ECLI:NL:RBLIM:2021:7478

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
03/160518-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ontucht met minderjarige meisjes tijdens tbs-verlof

Op 4 oktober 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met drie minderjarige meisjes. De verdachte, geboren in 1978 en thans verblijvende in FPC De Rooyse Wissel, werd bijgestaan door advocaat mr. L.M.E. Kleczewski. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 september 2021, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het plegen van ontuchtige handelingen met drie meisjes, respectievelijk 5, 11 en 13 jaar oud, op 19 juni 2021 in Venray. De rechtbank achtte alle feiten wettig en overtuigend bewezen, op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden die de verdachte in de nabijheid van de slachtoffers toonden.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die al eerder veroordeeld was voor zedendelicten en in een tbs-kliniek verbleef, tijdens zijn verlof deze nieuwe feiten had gepleegd. De rechtbank hield rekening met de pedofiele stoornis van de verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, maar legde desondanks een gevangenisstraf van 9 maanden op. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen dat hem was gegeven door de tbs-kliniek. Daarnaast werden vorderingen van de benadeelde partijen, de ouders van de slachtoffers, gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte ook schadevergoeding moest betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/160518-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1978,
thans verblijvende in FPC De Rooyse Wissel, Wanssumseweg 12 A te 5807 EA Oostrum.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.M.E. Kleczewski, advocaat, kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 september 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] (
feit 1), [slachtoffer 2] (
feit 2) en [slachtoffer 3] (
feit 3).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle drie de feiten bewezen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 19 juni 2021 eerst bij de [winkel 1] de 11-jarige [slachtoffer 2] in haar billen heeft geknepen, dat hij vervolgens bij de [winkel 1] de borst van de 13-jarige [slachtoffer 3] heeft betast en dat hij daarna bij de [winkel 2] de vagina van de 5-jarige [slachtoffer 1] heeft betast. Dit betekent dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met drie minderjarigen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht alle drie de feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen, die per feit worden weergegeven.
Feit 1
[naam moeder slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan namens haar dochter, de op [geboortedatum 2] geboren [slachtoffer 1] . [naam moeder slachtoffer 1] verklaart in haar aangifte dat zij op 19 juni 2021 omstreeks 15.25 uur met haar dochter bij de [winkel 2] in Venray was. [slachtoffer 1] stond naar een rek met spulletjes te kijken en heel dicht achter haar stond een man. [naam moeder slachtoffer 1] zag dat de man met zijn armen over de schouders van [slachtoffer 1] ging en dat hij zijn handen bij het kruis van [slachtoffer 1] hield. Vervolgens liep de man weg. [slachtoffer 1] vertelde later tegen [naam moeder slachtoffer 1] dat de man haar bij haar vagina had aangeraakt. De man die door de politie is aangehouden, de verdachte [2] , is degene die [slachtoffer 1] heeft betast, aldus [naam moeder slachtoffer 1] . [3]
Op de camerabeelden van de [winkel 2] worden de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer 1] herkend. De verbalisant beschrijft dat op de camerabeelden te zien is dat de verdachte bij het slachtoffer blijft staan en om zich heen kijkt. Om 15.30.14 uur draait de verdachte zich om, buigt hij zijn knieën en leunt hij voorover richting het slachtoffer. De linkerarm van de verdachte gaat richting het onderlichaam van het slachtoffer en het slachtoffer reageert hierop door de verdachte aan te kijken. Vervolgens loopt de verdachte weg richting de uitgang van de winkel. [4] Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat de man op de camerabeelden betrekking hebbend op [slachtoffer 1] met 100% zekerheid dezelfde persoon is als de man op de camerabeelden in de zaken van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . [5]
Feit 2
[naam moeder slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan namens haar dochter, de op [geboortedatum 3] geboren [slachtoffer 2] . [naam moeder slachtoffer 2] verklaart in haar aangifte dat zij samen met haar man, kinderen en een vriendinnetje van [slachtoffer 2] was gaan winkelen in Venray. [slachtoffer 2] en haar vriendinnetje mochten eerst zelfstandig winkelen. Toen zij terug bij [naam moeder slachtoffer 2] kwamen, was [slachtoffer 2] overstuur. Ze huilde en zei dat een man in de [winkel 1] aan haar kont had gezeten en dat hij haar vervolgens achterna gelopen was. Toen ze even later met zijn allen door de stad liepen, zagen ze een man die voldeed aan het door [slachtoffer 2] en haar vriendinnetje gegeven signalement. Toen [slachtoffer 2] de man zag, begon ze direct te huilen, raakte ze overstuur en pakte ze de hand van [naam moeder slachtoffer 2] vast. [6]
De camerabeelden van de [winkel 1] zijn door een verbalisant beschreven. Op de camerabeelden zijn twee meisjes en een man te zien. De man beweegt in de richting van een van de meisjes en op het moment van passeren raakt hij met zijn linkerhand de bil van het meisje aan. Vervolgens loopt de man weg in de richting van de uitgang. [7] Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat de man op de camerabeelden betrekking hebbend op [slachtoffer 2] , met 100% zekerheid dezelfde persoon is als de man op de camerabeelden in de zaken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . [8]
Feit 3
[naam moeder slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan namens haar dochter, de op [geboortedatum 4] geboren [slachtoffer 3] . [naam moeder slachtoffer 3] verklaart in haar aangifte dat haar dochter op 19 juni 2021 omstreeks 15.30 uur in de [winkel 1] in Venray bij haar borst is betast door een onbekende man. [slachtoffer 3] vertelde dat de man haar bij haar borst had gepakt. [9]
Op de camerabeelden van de [winkel 1] worden de verdachte en slachtoffer [slachtoffer 3] herkend. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte met zijn linkerhand in de richting van de linkerborst van slachtoffer [slachtoffer 3] gaat. [slachtoffer 3] deinst vervolgens achteruit, waarna de verdachte wegloopt. [10] Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat de man op de camerabeelden betrekking hebbend op [slachtoffer 3] , met 100% zekerheid dezelfde persoon is als de man op de camerabeelden in de zaken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [11]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 19 juni 2021 in de gemeente Venray, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, te weten het betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] ;
2.
op 19 juni 2021 in de gemeente Venray, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, te weten het knijpen in de bil van die [slachtoffer 2] ;
3.
op 19 juni 2021 in de gemeente Venray, met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, te weten het aanraken van de borst van die [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1, feit 2 en feit 3:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

In 2005 zijn over de geestvermogens van de verdachte rapporten uitgebracht. De deskundigen concludeerden in die rapporten dat bij de verdachte sprake is van een pedofiele stoornis en van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, ontwijkende (vermijdende), antisociale en narcistische trekken. Gezien de stoornissen en de centrale rol van die stoornissen adviseerden de deskundigen om de zedenfeiten waar de verdachte toen van verdacht werd, in verminderde mate aan hem toe te rekenen.
Zedenfeiten waarvoor de verdachte in 2006 werd aangehouden (het indexdelict) hebben ertoe geleid dat de verdachte vanaf 2008 in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging in een tbs-kliniek verblijft. Sinds de verdachte in de tbs-kliniek verblijft hebben zich meerdere keren delictgerelateerde incidenten voorgedaan, waaronder in 2013 (veroordeling bezit kinderporno), waarbij de verdachte eveneens verminderd toerekeningsvatbaar is bevonden.
Naar aanleiding van de onderhavige feiten heeft er in 2021 een consult plaatsgevonden bij het NIFP (Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie). De deskundigen van het NIFP zijn tot het advies gekomen om de verdachte niet opnieuw te laten onderzoeken middels een Pro Justitia rapport. De ten laste gelegde feiten kunnen volgens de deskundigen worden gezien als recidive zedendelicten, hetgeen betekent dat de pathologie die aan het plegen van de zedendelicten ten grondslag ligt en waarvoor de verdachte reeds behandeling ondergaat nog onvoldoende behandeld is. Volgens de deskundigen van het NIFP moet het reeds ingezette behandeltraject binnen de tbs-kliniek daarom worden voortgezet.
De hoofdbehandelaar en sociotherapeut van de verdachte binnen de tbs-kliniek zijn ter terechtzitting gehoord. Zij hebben verklaard dat de behandeling van de verdachte tot nu toe niet is geslaagd. In de dertien jaren die de verdachte binnen de kliniek verblijft is er bijzonder weinig resultaat bereikt. Het verlofkader van de verdachte is ingetrokken. Er zal worden bekeken of, en zo ja hoe, toekomstige behandeling moet worden aangeboden. Indien dat het geval is zal de verdachte worden overgeplaatst naar een andere tbs-kliniek in het land. De behandelprognose is somber, aldus de deskundigen.
De rechtbank stelt op basis van voornoemd consult van het NIFP en de verhoren van de deskundigen ter terechtzitting vast dat de verdachte nog steeds lijdt aan de pedofiele stoornis en persoonlijkheidsstoornis die in 2005 bij hem zijn vastgesteld. Daarnaast concludeert de rechtbank op basis van voorgaande informatie over de verdachte dat er een causaal verband bestaat tussen deze stoornissen en de ten laste gelegde feiten: de bewezenverklaarde feiten betreffen immers eenzelfde soort delict als het indexdelict. De rechtbank gaat er, gelet op het voorgaande, van uit dat de feiten niet volledig aan de verdachte toe te rekenen zijn. Net als in eerdere strafzaken tegen de verdachte, gaat de rechtbank uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Dat de stoornissen de strafbaarheid van de verdachte
geheeluitsluiten, komt immers uit geen van de rapporten over de verdachte naar voren.
Het voorgaande betekent dat de verdachte wel strafbaar is. Er zijn immers ook geen (andere) feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij categorie 2 van de “Richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen” van het Openbaar Ministerie. Verder heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte toegerekend kunnen worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafbepaling, in hogere mate dan de officier van justitie dat heeft gedaan, rekening gehouden moet worden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Ook moet er rekening mee gehouden worden dat de verdachte voor behandeling in een tbs-kliniek verblijft. Het behandelen van de stoornis waar de verdachte aan lijdt moet dan ook het primaire doel zijn en dit doel kan bereikt worden terwijl ook het risico op recidive wordt ingeperkt: door het verblijf in de tbs-kliniek zonder verlofmogelijkheid is recidiveren immers niet mogelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft -tijdens het tbs-verlof- in een tijdsbestek van nog geen half uur drie willekeurige minderjarige meisjes aangerand in het centrum van Venray. Zo heeft hij eerst bij de [winkel 1] in de bil van de 11-jarige [slachtoffer 2] geknepen en de borst van de 13-jarige [slachtoffer 3] betast en is hij vervolgens naar de [winkel 2] gegaan, waar hij de vagina van de 5-jarige [slachtoffer 1] heeft betast. Jonge meisjes, die nietsvermoedend aan het winkelen waren, werden plotseling op intieme plekken aangeraakt door een wildvreemde man. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen bovendien veel schrik en angst aangejaagd. Het handelen van de verdachte zorgt ook voor onrust en ernstige gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De verdachte had voor dit alles kennelijk geen oog; hij liet zich leiden door zijn eigen lustgevoelens en heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte op geen enkel moment de indruk gewekt dat hij inzag dat zijn handelen niet kon; hij antwoordde nauwelijks op vragen die hem gesteld werden en hij leek geen spijt te hebben van zijn handelen. Dit rekent de rechtbank hem aan. Wat de rechtbank de verdachte ook zeer kwalijk neemt, is dat de verdachte de feiten heeft gepleegd terwijl hij in een tbs-kliniek verbleef en op onbegeleid verlof was. De verdachte heeft aldus misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de tbs-kliniek hem gaf door hem in een pre-resocialisatieafdeling te plaatsen en hem stapsgewijs de kans te geven om terug te keren in de maatschappij.
Uit het strafblad van de verdachte volgt dat de verdachte al meerdere keren is veroordeeld voor zedendelicten. De rechtbank houdt er echter ook rekening mee dat het plegen van dit soort feiten verband houdt met de pedofiele stoornis waaraan de verdachte lijdt. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar en daar wordt bij de strafbepaling rekening mee gehouden.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar de richtlijn van het Openbaar Ministerie voor dit soort feiten. Het handelen van de verdachte valt onder categorie twee van de ‘richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen’ van het Openbaar Ministerie. Onder deze categorie vallen alle ontuchtige handelingen waarbij er sprake is van aanraking tussen verdachte en slachtoffer. De bandbreedte is dan volgens de richtlijn een gevangenisstraf van 3 tot 12 maanden. De rechtbank zal de voornoemde richtlijn als uitgangspunt hanteren.
Het uitgangspunt is derhalve een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit uitgangspunt wordt, naar het oordeel van de rechtbank, versterkt door de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het zedenverleden van de verdachte en het feit dat hij voor soortgelijke feiten in een tbs-kliniek verbleef. De vraag die zich vervolgens aandient is of het feit dat de verdachte in een tbs-kliniek verblijft een reden vormt om van voornoemd uitgangspunt af te wijken.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Het opleggen van een straf dient namelijk meerdere maatschappelijke doelen: niet alleen het voorkomen dat de dader opnieuw een strafbaar feit pleegt, maar ook de afschrikkende werking voor anderen om strafbare feiten te plegen. Bovendien kan het opleggen van een straf worden gezien als vergelding voor het leed dat door de dader veroorzaakt is. In de lijn van het voorgaande overweegt de rechtbank eveneens dat het niet zo kan zijn dat een veroordeelde tbs’er, tijdens het verlof, strafbare feiten pleegt om vervolgens terug te keren naar de kliniek en dan enkel de pijn van het intrekken van het verlof voelt. Ook hij zal moeten voelen dat hetgeen hij gedaan heeft niet mag en niet wordt geaccepteerd. En dit kan enkel door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overwegend vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend, zodat de rechtbank deze eis zal volgen. Dit betekent dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank ziet - vanwege de doorlopende tbs-maatregel - geen reden om een deels voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De ouders van [slachtoffer 1] en de ouders van [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij worden bijgestaan door mr. Van de Molengraft, advocaat, kantoorhoudende te Venray.
De vordering van de ouders van [slachtoffer 1] bestaat uit de volgende schadeposten:
  • € 10,00 aan kosten legging (afgestaan ten behoeve van het onderzoek);
  • € 94,83 aan reiskosten (gesprek slachtofferhulp en gesprekken advocaat);
  • € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding;
  • € 250,00 aan proceskosten (eigen bijdrage rechtsbijstandsverzekering).
De vordering van de ouders van [slachtoffer 2] bestaat uit de volgende schadeposten:
  • € 228,30 aan medische kosten (€ 195,00 voor consulten bij deskundige hooggevoeligheid [naam deskundige] en 2x € 16,65 voor slaapmedicatie melatonine);
  • € 53,40 aan reiskosten (bezoeken politiebureau, afspraak huisarts, afspraken bij [naam deskundige] en intake bij Max Ernst GGZ);
  • € 517,13 aan verlofkosten ouders (vader heeft 37,5 uren verlof opgenomen);
  • € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen volledig toegewezen kunnen worden, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verweer gevoerd tegen een aantal door [slachtoffer 2] opgevoerde schadeposten. Zo heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de medische kosten afgewezen moeten worden wegens het ontbreken van medische noodzaak (t.a.v. de consulten bij [naam deskundige] ) en het ontbreken van een causaal verband met het ten laste gelegde feit (t.a.v. de medicatie). Verder heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat een lager bedrag aan verlofkosten toegewezen moet worden. De vader van [slachtoffer 2] had zich ook voor een deel kunnen ziek melden en hij had geen hele dagen verlof hoeven nemen voor bepaalde afspraken.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de namens [slachtoffer 1] ingediende vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
De ouders van [slachtoffer 1] vorderen vergoeding van de kosten van de legging die [slachtoffer 1] ten tijde van het strafbare feit droeg. Deze schadepost is onderbouwd en door de verdediging niet weersproken en wordt daarom toegewezen.
Verder wordt vergoeding van reiskosten gevorderd. De kosten voor het gesprek bij slachtofferhulp vormen een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet weersproken. Deze reiskosten ad € 5,17 en € 7,50 worden dan ook toegewezen.
Er wordt ook vergoeding gevorderd van de reiskosten die zijn gemaakt voor het bezoeken van de advocaat. Deze kosten moeten echter aangemerkt worden als proceskosten in de zin van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering. Het betreft immers kosten die zijn gemaakt ten behoeve van bijstand en vertegenwoordiging. De Hoge Raad heeft in het arrest van 28 mei 2019 [12] overwogen dat bij de begroting van de proceskosten in strafzaken dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de artikelen 237 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv komen proceskosten van een benadeelde partij alleen voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. In deze zaak worden de ouders van [slachtoffer 1] bijgestaan door een advocaat. Zij procederen dus niet ‘in persoon’. In dat geval bepaalt artikel 238 lid 2 Rv dat er geen plaats is voor toekenning van een proceskostenvergoeding wegens reiskosten, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
Verder wordt vergoeding van kosten van rechtsbijstand gevorderd. Deze schadepost is voldoende onderbouwd en wordt daarom als proceskosten toegewezen. De enkele opmerking van de verdediging dat [slachtoffer 1] ook gebruik had kunnen maken van gesubsidieerde rechtsbijstand, treft geen doel. Los van het feit dat ook aan deze rechtsbijstand een eigen bijdrage verbonden zal zijn, stond het de ouders van [slachtoffer 1] vrij om hun eigen rechtsbijstandsverzekering aan te wenden voor deze zaak.
[slachtoffer 1] maakt daarnaast aanspraak op immateriële schadevergoeding (smartengeld). Hoewel de verdediging ten aanzien van deze vordering geen verweer heeft gevoerd, heeft de rechtbank wel ambtshalve te beoordelen of de vordering haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze (artikel 6:106 sub b BW). Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. [13]
Gesteld noch gebleken is dat [slachtoffer 1] als gevolg van het feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin gebleken dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’. Het handelen van de verdachte, te weten het vluchtig met zijn hand over de kleding van [slachtoffer 1] aanraken van haar vagina, is immers, hoe kwalijk dit ook is, niet van dien aard dat nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit zo zijnde zal de rechtbank dit onderdeel van de vordering afwijzen.
De vordering van [slachtoffer 2]
De ouders van [slachtoffer 2] vorderen vergoeding van diverse schadeposten. Een van deze posten betreft medische kosten (medicijnkosten en kosten voor consulten bij een deskundige hooggevoeligheid). De rechtbank is van oordeel dat namens [slachtoffer 2] onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het ten laste gelegde. Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer 2] vóórdat het ten laste gelegde feit werd gepleegd al psychische klachten had en bij de deskundige hooggevoeligheid kwam. In hoeverre het ten laste gelegde eraan heeft bijgedragen dat [slachtoffer 2] de gevorderde kosten heeft moeten maken, kan de rechtbank dan ook niet vaststellen. [slachtoffer 2] zal daarom niet-ontvankelijk verklaard worden in dit deel van de vordering. Zij kan dit deel van de vordering wel eventueel nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder vordert [slachtoffer 2] vergoeding van reiskosten. Ten aanzien van de kosten voor het bezoek aan het politiebureau, de afspraak bij de huisarts en de intake bij de GGZ is voldoende onderbouwd dat deze een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit zijn. Deze reiskosten (ad 133,4 km x € 0,26 = € 34,68) zijn ook door de verdediging niet weersproken en worden dan ook toegewezen. De kosten voor de bezoeken aan deskundige [naam deskundige] worden afgewezen, aangezien de rechtbank het causaal verband tussen deze afspraken en het ten laste gelegde feit niet kan vaststellen.
De ouders van [slachtoffer 2] maken verder aanspraak op vergoeding van vijf verlofdagen. Dat de vader van [slachtoffer 2] als gevolg van het strafbare feit verlof heeft moeten nemen van het werk en dat daardoor schade is geleden, is door hen voldoende onderbouwd en op zichzelf ook niet weersproken. De verdediging betwist echter wel dat het nodig was om vijf volledige dagen verlof te nemen. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat het nodig was om vijf volledige verlofdagen op te nemen. De rechtbank stelt vast dat de vader van [slachtoffer 2] in ieder geval verlof moest nemen voor het gesprek op school, het gesprek met de officier van justitie, het doen van aangifte en de intake bij Max Ernst GGZ. Deze afspraken zijn een rechtstreeks gevolg van het strafbare feit. Nu niet vastgesteld kan worden hoe lang deze afspraken precies hebben geduurd, maar wel duidelijk is dat deze afspraken geen volledige werkdagen in beslag nemen, schat de rechtbank dat voor elk van deze activiteiten een dagdeel verlof nodig was, zodat in ieder geval 2 volledige verlofdagen (ad 7,5 x 2 x € 13,79 = € 206,85) voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de overige verlofdagen wordt de vordering afgewezen. Dat de vader verlof móest opnemen om bij te komen van de daaraan voorafgaande dagen is immers onvoldoende gebleken en vader had ervoor kunnen kiezen om zich ziek te melden indien hij psychisch niet in staat was om zijn werk te verrichten.
Gelet op het voorgaande is een bedrag van (€ 34,68 + € 206,85 =) € 241,53 aan materiële schadevergoeding toewijsbaar.
[slachtoffer 2] maakt tevens aanspraak op immateriële schade. Hoewel de verdediging ten aanzien van deze vordering geen verweer heeft gevoerd, heeft de rechtbank wel ambtshalve te beoordelen of de vordering haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Indachtig het hiervoor geschetste, aantasting van de persoon op andere wijze aangaande beoordelingskader, overweegt de rechtbank als volgt.
Gesteld noch gebleken is dat [slachtoffer 2] als gevolg van het feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Zij is weliswaar doorverwezen naar Max Ernst GGZ, maar daar is nog geen diagnose gesteld. Het bestaan van geestelijk letsel kan dus (nog) niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin gebleken dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’. Het handelen van de verdachte, te weten het vluchtig over de kleding in de bil knijpen van [slachtoffer 2] , is immers, hoe kwalijk dit ook is, niet van dien aard dat nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, dit onderdeel van de vordering afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
4 is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot en met 3 tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte mitsdien om aan [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 22,67 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] ten aanzien van het meergevorderde aan materiële schadevergoeding en de gevorderde immateriële schadevergoeding af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, welke kosten tot op heden worden begroot op € 250,00;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 22,67, bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 1 dag gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
19 juni 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte mitsdien om aan [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 241,53 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] ten aanzien van het meergevorderde aan reiskosten, de overige gevorderde materiële schadevergoeding en de gevorderde immateriële schadevergoeding af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 241,53, bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
19 juni 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. D. Osmić en
mr. G.H. Hermanides, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2021.
Buiten staat
mr. G.H. Hermanides is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 19 juni 2021 in de gemeente Venray, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van en/of knijpen in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 19 juni 2021 in de gemeente Venray, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van
en/of knijpen in de bil(len) van die [slachtoffer 2] ;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 19 juni 2021 in de gemeente Venray, met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten en/of aanraken van de borst van die [slachtoffer 3] )
( art 247 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, dienst regionale recherche (LB), afdeling thematische opsporing (LB), team zeden (LB), proces-verbaalnummer PL2300-2021094935, gesloten d.d. 2 juli 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 103.
2.Het proces-verbaal van aanhouding, pagina 90.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [naam moeder slachtoffer 1] , pagina 21 t/m 24.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 34-35.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 september 2021 met nummer PL2300-20210939998-12 .
6.Het proces-verbaal van aangifte door [naam moeder slachtoffer 2] , pagina 41 t/m 45.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 60-61.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 september 2021 met nummer PL2300-20210939998-12 .
9.Het proces-verbaal van aangifte door [naam moeder slachtoffer 3] , pagina 69 t/m 73.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 83-84.
11.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 september 2021 met nummer PL2300-20210939998-12.