. Dit betekent dat slechts de periode van juni 2012 tot 1 november 2014 resteert om te bezien of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet (schriftelijk) heeft aangetoond dat hij gedurende deze periode heeft voldaan aan alle niveaubepalende elementen van de functie Operationeel Specialist C.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor het hiervoor genoemde standpunt een beperkter toetsingskader heeft gehanteerd dan volgt uit de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF), waarnaar - zoals blijkt uit overweging 8 - in de TWW wordt verwezen. Ten aanzien van het in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie wordt in de toelichting bij de RAAF (Staatscourant 2016, nr.38696), opgemerkt: “Het hangt af van de individuele weging van alle feiten en omstandigheden van de specifieke aanvraag of er sprake is van “ïn overwegende mate” voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. (….) Daarbij dient te worden gekeken naar de verrichte werkzaamheden in de context van het werk in de betreffende organisatorische eenheid. Indien op grond van bedrijfsvoering een bepaald functiebestanddeel niet is opgedragen, dient dit te worden meegewogen bij de vaststelling of in overwegende mate aan de niveaubepalende elementen is voldaan.” In de aanvullende werkinstructie van 7 december 2016 is daaraan toegevoegd: “Dit betekent dat in ieder geval altijd de kern van de functie moet zijn uitgevoerd, maar dat het onder omstandigheden mogelijk is dat, ook als niet aan alle elementen is voldaan, toch voldaan is aan het criterium dat de functie is uitgeoefend.” Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder bij de beoordeling van de door eiser overgelegde verklaringen ook heeft bezien in hoeverre deze situatie zich voordeed.
15. In de door verweerder overgelegde functiebeschrijving van de functie Operationeel Specialist C is de kern van de functie beschreven in de twee onderdelen Praktijkinzet en Beleidsinzet.
16. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij in de periode juni 2012 tot
1 november 2014 wel in overwegende mate voldoet aan bedoelde niveaubepalende elementen verwezen naar een memo van [naam 3], teamchef Specialistische Ondersteuning van 19 maart 2017, een interne memo van [naam 4], teamchef Regionale Informatie van 28 april 2017 en een verslag van [naam 5], operationeel expert van 18 april 2017. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet uiteengezet, op welke punten deze verklaringen tekort schoten. Dat is eerst gebeurd in het verweerschrift van
12 november 2019, waardoor eiser de mogelijkheid is ontnomen aanvullende verklaringen van de betrokken personen in te brengen. Dit acht de rechtbank onzorgvuldig.
17. De (aanvullende) analyse van [naam 2] biedt naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende grondslag voor het standpunt van verweerder dat in de periode van juni 2012 tot 1 november 2014 door eiser niet in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen uit de kern van de functie van Operationeel Specialist C. Ten aanzien van het onderdeel “Praktijkinzet” is de rechtbank van oordeel dat de analyse van de problematiek tussen studenten en coaches niet ziet op deze periode en bovendien niet is toegespitst op het feitelijke takenpakket van eiser. Ook ten aanzien van het onderdeel “Beleidsinzet” is de motivering naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Aan het besluit kleeft naar het oordeel van de rechtbank gelet hierop dan ook een motiveringsgebrek. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
18. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd
met het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel uit artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1).
Schadevergoeding (overschrijding redelijke termijn en wettelijke rente)
21. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
22. Of de redelijke termijn bedoeld in dat artikel is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser.
23. Volgens vaste rechtspraak is een bestuursrechtelijke procedure niet binnen een redelijke termijn afgerond als er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het maken van bezwaar en het doen van uitspraak in beroep. In principe heeft verweerder een half jaar de tijd om op het bezwaar te beslissen en de rechtbank anderhalf jaar om op het beroep te beslissen. Voor de overschrijding van de redelijke termijn moet per half jaar een bedrag van € 500,– aan immateriële schadevergoeding worden toegekend. Een periode van minder dan een half jaar wordt daarbij gezien als een periode van een half jaar. Het volledige tijdsverloop kan in bijzondere omstandigheden worden ingekort.
24. Eiser heeft tegen het primaire besluit op 28 juli 2017 bezwaar gemaakt. De rechtbank doet vandaag uitspraak. Er is dus sprake van een tijdsverloop van drie jaren en ruim vijf maanden. De procedure is daarmee niet binnen een redelijke termijn afgerond. Nu de redelijke termijn in de bezwaarfase niet is overschreden, wordt de volledige overschrijding aan de beroepsfase toegerekend.
25. De termijn is naar het oordeel van de rechtbank met één jaar en ruim vijf maanden overschreden zodat aan eiser een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank veroordeelt de Staat tot het vergoeden van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan eiser van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens (voorzitter), en mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. E.M.J. Hardy, leden, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2021 .
Griffier is verhinderd mede te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 januari 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.