ECLI:NL:RBLIM:2021:8367

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
03.284992.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld in het verkeer onder invloed van alcohol

Op 19 november 2019 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats op de Altaarstraat te Schinnen, waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol, frontaal op de auto van het slachtoffer botste. De verdachte had een alcoholgehalte van 1,3 milligram per milliliter bloed, wat aanzienlijk boven de wettelijke limiet ligt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onoplettend en onvoorzichtig had gedragen, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De verdachte was vermoeid en had eerder die avond alcohol gedronken, maar dit werd niet als verzachtende omstandigheid beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaar op. De rechtbank benadrukte de ernst van de gevolgen van het ongeval voor de nabestaanden van het slachtoffer, wat zwaar meeweegt in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.284992.19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 08 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 oktober 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt door zich zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam te gedragen, waardoor een ander werd gedood, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank (
primair),
dan wel
dat hij een personenauto onder invloed van alcohol heeft bestuurd (
subsidiair onder 1) en
hij met zijn personenauto gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt (
subsidiair onder 2).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Voor de bestuurder die deelneemt aan het verkeer geldt een zorgplicht. De bestelauto waarin de verdachte reed was aanzienlijk zwaarder dan een gemiddelde auto. De verdachte heeft een handicap aan zijn hand en is daardoor minder in staat controle te houden over de personenauto. De verdachte was onder invloed van een behoorlijke hoeveelheid alcohol en heeft zelf verklaard dat hij die avond erg vermoeid was. Wat de oorzaak ook was, het staat vast dat de verdachte op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen. Dit was geen kort moment van onoplettendheid want de verdachte is frontaal op zijn tegenligger gebotst, hetgeen een dodelijk ongeluk heeft veroorzaakt. De officier van justitie acht bewezen dat de gedragingen van de verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig zijn geweest.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. De verdediging heeft betoogd dat er vastgesteld kan worden dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, maar uit het onderzoek is niet gebleken dat dit het concrete rijgedrag van de verdachte heeft beïnvloed. Ook is niet gebleken dat de verdachte gevaarlijk of afwijkend rijgedrag heeft vertoond of te hard heeft gereden. Het enkele gegeven dat verdachte onder invloed van alcohol was, is onvoldoende om vast te stellen dat de verdachte schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, heeft aan het dodelijk verkeersongeval. De verdediging heeft hiervoor verwezen naar diverse jurisprudentie. Voor het subsidiair onder 1 ten laste gelegde rijden onder invloed en de onder 2 ten laste gelegde overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Op 19 november 2019 omstreeks 22:00 uur vond op Altaarstraat te Schinnen, binnen de gemeente Beekdalen, een verkeersongeval plaats. Bij dit ongeval waren een bestelauto en een personenauto betrokken: een Citroën Berlingo, kenteken [kenteken 1] , bestuurd door de verdachte en een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] , bestuurd door [slachtoffer] . De personenauto van de verdachte is op enig moment op de weghelft bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Daardoor is hij frontaal op de tegemoetkomende personenauto van [slachtoffer] gebotst. De beide personenauto’s stonden met de neus tegen elkaar aan, zodanig dat de motorblokken tegen- en in elkaar stonden. Diverse onderdelen van de personenauto’s lagen over grote afstand verspreid over de weg. Hierbij raakte [slachtoffer] levensgevaarlijk gewond en is in het ziekenhuis komen te overlijden. [2]
Ten aanzien van het overleden slachtoffer [slachtoffer] heeft een schouw plaatsgevonden. De forensisch arts heeft geconstateerd dat het slachtoffer door het verkeersongeval is overleden, waarbij hij onder andere verwondingen aan zijn romp had. [3]
De verbalisanten die ter plaatse kwamen zagen dat de verdachte zich slecht kon concentreren en niet uit zijn woorden kwam. Zij constateerden dat hij naar het inwendig gebruik van alcohol rook. Aan de hand van deze bevindingen werd de verdachte gevorderd mee te werken aan een PMT-test, welke een positief resultaat opleverde, waarna er een bloedonderzoek werd afgenomen. Uit dit bloedonderzoek bleek het alcoholgehalte van verdachtes bloed,1,3 milligram ethanol per milliliter bloed, waar de wettelijke grenswaarde voor het besturen van een personenauto ligt op 0,5 milligram. [4]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 25 oktober 2021 verklaard dat hij te veel gedronken had, ongeveer acht glazen bier. De verdachte had zestien uren gewerkt en voelde zich erg vermoeid. Hij moest de volgende ochtend ook weer vroeg opstaan. De verdachte had afgesproken om met een vriend in zijn eigen dorp 1 á 2 biertjes te drinken, zodat hij niet hoefde te rijden en op tijd naar huis kon gaan. Het plaatselijke café was alleen die avond dicht, waardoor de verdachte alsnog in de auto was gestapt richting zijn vriend in [plaatsnaam] . [5]
Uit het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) volgt nog het navolgende. Ten tijde van het ongeval was het avond, de straatverlichting was in werking en het was droog en helder weer. De Altaarstraat is gelegen in de bebouwde kom en de rijbaan was circa 7 meter breed en was door middel van een onderbroken witte streep verdeeld in twee rijstroken. De bedrijfsauto die de verdachte heeft bestuurd had een gewicht van 1408 kg. De door het slachtoffer bestuurde Volkswagen Polo had een gewicht van 990 kg. Aan de beide personenauto’s waren geen technische mankementen geconstateerd. De aangetroffen blokkeersporen achter de achterwielen van de Citroën waren getekend door de achterwielen van de Citroën. De bestuurder van de Citroën had aan de zijde bestemd voor het tegemoetkomende verkeer op de Altaarstraat gereden. De bestuurder van de Citroën was frontaal tegen de tegemoetkomende Volkswagen aangereden. Indien de bestuurder van de Citroën voldoende rechts had gehouden, had de aanrijding niet plaatsgevonden. [6]
Bewijsoverweging
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte schuld, in de zin van artikel 6 WVW 1994, heeft gehad aan het verkeersongeval, waardoor [slachtoffer] is gedood. Voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is vereist dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Bij de beoordeling daarvan komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Overigens kan niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Dit betekent dat, ook indien er zoals in deze zaak een dodelijk slachtoffer valt te betreuren, dit feit alleen kan worden bewezen, als uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op zijn minst aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend is geweest. Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW geldt een dubbel causaliteitsvereiste: er dient enerzijds sprake te zijn van een causaal verband tussen de schuld van de verdachte en het verkeersongeval en anderzijds tussen het verkeersongeval en de dood of het letsel. Hierbij wordt het criterium van de ‘redelijke toerekening’ gehanteerd. Op grond van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit voormelde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Van elke verkeersdeelnemer, en in zekere mate van een bestuurder van een grotere en zwaardere bedrijfsauto, mag worden verwacht dat hij steeds in nauw contact blijft met de situatie op de weg voor zich. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte met de door hem bestuurde auto een onderbroken witte streep heeft overschreden, waarbij hij volledig op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen. De verdachte is vervolgens frontaal gebotst op de auto van het slachtoffer ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Uit niets is gebleken dat het rijgedrag van de verdachte noodzakelijk was. Uit de verkeersongevallenanalyse is gebleken dat er sprake was van een normale verkeerssituatie, waarbij het weer helder en droog was en de weg was verlicht. Het verkeersongeval had voorkomen kunnen worden, wanneer de verdachte voldoende rechts had gehouden. Ook staat vast dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed 1,3 milligram ethanol per milliliter bloed was. Dat is aanzienlijk hoger dan de toegestane wettelijke vastgestelde grenswaarde. De rechtbank neemt ook de verklaring van de verdachte in aanmerking dat hij zich die dag en avond zeer vermoeid voelde en hij eigenlijk niet in de auto had willen stappen.
De verdachte was ondanks zijn vermoeidheid en onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol in zijn auto gestapt, met alle verschrikkelijke gevolgen van dien. Het noodlottige ongeval is door zijn handelen ontstaan.
Het verweer dat de verdediging in dit verband heeft gevoerd -kort gezegd erop neerkomende dat de onbekendheid van de oorzaak van het controleverlies aan een bewezenverklaring in de weg staat- kan geen doel treffen. De rechtbank concludeert op basis van de bewijsmiddelen immers -een en ander indachtig de uitspraak van de Hoge Raad van 1 juni 2004 [7] - dat het niet anders kan zijn dan dat het controleverlies zijn grondslag heeft gevonden in de voornoemde gedragingen van de verdachte.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de gedragingen van verdachte gelet op hun aard en ernst de conclusie rechtvaardigen dat hij op een zeer onvoorzichtige, onoplettende en onachtzame wijze heeft gehandeld. Dit betekent dat het aan verdachtes schuld te wijten is dat op 19 november 2019 te Schinnen een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] is gedood. Het primair aan de verdachte ten laste gelegde feit acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 19 november 2019 te Schinnen
,in de gemeente Beekdaelen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmede rijdende over de weg, Altaarstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
,waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , werd gedood
,welke bovenbedoelde gedragingen, zeer onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank,
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg en naar links heeft gestuurd en naar links is gegaan en in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg heeft gereden, zulks op het moment dat een hem verdachte tegemoetkomende personenauto, met als bestuurder voornoemde [slachtoffer] , reeds dicht was genaderd, waardoor een botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die personenauto,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994: bij onderzoek bleek het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, bloed, 1,30 milligram alcohol per milliliter bloed te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b van deze wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf van negen maanden op te leggen en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd waarin de verdachte zijn rijbewijs al kwijt is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij de oplegging van de straf rekening te houden met een aantal in het voordeel van de verdachte mee te wegen omstandigheden. Er moet aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten die zien op zwaar lichamelijk letsel, omdat het slachtoffer geen gordel droeg en mogelijk te hard reed. De verdachte is een first offender, het ongeval is meer dan twee jaar geleden gebeurd. Hij heeft veel spijt en geprobeerd om herstelbemiddeling te bewerkstelligen. De verdachte kan zonder zijn rijbewijs niet werken en zal daardoor mogelijk zijn baan verliezen. De verdediging heeft verzocht om een taakstraf op te leggen in combinatie met een eventuele voorwaardelijke gevangenisstraf. Tevens is verzocht om ook de ontzegging van de rijbevoegdheid grotendeels voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft als bestuurder een verkeersongeval veroorzaakt dat te wijten was aan zeer onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam rijgedrag. Hij is onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol op de verkeerde weghelft gekomen, waarbij hij in botsing is gekomen met de tegemoetkomende auto. De bestuurder van deze tegemoetkomende auto, [slachtoffer] , is door de impact van de frontale botsing komen te overlijden.
Door zijn handelingen heeft de verdachte diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het overleden slachtoffer. Hoewel de echtgenote van het slachtoffer niet ter zitting is verschenen om haar verhaal te doen, is uit haar schriftelijke slachtofferverklaring gebleken dat haar leven en dat van haar beide kinderen voorgoed is veranderd. De kinderen van het overleden slachtoffer zullen zonder hun vader moeten opgroeien. Een heviger leed is niet voor te stellen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De rechtbank zal bij de bepaling van de strafmaat als uitgangspunt hanteren de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin worden -bij artikel 6 Wegenverkeerswet- drie gradaties van schuld onderscheiden: aanmerkelijke schuld, ernstige schuld en zeer hoge mate van schuld. Gelet op de in de bewezenverklaring tot uiting gekomen mate van schuld, zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de gradatie ernstige schuld. Daarbij hoort, zo blijkt uit de oriëntatiepunten, een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaren (gevolgen slachtoffer: dood, geen alcohol). De volgende straf in die categorie -die zwaarder is nu bij die categorie alcoholgebruik strafverzwarend werkt- is twaalf maanden gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van drie jaren (bij alcoholgebruik van minder dan 570 μg/l). De rechtbank zal het alcoholgebruik door de verdachte echter niet als strafverzwarende omstandigheid meewegen, omdat die omstandigheid door de rechtbank reeds aan de verdachte is tegengeworpen bij de beoordeling van de bewijsvraag. Dit wordt met zoveel woorden ook aangegeven in de toelichting die in de oriëntatiepunten bij artikel 6 Wegenverkeerswet wordt gegeven. Daar staat immers dat cumulatie van strafverzwarende omstandigheden alleen leidt tot een hogere straf, voor zover deze omstandigheden niet ook al een rol hebben gespeeld bij de vaststelling van de mate van schuld. De rechtbank beseft echter tegelijkertijd ook dat een strafrechtelijke reactie -in welke vorm dan ook- het door het verlies veroorzaakte leed nooit ongedaan zal kunnen maken.
De vraag die zich vervolgens aandient is of er feiten en omstandigheden zijn die het voornoemde uitgangspunt in strafverhogende dan wel in strafverlagende zin kunnen beïnvloeden.
De rechtbank heeft oog gehad voor de oprechte spijt van de verdachte maar acht de aard van zijn gedragingen en de gevolgen die daaruit zijn voortgevloeid te ernstig om hier ten voordele van de verdachte rekening mee te houden bij de strafbepaling.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om rekening te houden met de oudheid van de zaak. Zij constateert dat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank ziet bovendien geen aanleiding om in strafverlagende zin rekening te houden met de door de verdediging genoemde gedragingen aan de zijde van het slachtoffer (het slachtoffer droeg geen gordel tijdens de botsing), dit mede gelet op het uitgangspunt in dit soort zaken dat de schuld van de één de schuld van de ander niet opheft.
De rechtbank ziet ook overigens geen redenen om af te wijken van voornoemd uitgangspunt en zal, gelet daarop, een lagere straf op leggen dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank legt aan de verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren ter bescherming van de verkeersveiligheid, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingehouden is geweest..

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 6,175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
- legt op een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaren,met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. C. Wapenaar en mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Smits, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 08 november 2021.
Buiten staat
Mr. C. Wapenaar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 november 2019 te Schinnen, in de gemeente Beekdaelen als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Altaarstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , werd gedood, welke bovenbedoelde gedragingen, zeer dan wel aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank,
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg en/of naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg heeft gereden, zulks op het moment dat een hem verdachte tegemoetkomende personenauto, met als bestuurder voornoemde [slachtoffer] , reeds dicht was genaderd, waardoor een aanrijding en/of botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die personenauto,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994: bij onderzoek bleek het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, bloed, 1,30 milligram alcohol per milliliter bloed te zijn;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
1
hij op of omstreeks 19 november 2019 te Schinnen, in de gemeente Beekdalen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, geconstateerde hoeveelheid 1,30 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
2.
hij op of omstreeks 19 november 2019 te Schinnen, in de gemeente Beekdaelen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Altaarstraat,
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg en/of naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg heeft gereden, zulks op het moment dat een hem verdachte tegemoetkomende personenauto, reeds dicht was genaderd, waardoor een aanrijding en/of botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, afdeling Infrastructuur, team verkeer, proces-verbaalnummer 2300-2019182883, gesloten d.d. 15 december 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 56.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 15 december 2020, p. 2-6 in combinatie met proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2019, p. 12.
3.Proces-verbaal van onnatuurlijke dood d.d. 18 maart 2020, p. 37-38.
4.Proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 28 maart 2020, p. 46-49 in combinatie met rapport Eurofins alcohol en drugs in het verkeer d.d. 29 november 2019, p. 52-55.
5.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 25 oktober 2021.
6.Proces-verbaal verkeersongevallen analyse d.d. 2 december 2020, p. 1-22.