ECLI:NL:RBLIM:2021:8500

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
C/03/296131 / HA RK 21-289
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter en voorzitter van de wrakingskamer in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. E.P.J. Rutten, rechter in deze rechtbank, en de voorzitter van de wrakingskamer. Verzoeker diende op 31 augustus 2021 een verzoek tot wraking in, omdat hij meende dat de rechter niet onpartijdig was. De rechter heeft op 21 september 2021 schriftelijk gereageerd en aangegeven niet in de wraking te berusten. Op 27 september 2021 heeft verzoeker een aanvullend verzoek ingediend tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de voorzitter ongegrond verklaard, omdat de vertraging in de procedure geen grond voor wraking kan zijn. De wrakingskamer oordeelde dat de procedure, hoe onwenselijk ook, niet kan leiden tot een vermoeden van partijdigheid. Daarnaast is het verzoek tot wraking van de rechter ook ongegrond verklaard. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter partijdig was.

De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en onderstreept het belang van een objectieve beoordeling van wrakingsverzoeken, waarbij de procedurele beslissingen van de rechter niet als grond voor wraking kunnen dienen. De wrakingskamer heeft de verzoeken van verzoeker afgewezen en benadrukt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet toestaat dat een (tussen)beslissing als basis voor een wrakingsverzoek wordt gebruikt.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/296131 / HA RK 21-289
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
dat strekt tot wraking van mr. E.P.J. Rutten, rechter in deze rechtbank, hierna de rechter, alsmede op het verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer.

1.De procedure

Op 31 augustus 2021 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter ingediend in de zaak met zaaknummer ROE 21/1961 BESLU.
De rechter heeft de wrakingskamer op 21 september 2021 in een schriftelijke reactie haar zienswijze gegeven en aangegeven dat zij niet berust in de wraking.
Op 27 september 2021 heeft verzoeker een aanvullende brief gestuurd met een verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer die belast is met de behandeling van vorengenoemd verzoek.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Het verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer

Ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 4 lid 2 onder a van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg kan de wrakingskamer een verzoek zonder behandeling ter zitting direct ongegrond of niet-ontvankelijk verklaren indien het verzoek kennelijk ongegrond is.
Het verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer is naar het oordeel van de wrakingskamer kennelijk ongegrond. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt. Verzoeker voert als wrakingsgrond aan – kort samengevat – dat de uitoefening van het wrakingsmiddel wordt belemmerd door ongerechtvaardigd oponthoud. Het enkele feit dat de procedure, hoe onwenselijk ook, vertraagd is kan echter geen grond voor wraking zijn.
Wraking van de rechter
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Ingevolge artikel 4, lid 2, onder a, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg kan de wrakingskamer een verzoek direct ongegrond of niet ontvankelijk verklaren indien het verzoek kennelijk ongegrond is.
Het door verzoeker ingediende verzoek tot wraking van de rechter is kennelijk ongegrond.
De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt. Als uitgangspunt geldt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing, noch over het gestelde verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich evenzeer ertegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering.
Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
Aan het wrakingsverzoek zijn twee (rol)beslissingen ten grondslag gelegd. Bezien in het licht van de door de Hoge Raad aangelegde maatstaf (zie hierboven) is met betrekking tot deze beslissingen van de rechter, de door de Hoge Raad geformuleerde uitzonderingsituatie, waarin een (tussen)beslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter, niet aan de orde. Van onbegrijpelijke beslissingen als hiervoor bedoeld is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De wrakingskamer constateert namelijk dat er onder verantwoordelijkheid van de rechter administratieve en procedurele stappen zijn genomen; procesbeslissingen dus die geen grond voor wraking kunnen zijn.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer ongegrond;
- verklaart het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, mr. R.H.J. Otto en
mr. W.E. Elzinga, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier. In het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.type: