ECLI:NL:RBLIM:2021:8501

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
C/03/296069 / HA RK 21-283, C/03/296070 / HA RK 21-284, C/03/296071 / HA RK 21-285 en C/03/ 296123 / HA RK 21-287
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rolrechter in vier civiele zaken

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan over vier verzoeken tot wraking van de rolrechter, ingediend door verzoeker op 30 augustus 2021. De verzoeken waren gericht tegen mr. A.H.M.J.F. Piëtte, rechter in de rechtbank Limburg. Verzoeker was van mening dat de gang van zaken in de drie van de vier door hem aangebrachte zaken, waarin de gedaagde partij niet was verschenen, niet correct was verlopen. Hij stelde dat er sprake was van schending van hoor en wederhoor en dat hij onvoldoende was geïnformeerd over de procedure en de behandelende rechter(s). De wrakingskamer heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeken kennelijk ongegrond waren, omdat de ingediende verzoeken tot wraking geen grond vormden voor de veronderstelling dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking en dat de motivering van een beslissing niet kan leiden tot de conclusie van vooringenomenheid, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. De wrakingskamer verklaarde de vier verzoeken tot wraking ongegrond en bepaalde dat toekomstige verzoeken tot wraking in deze zaken niet in behandeling zullen worden genomen, op basis van de misbruikbepaling van artikel 39, vierde lid, Rv.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummers: C/03/296069 / HA RK 21-283
C/03/296070 / HA RK 21-284
C/03/296071 / HA RK 21-285
C/03/ 296123 / HA RK 21-287
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op de verzoeken van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
dat strekt tot wraking van mr. A.H.M.J.F. Piëtte, rechter in de rechtbank Limburg, verder te noemen de rechter.

1.De procedure

Op 30 augustus 2021 heeft verzoeker een viertal verzoeken tot wraking van de rolrechter ingediend in de (rol)zaken met zaaknummers: 9362701 CV EXPL 21-3794, 9362752 CV EXPL 21-3797, 9362771 CV EXPL 21-3799 en 9389997 CV EXPL 21-4119 tussen [verzoeker] als eisende partij en Stichting Achmea Rechtsbijstand als gedaagde partij.
De fungerend rolrechter heeft deze verzoeken opgevat als tegen hem gericht en heeft de wrakingskamer op 6 september 2021 in een schriftelijke reactie zijn zienswijze gegeven en aangegeven dat hij niet berust in de wrakingen.
Op 16 september 2021 is van verzoeker een reactie gevolgd op de zienswijze van de rechter op het verzoek tot wraking.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek -kort zakelijk weergegeven- ten grondslag gelegd dat hij het niet eens is met de gang van zaken en de beslissingen op de drie van de vier door verzoeker aangebrachte zaken waarin gedaagde in eerste aanleg niet is verschenen en waarop verstek is verleend dat op een later moment is gezuiverd. Verzoeker stelt dat hoor en wederhoor is geschonden, dat hij onvoldoende is geïnformeerd over het verloop van de procedure en over de naam van de behandelende rechter(s).

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.3.
Vast staat dat het in onderhavige wrakingsverzoeken gaat om een drietal door de verzoeker op 16 juli 2021 uitgebrachte dagvaardingen en één op 30 juli 2021 uitgebrachte dagvaarding. In drie van de aangebrachte zaken is gedaagde aanvankelijk niet verschenen waarop tegen de gedaagde verstek is verleend en de zaken voor verstekvonnis stonden op 18 augustus 2021. Bij brief van 17 augustus 2021 heeft zich in alle vier de zaken namens gedaagde een bedrijfsjurist gemeld met een uitstelverzoek. Daarop is op grond van artikel 142 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) het verstek in de eerste drie zaken gezuiverd en zijn deze zaken voor antwoord verwezen naar de rol van 15 september 2021. Ook de vierde zaak is voor antwoord naar dezelfde rolzitting verwezen. Verzoeker heeft daarna op 30 augustus 2021 vier verzoeken tot wraking ingediend.
3.4.
De door verzoeker ingediende verzoeken tot wraking van de fungerend rolrechter zijn kennelijk ongegrond.
De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt. Als uitgangspunt geldt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing, noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich evenzeer ertegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering.
Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.5.
Aan het wrakingsverzoek zijn de in rov. 3.3 vermelde op artikel 142 Rv berustende rolbeslissingen ten grondslag gelegd. Bezien in het licht van de door de Hoge Raad aangelegde maatstaf (zie hierboven) is met betrekking tot deze tussenbeslissingen van de rolrechter, de door de Hoge Raad geformuleerde uitzonderingsituatie (waarin een beslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter) niet aan de orde. Van onbegrijpelijke beslissingen als hiervoor bedoeld is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De wrakingskamer constateert namelijk dat er onder verantwoordelijkheid van de rolrechter administratieve en procedurele stappen zijn genomen; procesbeslissingen dus die geen grond voor wraking kunnen zijn.
3.6.
Voorts ziet de wrakingskamer in het feit dat verzoeker in een viertal dagvaardingsprocedures, nagenoeg tegelijk, wrakingsverzoeken heeft ingediend tegen een of meerdere hem onbekende rechters, waarbij hij telkens dezelfde reden voor wraking heeft aangevoerd, aanleiding de misbruikbepaling van artikel 39, vierde lid, Rv van toepassing te verklaren. Dit betekent dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaken niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart de vier verzoeken tot wraking ongegrond;
- bepaalt dat volgende verzoeken tot wraking in de zaken met zaaknummer 9362701 CV EXPL 21-3794, 9362752 CV EXPL 21-3797, 9362771 VC EXPL 21-3799 en 9389997 CV EXPL 21-4119 tegen de rechter, niet in behandeling worden genomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, mr. R.H.J. Otto en
mr. W.E. Elzinga, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier. In het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.type: