3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht, gelet op de volgende bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] in de periode van 1 december 2020 tot en met 16 december 2020 heeft bedreigd, zoals ten laste is gelegd onder feit 1:
-het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 16 december 2020 met bijlagen, doorgenummerde dossierpagina’s 4 tot en met 11;
-het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 16 december 2020, doorgenummerde dossierpagina’s 12 en 13;
-het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina 14;
-de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 28 september 2021.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij er niet omheen kan dat hij de in de tenlastelegging genoemde uitlatingen tegen aangeefster heeft gedaan. Hoewel de raadsman terecht heeft aangevoerd dat de verklaring van aangeefster dat de verdachte tegen haar heeft gezegd: ''Ik snijd je keel door. Ik hak je in stukken en ik gooi je in de Maas'', niet wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel, acht de rechtbank ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Niet alle onderdelen van de tenlastelegging behoeven te worden ondersteund door twee bewijsmiddelen. De betreffende mondelinge bedreiging toont bovendien grote gelijkenis met de per Whatsapp gedane uitlatingen van de verdachte aan het adres van aangeefster. De verklaring van aangeefster acht de rechtbank op dit punt dan ook geloofwaardig en de rechtbank acht de verklaring van aangeefster voldoende betrouwbaar om als bewijsmiddel te dienen van dit onderdeel van de bewezenverklaring.
De aangifte van [slachtoffer 2]
Op 2 december 2020 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van belaging door haar ex-vriend [verdachte] , de verdachte. Op 3 december 2020 heeft zij een klacht ingediend.
Aangeefster heeft verklaard dat zij sinds eind februari 2020 een relatie met de verdachte had en dat zij die relatie eind april 2020 heeft beëindigd. Daarna zag zij de verdachte soms nog
en liet zij zich meeslepen. Op 24 september 2020 maakte aangeefster definitief een einde aan hun relatie. De verdachte heeft daarna veel verschillende telefoonnummers gebruikt waarmee hij haar appte, belde en voicemails in sprak. Aangeefster blokkeerde die telefoonnummers dan gelijk waarna hij uiteindelijk overstapte op anoniem bellen (naar de rechtbank begrijpt zonder nummerherkenning). Op 22 oktober 2020 ontving zij van een onbekend telefoonnummer een foto van haar huis en auto en appte die persoon dat hij toevallig in de buurt was en voor haar deur stond. Op 3 november 2020 heeft de wijkagent een zogenoemd stopgesprek met de verdachte gevoerd. Daarna heeft de verdachte volgens aangeefster 132 keer op haar privé telefoon gebeld en 381 keer op haar werktelefoon. Ook praatte de verdachte haar voicemails vol of liet hij deze zwijgend ‘vol lopen’. Vanaf 24 september 2020 heeft de verdachte haar geappt met 27 verschillende telefoonnummers. Sinds het stopgesprek belde de verdachte alleen nog anoniem. De verdachte mailde haar ook regelmatig vanaf drie verschillende emailadressen. Al sinds de eerste keer dat aangeefster het uit maakte dreigde hij diverse privé zaken openbaar te maken, bijvoorbeeld dat hij een Instagram account zou openen en daar privé foto’s van haar op zou zetten.
Het logboek van [slachtoffer 2]
Aangeefster heeft een logboek bijgehouden van de momenten dat de verdachte contact met haar zocht en heeft dit bij haar aangifte gevoegd. In haar logboek heeft aangeefster 27 telefoonnummers (waaronder [telefoonnummer 1] ) vermeld waarmee de verdachte Whatsappberichten naar haar heeft gestuurd. In de periode van 25 september 2020 tot en met 1 december 2020 heeft aangeefster 513 gemiste oproepen, waarvan 491 oproepen anoniem waren. Van de 491 anonieme oproepen nam aangeefster 5 keer de telefoon op en hoorde zij de verdachte aan de lijn en heeft de verdachte 8 keer haar voicemail ingesproken. Twee keer werd contact met aangeefster opgenomen via FaceTime-audio met het account [e-mailadres 1] . Verder heeft aangeefster gemiste Whatsappoproepen van de telefoonnummers [telefoonnummer 3] (3x) en [telefoonnummer 4] (7x).
E-mails
Aangeefster heeft bij haar aangifte e-mails overgelegd die aan haar zijn gericht in de periode van 3 november 2020 tot en met 18 november 2020. Twee mails zijn afkomstig van het emailadres: [e-mailadres 2]en 12 e-mails afkomstig van het emailadres [e-mailadres 3] .
In de e-mail van 15 november 2020 afkomstig van het e-mailadres [e-mailadres 3] is vermeld: “Ik heb gewoon nog alle foto's. Ik had je kei hard terug kunnen pakken maar ik heb er niks mee gedaan en zal er ook nooit iets mee doen! Wilde weten wat jij zou doen wanneer je wist dat ik geen stok meer achter de deur zou hebben.”
Op 10 november 2020 ontving aangeefster een e-mail van het e-mailadres [e-mailadres 4] nl, waarin is vermeld dat zij een nieuw vriendschapsverzoek had van “ [voornaam verdachte] ”.
Voicemails
Aangeefster heeft blijkens het proces-verbaal van bevindingen in de periode van 29 september 2020 tot en met 3 november 2020 13 voicemails ontvangen. Verbalisant [verbalisant] heeft de voicemails beluisterd en herkende ambtshalve de stem van de verdachte op deze voicemails.
De verklaringen van de verdachte
Op 24 september 2020 heeft aangeefster volgens de verdachte tegen hem gezegd dat zij hem ging blokkeren. De verdachte heeft haar daarna gebeld op de zakelijke telefoon van aangeefster. Op 22 oktober 2020 heeft de verdachte een pakketje voor haar deur gezet. De verdachte heeft met de e-mailadressen [e-mailadres 2] en [e-mailadres 3] e-mails verzonden naar aangeefster.De verdachte heeft verder bij de politie verklaard dat hij tot en met 3 november 2020 voicemails heeft ingesproken op de voicemail van aangeefster. De verdachte maakt gebruik van het telefoonnummer: [telefoonnummer 1] . Voor zijn werk gebruikt de verdachte het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat het wel zou kunnen dat hij aangeefster een vriendschapsverzoek via [e-mailadres 4] heeft gestuurd en dat hij aangeefster na het stopgesprek 29 keer heeft gebeld met zijn werktelefoon.
Het onderzoek van de politie naar de door aangeefster opgegeven telefoonnummers
De politie heeft onderzoek gedaan naar de door aangeefster opgegeven en voor haar onbekende 25 telefoonnummers (onder meer [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] ) waarmee de verdachte volgens haar Whatsappberichten naar haar heeft gestuurd. Uit dit onderzoek is gebleken dat 27 van de door aangeefster opgegeven telefoonnummers in telefoons met de IMEI-nummers [IMEI-nummer 1] en [IMEI-nummer 2] hebben gezeten. Het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] hoort bij een IPhone 11 waarin de simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] heeft gezeten. Het IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] hoort bij een IPhone 6s van ' [naam werkgever] '. Dit betreft de voormalige werkgever van de verdachte. Uit onderzoek bleek dat in deze telefoon 26 van de door aangeefster opgegeven telefoonnummers hebben gezeten en vanuit hiermee ook met aangeefster is gebeld. De gebruiker van deze mobiele telefoons bevond zich tijdens de registraties van de telefonische contacten (met gebruikte simkaartjes) steeds onder het bereik van zendmasten van KPN aan de Randweg en de Kruistraat respectievelijk antennerichting 60 graden en 180 graden, in het geografische gebied alwaar onder andere de woning van de verdachte aan de [adresgegevens verdachte] was gelegen. Ook kwam uit het onderzoek van de politie naar voren dat beide telefoons op 22 oktober 2020 in [plaats 1] waren op het moment dat de verdachte zelf ook heeft aangegeven dat hij bij aangeefster voor de deur heeft gestaan, een pakketje daar te hebben afgeleverd en contact met haar te hebben gezocht. De verdachte heeft na 3 november 2020 met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] behorend bij zijn werktelefoon 29 keer gebeld naar aangeefster.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft erkend dat hij met het nummer van zijn privé telefoon en werktelefoon contact heeft gezocht met aangeefster in de tenlastegelegde periode
.De rechtbank acht echter ook bewezen dat de verdachte via Whatsapp met de 25 andere door aangeefster opgegeven telefoonnummers contact heeft gezocht met aangeefster, omdat deze telefoonnummers in de telefoons met respectievelijk IMEI-nummers [IMEI-nummer 1] en [IMEI-nummer 2] hebben gezeten, welke telefoons op 22 oktober 2020 beide uit peilden in [plaats 1] , te weten de dag waarvan de verdachte ook zelf heeft verklaard dat hij een pakketje voor de deur van aangeefster heeft gezet. In een aantal gevallen waarin aangeefster anoniem telefonisch werd benaderd, nam zij op en kwam ze er (steeds) achter dat het de verdachte was die haar had gebeld of liet de verdachte een voicemailbericht achter, zodat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte aangeefster ook anoniem heeft gebeld.
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte heeft gedreigd foto’s van haar openbaar te maken. De verdachte heeft dit ontkend. De rechtbank vindt echter bevestiging van de verklaring van aangeefster in de e-mail van de verdachte gericht aan aangeefster, waarin hij heeft vermeld dat hij nooit iets met de foto’s zou doen, maar dat hij wilde weten wat aangeefster zou doen als hij geen stok meer achter de deur zou hebben. Daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachte heeft gezegd of geschreven dat hij ‘iets’ met die foto’s zou doen, hetgeen past bij de verklaring van aangeefster. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging daarom bewezen.
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of de hiervoor beschreven handelingen van de verdachte zijn te kwalificeren als belaging van [slachtoffer 2] in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095). Van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is sprake indien de persoon in kwestie de storing niet wenst, hetgeen betekent dat de contacten dienen te geschieden zonder (impliciete) toestemming. Hoewel dit niet betekent dat vereist is dat het slachtoffer voorafgaand aan de gedragingen nadrukkelijk kenbaar moet hebben gemaakt geen contact meer te willen (zie HR 2 juni 2015, NJ 2015/280), moet wel op enig moment duidelijk zijn gemaakt dat de vormen van contact die in een relatie gebruikelijk zijn, niet langer gewenst zijn. Aangeefster heeft verklaard dat zij op 24 september 2020 definitief een einde heeft gemaakt aan de relatie met de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het vanaf die datum duidelijk moet zijn geweest voor de verdachte dat aangeefster geen contact meer met hem wenste, hetgeen ook blijkt uit de verklaring van de verdachte dat aangeefster op die dag tegen hem heeft gezegd dat zij hem ging blokkeren
Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, ook in onderlinge samenhang beschouwd, komt naar voren dat de verdachte over een periode van ruim twee maanden, te weten in de periode van 24 september 2020 tot en met 1 december 2020, stelselmatig op een belastende en indringende wijze heeft geprobeerd met aangeefster in contact te komen en haar aandacht heeft geëist, terwijl zij hem duidelijk had gemaakt dat zij geen contact met hem wenste. De verdachte heeft aangeefster (anoniem) gebeld en contact met aangeefster gezocht via WhatsApp, FaceTime, voicemail en e-mail.. Ook heeft hij op enig moment een pakketje bij de deur van haar woning neergezet. Verder heeft de verdachte gedreigd foto’s van aangeefster openbaar te maken. Door zo te handelen, heeft de verdachte aangeefster ook angst aangejaagd en haar gevoel voor veiligheid ernstig aangetast. Al met al heeft de verdachte daarmee een aanmerkelijke en nare verstoring van het persoonlijke leven van aangeefster teweeg gebracht, die naar het oordeel van de rechtbank de conclusie rechtvaardigt dat er sprake is van belaging in de zin van artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
03.095366-21
De bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen
Op 19 januari 2021 heeft [slachtoffer 3] , de moeder van de verdachte, aangifte gedaan van mishandeling. Zij verklaarde dat de verdachte in haar woning te Meijel was en heel boos op haar was. De verdachte greep met twee handen haar keel vast en kneep met zijn handen haar keel dicht. De verdachte liet even los en dan weer vast en heeft zeker twee keer 4 seconden lang haar keel dicht geknepen.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 28 september 2021 verklaard dat hij op 19 januari 2021 in de woning van zijn moeder was en dat hij heel erg boos op zijn moeder was. Er ontstond een ruzie en de verdachte heeft zijn moeder ter hoogte van haar nek bij de trui vastgepakt.
De verdachte heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Eerst ter terechtzitting heeft hij het alternatieve scenario geschetst dat hij zijn moeder ter hoogte van haar nek bij de trui heeft gepakt, welk scenario thans niet meer verifieerbaar is, zodat zijn verklaring om die reden al minder betrouwbaar is dan als hij die verklaring onmiddellijk bij de politie zou hebben afgelegd. Daarentegen heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Nu de verklaring van de verdachte dat sprake was van een ruzie en dat hij heel boos was op zijn moeder past bij de verklaringen van aangeefster, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn moeder heeft mishandeld door haar bij de keel te pakken en de keel dicht te knijpen.