ECLI:NL:RBLIM:2021:8629

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
03/700219-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling door een verdachte met een auto op twee marechaussees

Op 3 juni 2018 heeft de verdachte, na een achtervolging door de Koninklijke Marechaussee, met zijn auto in Maastricht geprobeerd om twee marechaussees omver te rijden. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. Tijdens de zitting op 26 oktober 2021 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd de marechaussees te doden door met zijn auto op hen in te rijden. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat het ondervragingsrecht van de verdediging was geschonden en dat de verklaringen van de marechaussees onbetrouwbaar waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bewijs was voor poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling van één van de marechaussees. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag op de andere marechaussee. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar bevonden en kreeg een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700219-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Y. Moszkowicz, advocaat kantoorhoudende te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 oktober 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden (
primair) dan wel zwaar te verwonden (
subsidiair) door met een personenauto op hen in te rijden en/of te proberen hen aan te rijden.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte een personenauto zodanig heeft bestuurd dat [slachtoffer 1] geraakt kon worden en dat hij vervolgens is ingereden op [slachtoffer 2] . De officier van justitie acht dit bewezen op grond van de verklaringen van
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zelf, welke verklaringen worden ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Dat er verschillen bestaan tussen de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen, maakt hun verklaringen niet onbetrouwbaar.
Het handelen van de verdachte levert volgens de officier van justitie tweemaal poging tot doodslag op, zodat hij het primair ten laste gelegde bewezen acht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft hiertoe onder andere aangevoerd dat de verdediging beknot is in haar ondervragingsrecht, omdat zij aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen vragen heeft mogen stellen over het schietincident. Dit vormt een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, welk vormverzuim moet leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , aldus de verdediging.
Verder betwist de raadsman de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De verklaringen zijn namelijk in strijd met technisch bewijs (de schietbaanreconstructie van het NFI), de verklaringen zijn onderling tegenstrijdig en latere verklaringen wijken af van eerder afgelegde verklaringen van deze getuigen. De raadsman heeft om die reden verzocht om de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan te merken als kennelijk leugenachtig en deze niet te gebruiken voor het bewijs.
De raadsman betwist ten slotte dat de verdachte opzet had, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 3 juni 2018 omstreeks 02:30 uur is de verdachte, na een korte achtervolging door de Koninklijke Marechaussee, met een personenauto in wegwerkzaamheden op de kruising van de Statensingel en de Frontensingel in Maastricht gereden. De auto is in de afzethekken tot stilstand gekomen. Na een aantal manoeuvres heeft de bestuurder de auto uit de hekken weten te krijgen en is weggereden. Daarbij heeft één van de marechaussees ter plaatse drie schoten gelost, waarvan één schot de auto van de verdachte heeft geraakt. Over de feiten tot zover bestaat geen discussie.
De wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , hebben verklaard dat de verdachte voorafgaand aan dit schietincident met zijn auto heeft geprobeerd om hen omver te rijden. De verdachte ontkent dit. De rechtbank dient op basis van de inhoud van het dossier vast te stellen wat volgens haar de feitelijke gang van zaken is geweest en of dit handelen kan worden gekwalificeerd als pogingen tot doodslag (primair) of tot zware mishandeling (subsidiair) van de wachtmeesters. Alvorens de rechtbank daartoe overgaat, zal de rechtbank ingaan op de twee verweren die door de verdediging zijn gevoerd over de verklaringen van de wachtmeesters, te weten dat het ondervragingsrecht van de verdediging is geschonden en dat de verklaringen van de wachtmeesters onbetrouwbaar, dan wel kennelijk leugenachtig zijn. Deze twee verweren moeten volgens de verdediging tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van de wachtmeesters leiden.
Is er sprake van een vormverzuim wegens schending van het ondervragingsrecht?
De raadsman heeft een beroep gedaan op artikel 359a lid 1 onder b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en voert hiertoe aan dat de rechtbank in het voorbereidend onderzoek in strijd met de geldende Keskin-jurisprudentie heeft gehandeld. De verdediging mocht aan de getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] immers enkel vragen stellen over de gebeurtenissen voorafgaand aan het eerste schot. Deze beperking van het ondervragingsrecht vormt volgens de verdediging een vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moet leiden.
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Volgens de verdediging bestaat dit vormverzuim uit het niet naleven van de geldende Keskin-jurisprudentie. In het arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, heeft de Hoge Raad aandacht besteed aan de Keskin-uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16) en de betekenis van die uitspraak voor de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de Nederlandse strafrechter en voor het gebruik van verklaringen van getuigen voor het bewijs in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen. Sinds de Keskin-uitspraak moet in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het ten laste gelegde feit
zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt.
In de onderhavige zaak heeft de raadsman de getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 18 november 2020 bij de rechter-commissaris kunnen ondervragen over wat er is gebeurd op 3 juni 2018, voorafgaand aan het lossen van het eerste schot door [slachtoffer 2] . Het stellen van vragen over het schietincident vond en vindt de rechtbank niet noodzakelijk voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv ten aanzien van de aan de verdachte ten laste gelegde gedragingen. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het eerste schot pas is gelost nadat de verdachte het ten laste gelegde feit gepleegd zou hebben. Dit betekent dat het kunnen bevragen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] over het schietincident niet valt onder ‘het horen van een getuige over een door deze persoon afgelegde verklaring zoals die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit
zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt’. Reeds daarom is er geen sprake van het in strijd handelen met de Keskin-jurisprudentie en dus geen sprake van een vormverzuim. In dat geval geldt volgens recente jurisprudentie van de Hoge Raad (zie het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1279) de standaard motiveringsplicht voor het horen van getuigen. Dit betekent dat de verdediging moet toelichten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) te nemen beslissing. Aan deze maatstaf heeft de rechtbank (zoals de rechtbank eerder ook had gedaan) getoetst en daarbij bevonden dat het horen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] over het schietincident niet relevant is voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Dit betekent dat het ondervragingsrecht niet is geschonden en dat evenmin sprake is van een ander vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Het verweer van de verdediging wordt daarom gepasseerd.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers
De raadsman betwist de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , omdat deze verklaringen niet consistent en zelfs tegenstrijdig zouden zijn. De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen reden om aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen te twijfelen.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen van – in dit geval – aangevers komt uiteraard belang toe aan de consistentie en volledigheid van die verklaringen. Het gegeven dat de verklaringen niet volledig met elkaar overeenstemmen, betekent niet automatisch dat deze reeds daarom onbetrouwbaar zouden zijn. Dat heeft niet alleen te maken met de impact die een zaak zoals deze heeft op de aangevers, maar ook met een verschil in datgene wat de aangevers hebben kunnen waarnemen vanaf de positie waar zij zich bevonden en wat zij zich tijdens latere verhoren kunnen herinneren. Het tijdsverloop tussen de eerste verklaringen en de uiteindelijke verklaringen bij de rechter-commissaris bedraagt immers meer dan twee jaren. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen dusdanige verschillen laten zien dat zij daardoor onbetrouwbaar of zelfs ‘kennelijk leugenachtig’ zouden worden. Bovendien wordt met name de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteund door de verklaringen van onafhankelijke getuigen, waarover later meer. Anders dan de verdediging vindt de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook niet in strijd met de bevindingen van de schietbaanreconstructie van het Nederlands Forensisch Instituut. De wijze waarop één van de kogels de auto van de verdachte heeft geraakt, sluit – anders dan door de verdediging wordt aangenomen – de door aangevers geschetste gang van zaken niet uit. Immers zowel de schutter als de auto waren in beweging.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , voor zover die onvolkomenheden of tegenstrijdigheden bevatten, niet reeds om die reden van het bewijs moeten worden uitgesloten.
De redengevende feiten en omstandigheden
Op 3 juni 2018 rond 02:00 uur ’s nachts waren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bezig met hun nachtdienst als wachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee. Op dat moment zagen zij een witte [automerk] op de Statensingel in Maastricht rijden. Deze auto viel op vanwege zijn rijgedrag. Er werd besloten om de bestuurder te controleren. Voordat de [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de [automerk] een stopteken konden geven, reed de [automerk] de wegwerkzaamheden op de hoek van de Statensingel en Frontensingel in. De [automerk] reed de afzethekken in, wrikte zich los, reed achteruit en stuurde vervolgens naar rechts zodat hij met de neus van de auto in de richting van de Capucijnenstraat kwam te staan, waar hij opnieuw frontaal de afzethekken inreed. De auto stond toen met de linkerzijde tegen de hekken. [slachtoffer 1] ging naar de rechterzijde van de [automerk] en probeerde tevergeefs het bijrijdersportier te openen. Op dat moment werd het toerental van de auto opgevoerd en begonnen de banden te spinnen. De auto reed met piepende banden en volle toeren achteruit om uit de hekken te komen, terwijl de bestuurder de auto naar links stuurde. Hierdoor zwenkte de auto rechtsvoor uit, in de richting van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] moest opzij springen, een zandberg in, om te voorkomen dat hij door de [automerk] geraakt werd. [slachtoffer 1] zat namelijk klem tussen de hekken, de auto, een paaltje en een zandberg. [2]
Getuige [getuige 1] heeft vanuit zijn woning vrij zicht op de Statensingel. Hij verklaarde dat een auto zich klem had gereden in de hekken. Vervolgens reed de auto agressief achteruit om uit te hekken te komen. De bestuurder draaide hierbij agressief het stuur om. [getuige 1] hoorde dat de auto een hoog toerental maakte en dat de banden sleepten over het grind. Op het moment dat de auto draaide moest één van de marechaussees opzij springen om niet geraakt te worden. [3]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat een auto het hekwerk van de wegwerkzaamheden was ingereden. [getuige 2] zag dat één marechaussee het voertuig naderde. Toen de marechaussee op maximaal een halve meter afstand van de auto was, reed de auto achteruit. De marechaussee moest wegspringen. [getuige 2] denkt dat de marechaussee omver was gereden als hij niet opzij was gesprongen. [4]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de bestuurder van de [automerk] was en dat hij zich met zijn auto heeft vastgereden in de afzethekken van wegwerkzaamheden op de hoek van de Statensingel en Frontensingel in Maastricht. Op 11 juni 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij heeft gezien dat een van de marechaussees (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) probeerde om het portier aan de bijrijderszijde van de auto te openen. [5]
Tussenconclusie ten aanzien van [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte met zijn auto wegwerkzaamheden is ingereden en dat de auto uiteindelijk tot stilstand kwam toen deze met de neus in de richting van de Capucijnenstraat stond. De voor- en bestuurderszijde van de auto stonden op dat moment tegen afzethekken. [slachtoffer 1] is uitgestapt en naar de auto gelopen. Toen hij het bijrijdersportier trachtte te openen, probeerde de verdachte de auto uit de hekken te bevrijden. De verdachte reed fors accelererend achteruit, terwijl hij naar links stuurde, zodat de rechter voorkant van de auto uitzwenkte. Het was ter plaatse erg smal, waardoor [slachtoffer 1] door de auto zou zijn geraakt indien hij niet was weggesprongen.
Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld hoe dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit zou blijken dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven of om hem zwaar te verwonden. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Allereerst moet dan worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] gedood kon worden of zwaar lichamelijk letsel kon oplopen door de handelingen van de verdachte. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Poging tot doodslag: vrijspraak
De rechtbank concludeert op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen dat er een aanrijding zou zijn ontstaan indien [slachtoffer 1] niet opzij was gesprongen. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat er bij een aanrijding tussen [slachtoffer 1] en de auto van de verdachte een aanmerkelijke kans bestond dat dit tot dodelijk gevolg voor [slachtoffer 1] zou leiden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de auto van de verdachte vanuit stilstand achteruit optrok en draaide, zodat de snelheid beperkt was. Niet elke aanrijding tussen een persoon en een auto levert dodelijk letsel op. Om deze redenen zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 1] (poging tot doodslag)
Poging5 tot zware mishandeling: bewezen
Hiervoor heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat zij de kans groot acht dat er een aanrijding zou zijn ontstaan indien [slachtoffer 1] niet opzij was gesprongen. De rechtbank is tevens van oordeel dat er bij een ongeval in een smalle ruimte tussen een auto en een voetganger een aanmerkelijke kans bestaat dat de voetganger zwaar lichamelijk letsel oploopt. Een voetganger is immers zeer kwetsbaar.
Het gevaar van het handelen van de verdachte moet voor de verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Door snelheid te maken en daarbij te draaien om uit de wegwerkzaamheden weg te komen zonder te kijken waar de ter plaatse gekomen en door de verdachte ook waargenomen marechaussee zich bevindt, heeft de verdachte de kans op dergelijk letsel dan ook aanvaard. Dat [slachtoffer 1] desondanks geen (zwaar lichamelijk) letsel heeft opgelopen, betekent dat geen sprake is van een voltooid delict, maar van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank acht daarmee het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 2]
Aan de verdachte is ook ten laste gelegd dat hij heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] te doden dan wel zwaar te verwonden. [slachtoffer 2] heeft hierover verklaard dat de auto van de verdachte recht op hem af kwam gereden, nadat [slachtoffer 1] opzij was gesprongen om een aanrijding met de auto te voorkomevrijn. [slachtoffer 2] moest ook opzij springen om een aanrijding te voorkomen, aldus zijn eigen verklaring. De verdachte ontkent dit.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel het dossier en de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende aanknopingspunten bevatten dat door het handelen van de verdachte een dreigende situatie is ontstaan voor [slachtoffer 2] , acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte jegens [slachtoffer 2] een strafbaar feit heeft gepleegd. Dat de auto bewust op [slachtoffer 2] is ingereden en dat [slachtoffer 2] opzij moest springen om een aanrijding te voorkomen, volgt immers alleen uit de verklaring van [slachtoffer 2] zelf. [slachtoffer 1] heeft niet de gehele situatie gezien en er zijn geen getuigen die verklaren over het inrijden op of het moeten wegspringen van [slachtoffer 2] . De rechtbank beschikt ook niet over andere (feitelijke) gegevens waarmee zij kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans was op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank de enkele verklaring van [slachtoffer 2] onvoldoende om daar de door de officier voorgestelde kwalificatie aan te verbinden. Dit betekent dat de verdachte wordt vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde handelen jegens [slachtoffer 2] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 3 juni 2018 in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] , welke voornoemde [slachtoffer 1] toen aldaar als opsporingsambtenaar der Koninklijke Marechaussee in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en welke voornoemde [slachtoffer 1] zich bevond op of aan de openbare weg de
Statensingel en/of de Frontensingel, in de directe nabijheid van een aldaar door hem, verdachte, bestuurd motorvoertuig (personenauto), met voornoemd oogmerk het door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig op een dusdanige wijze heeft bestuurd dat voornoemde [slachtoffer 1] daardoor geraakt/aangereden zou kunnen worden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
t.a.v. feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Op 6 december 2018 heeft de psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw over de geestvermogens van de verdachte een rapport uitgebracht. De psycholoog beschrijft dat de verdachte lijdt aan een stoornis in het gebruik van alcohol (ernstig), een stoornis in het gebruik van stimulantium (matig), een stoornis in het gebruik van cannabis (ernstig) en van pathologisch gokken (in remissie) en dat er sprake is van een onderliggende borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. De psycholoog concludeert dat deze stoornissen en de gebrekkige ontwikkeling van de verdachte ook aanwezig waren ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten en hij adviseert om die reden om de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over. Dit betekent dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt bevonden. De verdachte is dus strafbaar. Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid (geheel) uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan
15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, voor zover en zolang de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet op de straf in mindering gebracht te worden, zodat de verdachte niet meer terug naar de gevangenis hoeft.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan moet worden met een gevangenisstraf gelijk aan de duur die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht is niet geïndiceerd. De verdachte heeft de afgelopen jaren laten zien dat hij het criminele leven achter zich heeft gelaten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich op 3 juni 2018 koste wat het kost willen onttrekken aan een controle door de Koninklijke Marechaussee. Dat hij zich klemreed in wegwerkzaamheden vormde voor hem geen reden om zijn vlucht te staken. Integendeel: de verdachte heeft zijn auto op een woeste manier losgewrikt uit de afzethekken en is achteruit weggedraaid. Marechaussee [slachtoffer 1] moest opzij springen om een aanrijding met de auto van de verdachte te voorkomen. Dit moet voor [slachtoffer 1] ontzettend angstig zijn geweest. Wat de rechtbank de verdachte hierbij extra kwalijk neemt, is dat hij een auto bestuurde zonder dat hij beschikte over een rijbewijs en dat hij onder invloed van alcohol en drugs was. De verdachte heeft aldus met zijn handelen niet alleen zichzelf, zijn medepassagier en de marechaussees in gevaar gebracht, maar ook het overige wegverkeer.
Gelet op de ernst van het feit dat de verdachte heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling gekeken naar het strafblad van de verdachte. De verdachte is al vaak met politie en justitie in aanraking gekomen voor verschillende delicten. Ter terechtzitting heeft de verdachte aangegeven dat hij inmiddels zijn leven heeft gebeterd, hetgeen door de reclassering ook wordt bevestigd. In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de verdachte zich de afgelopen 2 jaren aan meerdere bijzondere voorwaarden gehouden en onder reclasseringstoezicht gestaan. De rechtbank houdt er bij de strafbepaling rekening mee dat de verdachte zijn criminele verleden achter zich lijkt te hebben gelaten. De rechtbank wil de door de verdachte ingeslagen weg niet doorkruisen.
Verder houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het psychologisch rapport dat over de verdachte is opgesteld. De verdachte wordt verminderd toerekeningsvatbaar bevonden.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank er verder rekening mee gehouden dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is. Op de dag waarop dit vonnis wordt gewezen, wijst de rechtbank nog een ander vonnis tegen de verdachte. Om administratieve redenen konden de verschillende zaken tegen de verdachte niet in één vonnis afgedaan worden. Uiteraard heeft de rechtbank wel rekening gehouden met de straf die zij in de andere zaak aan de verdachte heeft opgelegd.
De rechtbank heeft ook geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is namelijk dat een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging kan worden ingesteld. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met meer dan een jaar en daar zal de rechtbank bij de strafbepaling ten voordele van de verdachte rekening mee houden.
Alles overwegend vindt de rechtbank voor het bewezenverklaarde een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend. Dit betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Aan de voorwaardelijke straf verbindt de rechtbank een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde de meldplicht bij de reclassering. Door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, wil de rechtbank enerzijds de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds de verdachte ervan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Ook wil de rechtbank zo aan de verdachte de kans geven om te laten zien dat hij zijn criminele verleden achter zich heeft gelaten.

7.Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen en de standpunten
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 450,00 ter vergoeding van immateriële schade en een bedrag van € 7,84 aan proceskosten (reiskosten voor bezoeken aan Slachtofferhulp). De schade dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente en [slachtoffer 1] heeft de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 750,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen volledig toewijsbaar zijn.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, dan wel dat de vorderingen afgewezen moeten worden.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
vordert vergoeding van immateriële schade (smartengeld). Hoewel de verdediging ten aanzien van deze vordering geen verweer heeft gevoerd, heeft de rechtbank ambtshalve te beoordelen of de vordering haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze (artikel 6:106 sub b BW). Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. [6]
Gesteld noch gebleken is dat [slachtoffer 1] als gevolg van het feit geestelijk letsel heeft opgelopen. De enkele stelling dat hij last heeft van slaapproblemen en dat hij problemen in zijn werk ervaart, biedt naar het oordeel van de rechtbank, hoe naar ook voor hem, onvoldoende grond om in aanmerking te komen voor smartengeld. De aard en de ernst van het handelen van de verdachte is ook niet dusdanig dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat hieruit een aantasting in de persoon kan worden afgeleid. De rechtbank zal [slachtoffer 1] daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
[slachtoffer 1] dient gelet op het voorgaande te worden veroordeeld in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil. Dit betekent dat de gevorderde proceskostenveroordeling van [slachtoffer 1] wordt afgewezen.
De vordering van [slachtoffer 2]
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel aan hem toe te brengen. Dit heeft tot gevolg dat [slachtoffer 2] niet in zijn vordering tot schadevergoeding kan worden ontvangen. Hij wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 subsidiair tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarde, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a. Meldplicht bij de reclassering: De verdachte blijft zich melden op afspraken met de Reclassering in Maastricht, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van de verdachte, ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van de verdachte, ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. drs. E.C.M. Hurkens en
mr. L.E.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 3 juni 2018 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , opsporingsambtena(a)r(en) der Koninklijke Marechaussee, opzettelijk van het leven te beroven, welke voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] zich bevond(en) op of aan de
openbare weg de Statensingel en/of de Frontensingel, in elk geval op of aan een openbare weg, in de directe nabijheid van een aldaar door hem, verdachte, bestuurd motorvoertuig (personenauto), met voornoemd oogmerk meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met toenemende snelheid en/of met piepende banden en/of met verhoogd toerental met dat door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig is ingereden op voornoemde [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 1] , althans het door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig op een dusdanige wijze heeft bestuurd dat voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] daardoor geraakt/aangereden zouden kunnen worden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 3 juni 2018 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , welke voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] toen aldaar als opsporingsambtena(a)r(en) der Koninklijke Marechaussee in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening was/waren, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en welke voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] zich bevond(en) op of aan de openbare weg de
Statensingel en/of de Frontensingel, in elk geval op of aan een openbare weg, in de directe nabijheid van een aldaar door hem, verdachte, bestuurd motorvoertuig (personenauto), met voornoemd oogmerk meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met toenemende snelheid en/of met piepende banden en/of met verhoogd toerental met het door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig is ingereden op voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , althans het door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig op een dusdanige wijze heeft bestuurd dat voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] daardoor geraakt/aangereden zouden kunnen worden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, brigade recherche, proces-verbaalnummer 201807251400.27109047, onderzoek 27FINUCANE / 27FCE180005, gesloten d.d.
2.Het proces-verbaal van verdenking, pagina 12 en 13, het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 14, het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , pagina 18 en 19, het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 22, het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , pagina 25 en 27, het proces-verbaal sporenonderzoek en visualisatie met bijlagen, pagina 131-136 en de processen-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 18 november 2020.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 246-250.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 264-268.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 64.