ECLI:NL:RBLIM:2021:8539

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2149
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen hoogte proceskostenvergoeding in bezwaar met betrekking tot WOZ-waarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar. Eiser, vertegenwoordigd door ir. J.G.J. Frissen, had bezwaar gemaakt tegen de waardevaststelling van onroerende zaken door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen. De heffingsambtenaar had in een eerder besluit de bezwaren van eiser gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding van € 530,- toegekend. Eiser was van mening dat de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding 1,5 moest zijn, omdat het bezwaar betrekking had op meerdere onroerende zaken. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van samenhangende zaken zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, en dat de werkzaamheden van de gemachtigde niet meer dan gemiddeld complex waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de toepassing van de standaard wegingsfactor van 1,0. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21 / 2149

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonend te [woonplaats] , eiser,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit met dagtekening 26 februari 2021 heeft verweerder – voor zover hier van belang – op grond van de Wet waardering onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2020 de waarde van de onroerende zaken [adressen] , alle gelegen te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaken), vastgesteld.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 juli 2021 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen voornoemde waardevaststellingen gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding van € 530,- (2 x € 265,-) toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Als gemachtigde heeft zich gesteld ir. J.G.J. Frissen, rechtsbijstandverlener te Sittard.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Na kennis genomen te hebben van de stukken ziet de rechtbank in deze procedure aanleiding om uitspraak zonder zitting te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
3. Het beroep richt zich enkel tegen de proceskostenvergoeding die bij het bestreden besluit is toegekend. Eiser stelt in dit verband dat de gegrondverklaring van het bezwaar ziet op vijf panden, weshalve de factor ter bepaling van de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar 1,5 dient te zijn. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hij de factor 1,0 hanteert.
4. Voor zover eiser met deze stelling beoogt te betogen dat de wegingsfactor 1,5 moet zijn omdat sprake is van 4 of meer samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) en onderdeel C2 van de bijlage bij het Bpb, overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak – zie bijvoorbeeld de arresten van de Hoge Raad van 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ6822) en 9 januari 2015 (ECLI:NL: HR:2015:19) en de uitspraak van het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch (hierna: het Hof) van 21 november 2019 (ECLI:NL:GHSHE:2019:4296) – volgt dat voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en het Bpb sprake is van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten. Hetzelfde geldt voor het bezwaar tegen in één geschrift opgenomen woz-beschikkingen. Een andersluidende uitleg van deze bepaling en het Bpb zou te veel afbreuk doen aan de door de wetgever in dit verband beoogde eenvoud. Wel kan de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor.
5. Op grond van deze rechtspraak moet ook in dit geval worden geoordeeld dat slechts sprake was van één bezwaar; de onroerende zaken zijn immers op één aanslagbiljet vermeld. Reeds hierom is geen sprake van samenhangende zaken als bedoeld in het Bpb, zodat de beroepsgrond in zoverre niet slaagt.
6. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat de wegingsfactor 1,5 moet zijn vanwege de complexe en/of verschillende aard van de werkzaamheden die zijn gemachtigde voor het bezwaar tegen de onderscheiden onroerende zaken heeft moeten verrichten, overweegt de rechtbank – onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van 15 november 2018, ECLI:NL: GHSHE:2018:4638 – dat een wegingsfactor van 1,5 is aangewezen bij zaken die zich duidelijk onderscheiden in belang en complexiteit en aard van de door de rechtsbijstandsverlener verrichte werkzaamheden, dan wel indien meerdere woz-beschikkingen in één biljet zijn opgenomen en de aan die waarderingen ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zodanig verschillen dat zij een afzonderlijke behandeling vergen en daarmee de werkzaamheden van de gemachtigde meer dan gemiddeld complex maken.
7. Van dit laatste is in dit geval geen sprake. De rechtbank is – met verweerder – van oordeel dat de aan de waarderingen van de onroerende zaken ten grondslag liggende feiten en omstandigheden niet zodanig verschillen dat zij een afzonderlijke behandeling van de daartegen gerichte bezwaren vergen. Dit blijkt ook uit het feit dat de gemachtigde van eiser heeft volstaan met het indienen van één bezwaarschrift voor alle onroerende zaken en de motivering van de bezwaren tegen de waardes van deze zaken summier (maximaal vier zinnen per object) en grotendeels identiek is. De werkzaamheden van de gemachtigde van eiser zijn daarmee niet meer dan gemiddeld complex geweest. De beroepsgrond slaagt ook in zoverre niet.
8. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder terecht toepassing heeft gegeven aan de gebruikelijke wegingsfactor van 1,0. De toepassing van deze standaard-wegingsfactor behoeft niet gemotiveerd te worden; enkel een afwijking van de standaard dient nader gemotiveerd te worden.
9. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 november 2021.
griffier de rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 november 2021
AC

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van verzending verzet worden ingesteld. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.