ECLI:NL:RBLIM:2021:8677

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
C/03/298015 / KG ZA 21-388
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van voertuigen in kort geding met betrekking tot stallingskosten

In deze zaak, die op 18 november 2021 door de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde. De eisers vorderen de terugvordering van vier voertuigen die zij in garageboxen van de gedaagde hebben gestald. De eisers stellen dat zij de eigenaars zijn van de voertuigen en dat de gedaagde deze onterecht onder zich houdt. De gedaagde betwist de eigendom van de voertuigen niet, maar stelt dat hij als schuldeiser van de eisers de voertuigen niet hoeft af te geven totdat de eisers de overeengekomen stallings- en transportkosten hebben betaald. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er een overeenkomst over stallingskosten is, en dat het kort geding zich niet leent voor bewijsvoering. De vordering van de eisers wordt toegewezen, en de gedaagde wordt veroordeeld om de voertuigen binnen 48 uur na betekening van het vonnis ter beschikking te stellen aan de eisers. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan deze veroordeling voldoet. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/298015 / KG ZA 21-388
Vonnis in kort geding bij vervroeging van 18 november 2021
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
3.
[eiseres sub 3],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg Lb,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna [eisers] (alle eisers), [eiseres sub 1] (eiseres sub 1), [eiser sub 2] (eiser sub 2), [eiseres sub 3] (eiseres sub 3) en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de 7 producties van [eisers]
  • de mondelinge behandeling waarbij [eisers] pleitnotities heeft voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] hebben vier auto’s van hen overeenkomstig een met [gedaagde] gemaakte afspraak, gestald in garageboxen van [gedaagde] achter zijn woning.

3.Het geschil

3.1.1
[eisers] vorderen, zo begrijpt de voorzieningenrechter, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om binnen twee maal 24 uur na betekening van dit vonnis aan [eisers] of aan een door [eisers] daartoe aangewezen derde partij de vier in het lichaam van de dagvaarding genoemde personenauto’s’, ter vrije beschikking te stellen, zulks onvoorwaardelijk en in een onbeschadigde staat en tot het moment van ter vrije beschikkingstelling [gedaagde] verbiedt om deze voertuigen onbeheerd op de openbare weg, althans buiten de garageboxen te stallen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag en voor iedere dag dat [gedaagde] aan deze veroordeling of een gedeelte daarvan niet voldoet, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit kort geding, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [eisers]
3.1.2
[eisers] leggen, zo blijkt uit het achtste tekstblok pag. 2 pleitnotities, hieraan (tevens) ten grondslag dat zij de vier auto’s terugvorderen omdat zij eigenaars zijn van de vier auto’s (revindicatie).
3.2.
[gedaagde] betwist niet dat [eisers] eigenaars zijn van de vier auto’s, maar stelt, zo begrijpt de voorzieningenrechter, dat hij als schuldeiser van [eisers] de auto’s niet hoeft af te geven zolang [eisers] niet hebben betaald de overeengekomen stallingskosten en transportkosten voor de auto’s (het retentierecht).

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] betwist niet dat [eisers] eigenaars zijn van de vier auto’s zodat de vordering in beginsel toewijsbaar is (vergelijk HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1185). De stelling van [gedaagde] dat partijen zijn overeengekomen dat [eisers] stallingskosten en transportkosten voor de auto’s zouden betalen, is niet onderbouwd en kan derhalve niet voorshands als (bevrijdend) feit worden vastgesteld, terwijl een kort geding als het onderhavige zich niet leent voor bewijsvoering om [gedaagde] in staat te stellen te bewijzen hetgeen hij aanvoert. Dat betekent dat de voorzieningenrechter in het kader van dit kort geding geen rekening houdt met de door [gedaagde] gestelde vordering tot betaling van stallings- en transportkosten. De vordering van [eisers] wordt toegewezen zoals hierna is verwoord en waarbij de auto’s expliciet worden genoemd.
De voorzieningenrechter zal om te voorkomen dat [gedaagde] de auto’s ongewenst lang onder zich zou moeten houden, een termijn bepalen zoals hierna is vermeld.
4.2.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt.
4.3.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- betekening oproeping € 121,38
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.804,38

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur gerekend vanaf de achtste dag na de dag van deze uitspraak aan [eisers] of aan een door [eisers] daartoe aangewezen derde partij ter vrije beschikking te stellen, zulks onvoorwaardelijk en in een onbeschadigde staat:
Mercedes 500, ongekentekend, op naam van [eiser sub 2] ;
Audi TT met kenteken [kenteken 1] op naam van [eiseres sub 3] ;
Honda Civic Hybride met kenteken [kenteken 2] , op naam van [eiseres sub 1] ;
Mercedes 380 SL met kenteken [kenteken 3] , op naam van [eiser sub 2] ;
5.2
verbiedt [gedaagde] om de genoemde voertuigen eerder dan 48 uur gerekend vanaf de achtste dag na de dag van deze uitspraak onbeheerd op de openbare weg, althans buiten de garageboxen te stallen;
5.3
bepaalt dat [gedaagde] verbeurt een dwangsom van € 100,- per dag en voor iedere dag dat [gedaagde] niet voldoet aan de onder 5.1 en/of 5.2 gegeven veroordeling of een gedeelte daarvan met een totaal maximum van € 100.000,-;
5.4
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.804,38;
5.5
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: TN