ECLI:NL:RBLIM:2021:8498

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
C/03/291653/ HA RK 21-191
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure met verzoeker als eigenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking is ingediend door Elize Activa Holding B.V., vertegenwoordigd door de eigenaar, die eerder op 5 maart 2021 een wrakingsverzoek indiende tegen rechter F.C. Alink-Steinberg. Dit verzoek werd op 23 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet door een advocaat was ingediend. Op 6 mei 2021 diende de verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek in, dat aanvankelijk op 17 juni 2021 behandeld zou worden, maar werd verplaatst naar 2 augustus 2021 en uiteindelijk naar 9 september 2021. Tijdens deze zitting heeft de verzoeker twee leden van de wrakingskamer, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. J.R. Sijmonsma, gewraakt. De gronden voor deze wraking waren onder andere eerdere ervaringen van de verzoeker met deze rechters en twijfels over hun onafhankelijkheid. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat het verzoek tot wraking evident misbruik van procesrecht oplevert, omdat de aangevoerde gronden onjuist en te abstract waren. De wrakingskamer heeft besloten het verzoek niet in behandeling te nemen en de verzoeker niet ontvankelijk te verklaren. De beslissing is openbaar uitgesproken en de wrakingskamer heeft tevens bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken in deze zaak niet in behandeling zullen worden genomen.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/291653/ HA RK 21-191
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
ELIZE ACTIVA HOLDING B.V.,
gevestigd te Horn,
eigenaar [naam eigenaar] ,
verzoeker (hierna verder aangeduid als [verzoeker] ),
dat strekt tot wraking van mr. F.C. Alink-Steinberg, rechter in deze rechtbank, hierna de rechter.
De procedure
[verzoeker] heeft de rechter op 5 maart 2021 tijdens de mondelinge behandeling van de zaak met zaaknummer C/03/274354 / HA ZA 20-92 tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EVOBUS NEDERLAND B.V., als eiser en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ELIZE ACTIVA HOLDING B.V., als gedaagde, gewraakt. [verzoeker] was ter zitting aanwezig in de functie van ‘eigenaar’, maar had zich blijkens het proces-verbaal ter zitting niet formeel gesteld als gemachtigde namens ELIZE ACTIVA HOLDING B.V. De wrakingskamer heeft [verzoeker] bij beslissing van 23 maart 2021 niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking, nu het verzoek niet was ingediend door de advocaat van ELIZE ACTIVA HOLDING B.V.
De mondelinge behandeling van de hierboven genoemde zaak is hervat op 6 mei 2021.
Tijdens de zitting 6 mei 2021 is de door [verzoeker] andermaal een verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
De behandeling van dit tweede wrakingsverzoek zou aanvankelijk plaatsvinden op 17 juni 2021. [verzoeker] heeft om medische redenen om verplaatsing van de zitting verzocht. De mondelinge behandeling is daarop verplaatst naar 2 augustus 2021. [verzoeker] heeft naar aanleiding van deze nieuwe dagbepaling de wrakingskamer bericht dat hij pas per
1 september 2021 in de gelegenheid zal zijn een zitting bij te wonen. De wrakingskamer heeft hierin aanleiding gezien de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek te laten plaatsvinden op 9 september 2021.
Bij tussenbeslissing van 10 augustus 2021 heeft de wrakingskamer, bestaande uit mr. W.E. Elzinga, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. F.L.G. Geisel, afwijzend beslist op het door [verzoeker] gedane verzoek om het wrakingsverzoek door rechters uit een andere rechtbank dan de rechtbank Limburg te laten behandelen. De wrakingskamer heeft daarbij overwogen dat de eerdere beslissing om het verzoek te laten behandelen door rechters uit de rechtbank Limburg blijft gehandhaafd.
Op 11 augustus 2021 is [verzoeker] zowel per aangetekende post, per gewone post als per
e-mailbericht bericht dat de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zal plaatsvinden op donderdag 9 september 2021 om 12.30 uur in het gerechtsgebouw te Roermond. Tevens is aan hem meegedeeld wat de samenstelling van de wrakingskamer op
9 september 2021 zal zijn. De aangetekende post is door [verzoeker] geweigerd en retour ontvangen ter griffie.
Op 9 september 2021 heeft [verzoeker] per e-mail van 11.03 uur bericht dat hij twee leden van de wrakingskamer, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. J.R. Sijmonsma, wraakt.
Als wrakingsgrond wordt ten aanzien van mr. M.J.A.G. van Baal opgegeven het feit dat zij in het verleden al eens door [verzoeker] is gewraakt en dat zij mede de oorzaak is dat [verzoeker] al 12 jaar in een strafzaak verwikkeld is. De wraking van de voorzitter van de meervoudige strafkamer in die strafzaak is toen toegewezen en mr. Van Baal heeft zich vervolgens verschoond. De zaak is nadien verwezen naar de rechtbank Breda. [verzoeker] is van mening dat mr. M.J.A.G. van Baal niet onafhankelijk en zonder vooringenomenheid deze zaak kan behandelen respectievelijk onpartijdig is.
Mr. J.R. Sijmonsma wordt gewraakt, omdat [verzoeker] kennis draagt van een onderzoek door de rijksrecherche en in het kader van dat dat onderzoek is gehoord. [verzoeker] is door de pers
(De Limburger/NRC) bevraagd naar het handelen van mr. Sijmonsma en de pers heeft [verzoeker] stuitende zaken voorgelegd. Ook hebben 2 advocaten [verzoeker] benaderd over de handelswijze van mr. J.R. Sijmonsma waardoor [verzoeker] ernstige twijfel heeft of deze rechter onafhankelijk, onpartijdig zonder enige vooringenomenheid deze zaak kan behandelen. Tevens heeft [verzoeker] in 2 zaken uiterst vreemde vonnissen van deze rechter ontvangen, die grote gevolgen hebben gehad voor zijn bedrijven.
Bij e-mailbericht van 9 september 2021 (12.56 uur) heeft de griffier van de wrakingskamer namens de wrakingskamer het navolgende aan [verzoeker] bericht:
Geachte heer [verzoeker] ,
Namens de wrakingskamer bericht ik u het volgende.
De wrakingskamer is van oordeel dat uw verzoek inhoudende de wraking van twee leden van de wrakingskamer evident misbruik van procesrecht oplevert, omdat de aangevoerde gronden pertinent onjuist zijn en daarnaast te abstract.
De behandeling van het wrakingsverzoek gaat om 13.00 uur dus door.
Met vriendelijke groet,
P.J.C. (Peter) Hendriksgriffier wrakingskamer
[verzoeker] heeft vervolgens bij e-mailbericht van respectievelijk 13.17 uur, 13.22 uur en 13.28 uur op het e-mailbericht van 12.56 uur gereageerd. Zijn reactie komt er kort samengevat op neer dat hij het volstrekt niet eens is met de gang van zaken.
Vervolgens heeft om 13.15 uur de behandeling van het wrakingsverzoek plaatsgehad. De rechter is ter zitting verschenen en heeft gepersisteerd bij haar eerdere schriftelijke reactie. [verzoeker] is niet ter zitting verschenen.
De gronden van het verzoek
[verzoeker] voert onder meer aan dat het vorige wrakingsverzoek gedaan ter zitting van 5 maart 2021 op onrechtmatige wijze niet inhoudelijk is behandeld. [verzoeker] stelt dat de rechter hem drie keer in de rede heeft gevallen en de andere partij wel liet uitpraten. Hij verwijt de rechter willekeur, rechtsongelijkheid en vooringenomenheid. [verzoeker] heeft de rechter tijdens de zitting van 6 mei 2021 de gelegenheid geboden om excuses aan te bieden en dat heeft zij niet gedaan. Zij gaf tijdens de hervatting van de mondelinge behandeling van de zaak op 6 mei 2021 aan daartoe geen aanleiding te zien.
Het standpunt van de rechter
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie van 10 mei 2021 aangegeven – kort samengevat - dat voor zover [verzoeker] met het onderhavige verzoek bedoelt op te komen tegen de beslissing van de wrakingskamer van 23 maart 2021, zij van mening is dat zijn verzoek niet kan worden ontvangen nu de wrakingskamer op het eerste wrakingsverzoek reeds onherroepelijk heeft beslist.
Het tweede wrakingsverzoek moet ingevolge artikel 4.2. onder f van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg ongegrond dan wel niet ontvankelijk worden verklaard. De gronden die [verzoeker] thans heeft geformuleerd zien op het handelen van de rechter tijdens de eerste mondelinge behandeling op 5 maart 2021. In het tweede wrakingsverzoek heeft [verzoeker] geen gronden voorgedragen die zien op feiten of omstandigheden die pas na het eerste wrakingsverzoek zijn voorgevallen of aan hem bekend zijn geworden.
De rechter heeft ter zitting van 9 september 2021 gepersisteerd bij haar eerdere schriftelijke reactie van 10 mei 2021.

3.De beoordeling

Het verzoek tot wraking van twee leden van de wrakingskamer
Een gewraakte rechter behoort geen recht te spreken in zijn eigen (wrakings)zaak. Op dat uitgangspunt steunt artikel 39 Rv. Dat is anders indien sprake is van evident misbruik van recht. In dergelijke gevallen kan een verzoek om wraking buiten behandeling worden gelaten zonder de (wrakings)zaak in handen van een (andere) wrakingskamer te stellen. Daaraan staat artikel 39 Rv ook niet in de weg, nu dat artikel dwingend voorschrijft dat slechts een verzoek dat kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek dient te worden behandeld door een wrakingskamer (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, r.o. 4.7)
[verzoeker] stelt kort voor de aanvang van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek in een op 9 september 2021 om 11.03 uur ontvangen e-mail dat hij twee leden van de wrakingskamer, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. J.R. Sijmonsma, wraakt op de grond dat deze rechters niet onafhankelijk en zonder vooringenomenheid deze wrakingszaak kunnen behandelen. De door [verzoeker] gekozen bewoordingen (hiervoor in rubriek 1 letterlijk weergegeven) en de wijze waarop hij het verzoek verder motiveert alsmede gelet op het extreem late tijdstip van de indiening van het wrakingsverzoek is de wrakingskamer van oordeel dat [verzoeker] met zijn verzoek om wraking van twee van de drie leden van de wrakingskamer misbruik van recht maakt. Dit betekent dat de wrakingskamer, zonder het verzoek voor te leggen aan een andere wrakingskamer, voorafgaande aan de behandeling van deze wrakingszaak heeft besloten dat het verzoek om wraking van de wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen.
Het verzoek tot wraking van de rechter
[verzoeker] heeft ter zitting van 6 mei 2021 het navolgende verklaart:
“Ik wraak u (opnieuw). Het vorige wrakingsverzoek is op onrechtmatige wijze niet behandeld. U heeft mij drie keer in de reden gevallen en u laat de andere partij wel uitpraten. Dat is willekeur, rechtsongelijkheid en vooringenomenheid. Ik heb de rechter de gelegenheid geboden om excuses aan te bieden en dat heeft zij niet gedaan. Zij gaf aan daartoe geen aanleiding te zien. Ik wil dit nog met nadere gronden onderbouwen en wil daarvoor uitgenodigd worden. Ik wil een samenstelling van de wrakingskamer met rechters uit een andere rechtbank. Ik laat een advocaat ondertekenen die gespecialiseerd is in tuchtrecht. Mijn huidige advocaat is daarin niet gespecialiseerd gezien de complexiteit van de wraking.
De wrakingskamer stelt thans vast dat de door [verzoeker] toegezegde handtekening van een advocaat nog steeds ontbreekt. Dat betekent dat [verzoeker] ook nu – op dezelfde gronden als omschreven in de beslissing van de wrakingskamer van 23 maart 2021 - niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot wraking.
Daarnaast overweegt de wrakingskamer – geheel ten overvloede – het volgende.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij de rechter die de zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
De wrakingskamer is van oordeel dat [verzoeker] aan het verzoek tot wraking geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor een bij de rechter aanwezige subjectieve en /of objectieve partijdigheid. Die feiten of omstandigheden zijn de wrakingskamer ook niet gebleken.
Daarnaast overweegt de wrakingskamer dat met de beslissing van de wrakingskamer van
23 maart 2021 reeds op het eerdere wrakingsverzoek van [verzoeker] is beslist. Nu duidelijk is dat [verzoeker] zich niet met de beslissing van de wrakingskamer van 23 maart 2021 kan verenigen, kan het thans ingediende wrakingsverzoek niet anders worden gezien dan een verkapt hoger beroep. Voor een dergelijk herbeoordeling ontbreekt elke wettelijke grondslag.
De wrakingskamer ziet in het feit dat verzoeker in een relatief korte periode twee maal na elkaar wrakingsverzoeken heeft ingediend tegen dezelfde rechter in dezelfde procedure, waarbij hij dezelfde reden voor wraking heeft aangevoerd, aanleiding de misbruikbepaling van artikel 39, vierde lid, Rv van toepassing te verklaren. Dit betekent dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- bepaalt dat het verzoek om wraking van mrs. Van Baal en Sijmonsma niet in behandeling wordt genomen;
- verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking,
- bepaalt dat volgende verzoeken tot wraking in de zaak met zaaknummer C/03/274354 / HA ZA 20-92 tegen de rechter, niet in behandeling worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, voorzitter, mr. J.R. Sijmonsma en
mr. M.J.A.G. van Baal, leden, bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.