Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verdere verloop van de procedure
- de rolbeslissing van 20 mei 2020;
- de conclusie van repliek met de producties 16 t/m 18;
- de conclusie van dupliek met productie 9.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen dwangbevelen van de Belastingdienst. De eiseres in verzet, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.R.R. Oevering, betwistte de hoogte van de beslagvrije voet die door de Belastingdienst was vastgesteld. De Belastingdienst had een loonvordering aangekondigd en beslag gelegd op het loon van eiseres, waarbij een beslagvrije voet van € 734,00 per maand werd gehanteerd. Eiseres stelde dat deze voet te laag was en dat zij recht had op een hogere beslagvrije voet van € 1.301,00 per maand. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij de brief van de Belastingdienst, waarin de loonvordering werd aangekondigd, niet had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat eiseres op de hoogte was van de mogelijkheid om informatie te verstrekken voor de berekening van de beslagvrije voet, maar dat zij dit pas na de aankondiging van de loonvordering had gedaan. De rechtbank verklaarde het verzet tegen de aanslagen over de jaren 2012 en 2015 ongegrond, maar verklaarde het verzet tegen de aanslagen over 2013 gegrond, omdat de Belastingdienst had erkend dat deze aanslagen moesten worden verlaagd. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.