ECLI:NL:RBLIM:2021:7190

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
03.142399.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en bedreiging met vuurwapen tijdens schietincident op openbare weg

Op 20 september 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige verdachte, die op 27 mei 2020 in Brunssum betrokken was bij een schietincident. De verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden door met een vuurwapen meerdere kogels in zijn richting af te vuren, terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem aanvielen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde op het moment van het schieten, aangezien de aanvallers al wegrenden. De rechtbank achtte de poging doodslag en de bedreiging met een vuurwapen wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bezit van harddrugs. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en begeleiding. De rechtbank weigerde het verzoek van de verdediging om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd en het gedrag van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van schietincidenten in de samenleving en de noodzaak van een krachtige reactie van de rechter.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.142399.20
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegevens] 1998,
gedetineerd in JJI De Hunnerberg, Berg en Dalseweg 287, 6522 CH te Nijmegen.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.R. Smeets, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 14 juni 2021 en 06 september 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn op beide zittingen verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: geprobeerd heeft [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te doden;
Feit 2: [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
Feit 3: een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 4: harddrugs voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten. Zij heeft ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 aangevoerd dat uit de camerabeelden valt af te leiden dat de verdachte pas 6 seconden nadat NN2 en NN3 wegrennen, begint met schieten. Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen en de compilatievideo kan worden geconcludeerd dat NN2 wegrent in de richting waarin de verdachte heeft geschoten, dat NN2 zich dus in de schotslijn bevindt en dat dit de aanmerkelijke kans oplevert dat NN2 geraakt wordt. De verdachte was een ongeoefend schutter en heeft van vrij korte afstand geschoten in de richting van deze persoon die wegrent. Hij heeft hiermee een enorm risico genomen dat hij die persoon zou raken en deze kans heeft de verdachte willen en wetens aanvaard. De officier van justitie concludeert aan de hand van de beelden en de getuigenverklaringen dat NN2 [slachtoffer 2] -de slanke man- moet zijn geweest. De officier van justitie geeft aan dat het moment van de bedreiging begint toen zij zich nog bij de auto bevonden. Daarnaast moeten de feiten 1, 2 en 3 als eendaadse samenloop worden gezien. Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie aangegeven dat de hoeveelheid aangetroffen drugs een dealersindicatie opleveren en dat de verdachte dit feit bekend heeft.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld waar de persoon aangeduid met NN2 zich bevond op het moment dat de schoten door de verdachte zijn gelost, zodat niet kan worden vastgesteld dat NN2 dodelijk had kunnen worden geraakt. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de overige feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en feit 2
Inleiding
Op woensdag 27 mei 2020 omstreeks 22.20 uur ontving de meldkamer van de politie meerdere meldingen van burgers dat er geschoten zou zijn op de Platostraat te Brunssum. Ter plaatse werden door de politie meerdere getuigen gehoord en camerabeelden veiliggesteld. Op de camerabeelden was te zien dat er twee auto’s betrokken waren geweest bij de schietpartij, waaronder een grijze Peugeot 307 met schade aan de voorzijde. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de verdachte was opgehaald door [naam 1] en [naam 2] . De door Tabak bestuurde auto is gevolgd en op de Platostraat ingehaald en klemgereden door de grijze Peugeot. In de Peugeot zaten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De bewijsmiddelen voor feit 1 en feit 2 [1]
Op het kaartje hieronder is het deel van de Platostraat weergegeven waar de schietpartij heeft plaatsgevonden. [2] De betrokken auto’s zijn aan komen rijden vanaf de Pythagorasstraat. Aan de rechterzijde van dit deel van de Platostraat staan de woningen [adres 3] tot en met 25. [adres 3] ligt op de hoek Platostraat - Wenckebachstraat. De Platostraat bestaat hier uit een geasfalteerd wegdek met voor de woningen beklinkerde parkeerhavens. Tussen de parkeerhavens en de aangelegen woningen bevindt zich een groenstrook en een trottoir. [3]
Afbeelding 1
Team forensische opsporing heeft op 27 mei 2020 onderzoek ter plaatse verricht. Ter hoogte van de percelen Platostraat 19 en 21 werden op straat zes verschoten hulzen aangetroffen. Tevens werden delen van kogels aangetroffen. In de woning perceel 7 werden 2 schotbeschadigingen aangetroffen: een rolluik op de voorgevel van de eerste verdieping werd eenmaal getroffen en er bevond zich een doorschot in de regenpijp aan de voorgevel naast de voordeur ter hoogte van de bovenkant van de voordeur. [4]
Op 31 mei 2020 meldde de bewoner van [adres 1] dat hij in de bloembak naast zijn voordeur een patroon had gevonden. Ter plaatse constateerde de politie dat in de bloempot op een hoogte van ongeveer 15 centimeter gemeten vanaf de grond een gat zat. De gedeformeerde kogel die in de aarde was aangetroffen, werd inbeslaggenomen. [5]
Team forensische opsporing heeft op basis van de aangetroffen sporen de volgende conclusies gerelateerd.
Positie van de schutter
De plaats waar de hulzen zijn aangetroffen op de Platostraat geven een indicatie waar de schutter zich bevond op het moment dat het wapen werd afgevuurd. De positie van de schutter kan niet exact worden bepaald omdat het gebruikte wapen niet is aangetroffen.
Schootsbaan en de schietrichting
Gelet op het feit dat er 6 hulzen zijn aangetroffen ter hoogte van de percelen Platostraat 19 en 21 kan worden geconcludeerd dat er minimaal 6 maal is geschoten. Er is minimaal 3 maal geschoten in noordelijke richting gelet op de aangetroffen schotbeschadigingen in perceel Platostraat 7 en de aangetroffen gedeformeerde kogel in de bloempot bij perceel [adres 1] te Brunssum.
Met betrekking tot de aangetroffen munitie(delen)
Op grond van de afmetingen en de bodemstempels op de hulzen bleek dat de munitie(delen) van het kaliber 9 mm Parabellum waren. Dit kaliber, ook bekend als 9 x 19mm en 9mm Luger, is doorgaans bestemd voor semi-automatische pistolen en sommige automatische wapens(pistool-mitrailleurs). Munitie van dit kaliber dat wordt verschoten kan personen dodelijk treffen. Ook over afstanden van meer dan 100 meter.
Conclusies met betrekking tot de schotbeschadigingen en de aangetroffen munitie
De schotbeschadigingen zijn waarschijnlijk het gevolg van directe schoten. Met een direct schot wordt bedoeld dat de kogel tussen het verlaten van de loop en het treffen van het materiaal(doel) geen andere materialen heeft geraakt. Er is dus geen sprake van ricochet. Gelet op de hoogte van de schotbeschadigingen is het zeer waarschijnlijk dat de schutter 3 schoten loste, min of meer horizontaal, in noordelijke richting (in de richting van de percelen 7 en 13), en dat deze kogels terechtkwamen in de bloempot bij perceel 13 en op de voorgevel van perceel 7. Het is uitgesloten dat deze schoten in de lucht zijn gelost en vervolgens deze schotbeschadigingen veroorzaakten. [6]
Een bewoner van de [adres 2] heeft met zijn telefoon opnamen gemaakt van hetgeen zich schuin voor de woning heeft afgespeeld. Daarnaast zijn opnamen gemaakt door de beveiligingscamera’s aan de voor- en achterzijde van de woning [adres 3] . Op verzoek van de rechtbank zijn deze beelden door de politie nader bekeken en beschreven in een proces-verbaal van bevindingen. [7] De beelden zijn aan het dossier toegevoegd en ter zitting bekeken.
De opname gemaakt vanaf [adres 2] start met het beeld waarop 2 personenauto’s (PA) waarvan de koplampen ontstoken zijn en die naast elkaar op de rijbaan staan, zijn te zien. Op het moment dat de opname begint te lopen staat NN1 naast het bijrijdersportier van PA2. Beide auto’s staan met de voorzijde in de richting van de Wenckebachstraat. PA2 staat net niet geheel voor, links naast PA1. Op de achtergrond is het geluid van een motorvoertuig te horen. NN1 staat voorover gebogen ter hoogte van het passagiersraam van PA2. Op de opname zijn luide mannenstemmen te horen. Ongeveer 10 seconden na de start van de opname rijdt PA2 enkele meters vooruit om vervolgens opnieuw stil te gaan staan. NN1 staat op dat moment nog voor PA1. Gedurende de gehele tijd wordt er geschreeuwd. Te verstaan is dat er NAAR HUIS, MAN! wordt geroepen. Ongeveer 19 seconden na de start van de opname is te zien dat NN2 uitstapt vanaf de passagierszijde van PA2 en loopt in de richting van NN1 die op dat moment voor PA1 staat. Na ongeveer 23 seconden zoomt de camera uit waardoor het beeld scherper wordt. NN1 en NN2 staan voor PA1. NN3 komt vanaf de bestuurderszijde van PA2 in beeld en loopt richting NN1 en NN2. Op ongeveer 31 seconden na de start van de opname staan NN1, NN2 en NN3 dicht bij elkaar voor PA1. Er zijn verschillende mannenstemmen te horen. Het merendeel is niet te verstaan. Na ongeveer 33 seconden verplaatsen er personen naar de passagierszijde van PA1. Vervolgens verspringt het beeld kort. NN2 loopt naar het rechterachterportier van PA1 en opent dit. NN1 en NN3 zijn op dat moment niet meer zichtbaar in beeld. Er wordt herhaalde malen door een luide mannenstem geroepen: HEY...HEY....HEY! Ongeveer 40 seconden na de start van de opname rent vanaf de bestuurderszijde van PA1 een persoon achter het voertuig langs. Vermoedelijk betreft dit NN3, gezien het gezette postuur van deze persoon. Op ongeveer 42 seconden is te zien dat NN2 vanaf PA1 over het grasveld uit beeld rent. Op 43 seconden wordt de telefoon naar beneden gericht en wordt het beeld zwart. Op de achtergrond roept een mannenstem nog steeds HEY…HEY…HEY! Na 46 seconden, het beeld is nog steeds zwart, klinkt de eerste luide knal. In een tijdsbestek van 3 seconden zijn 6 luide knallen te horen.
Aan de hand van de beelden kan het volgende signalement worden opgesteld van NN2 en NN3.
NN2: man, slank postuur, donkerkleurige jas of shirt, korte broek, donkerkleurige schoenen.
NN3: man, gezet postuur, donkerkleurige jas of shirt, donkerkleurige lange broek, donkerkleurige schoenen. [8]
Op de beelden van de beveiligingscamera aan de achterzijde van [adres 3] zijn tussen 22:18:54 uur en 22:18:56 uur 6 scherpe knallen te horen die elkaar snel opvolgen. [9] Om 22:19:07 uur komt een persoon gekleed in een donkerkleurige korte broek in beeld, die rent over de rijbaan van de Wenckebachstraat, komende uit de richting van de Platostraat. Deze persoon draagt een lichtkleurig shirt en donkerkleurige schoenen. Gezien het postuur van deze persoon, de overeenkomsten in de kleding, de looprichting vanaf de Platostraat en het tijdstip betreft dit voornoemde NN2. Ter hoogte van de oprit behorende bij [adres 3] stopt NN2. NN2 blijft een tijd wachten op de oprit. Om 22:19:25 uur loopt NN2 in rustige pas vanaf de oprit over het trottoir van de Wenckebachstraat in de richting van de Platostraat. [10]
De opname van de beelden van de beveiligingscamera aan de voorzijde van [adres 3] start om 22:19:05 uur. Vanaf de start van het beeldfragment is luid geschreeuw te horen van verschillende mannelijke stemmen. Om 22:19:43 uur rijdt een lichtkleurige personenauto, model hatchback, vanaf de linkerzijde in beeld. Deze personenauto wordt op korte afstand gevolgd door een lichtkleurige personenauto, model hatchback. Op de achtergrond is voortdurend geschreeuw te horen. NN2 loopt vanaf de rechterzijde in beeld in de richting van de beide personenauto’s. De eerste personenauto rijdt zonder snelheid te verminderen linksaf de Platostraat uit. De tweede personenauto komt om 22:19:46 uur geheel tot stilstand voor de kruising Platostraat - Wenckebachstraat. Om 22:19:48 uur opent NN2 het voorportier aan de passagierszijde en stapt in deze personenauto. De verbalisant relateert dat hij aan de hand van uiterlijke kenmerken van het laatste voertuig dit voertuig herkent als de eerder aangeduide PA2. [11]
Er is van deze beelden een compilatievideo gemaakt door de politie en in een nader proces-verbaal van bevindingen zijn de beelden door verbalisant [naam 3] gerelateerd aan elkaar en aan de eerder gedane bevindingen ter plaatse. [12]
[naam 3] relateert in dit proces-verbaal het volgende. Door de audiofragmenten (geluiden) van de camerabeelden, afkomstig van de mobiele telefoon van de bewoner van [adres 2] te Brunssum en die van de beveiligingscamera van de [adres 3] te Brunssum met elkaar te vergelijken, ontstond een tijdslijn door de 6 luide knallen van beide beeldfragmenten parallel naast elkaar te laten lopen. Door deze tijdslijn toe te passen in het onderzoek werd het mogelijk om de beeldfragmenten te vergelijken met de resultaten van het forensische onderzoek. Uit nader onderzoek van de beelden is het volgende gebleken:
Op 27-05-2020 om 22:18:44 uur was te zien en te horen dat er op de Platostraat te Brunssum, midden op straat parallel aan de parkeervakken ter hoogte van perceel nummer 21 een ruzie gaande was tussen meerdere personen. Deze ruzie is deels vastgelegd op camerabeelden middels een telefooncamera van een mobiele telefoon. Op deze beelden zijn meerdere luid schreeuwende stemmen te horen. Onderstaand betreft een overzicht in tijd wat er te zien en te horen was op deze beelden:
22:18:44 uur te horen dat er een (verbaal) ruzie gaande was tussen meerdere personen.
22:18:44 uur te horen dat een luide diepe stem op sussende wijze “hej hej hej hej” … roept.
1 seconde later....
22:18:45 uur te horen dat een andere luide stem schreeuwt “schiet dan !!”.
2 seconden later....
22:18:47 uur te horen dat dezelfde luide diepe stem wederom “hej hej hej”... roept.
22:18:47 uur en te zien dat 2 personen wegrennen
1. persoon rent weg en verdwijnt linksboven uit beeld (rechtbank: deze persoon is in de hiervoor weergegeven beschrijving van de beelden aangeduid als NN3)
de andere persoon, nader te noemen als NN2 (rechtbank: deze persoon is ook in de hiervoor weergegeven beschrijving van de beelden aangeduid als NN2) rent in de richting van de camera, welke zich bevond op de 1e verdieping van de woning nummer 15.
4 seconden later....
22:18:51 uur te zien dat NN2 zich al rennend bevond op het gras.
3 seconden later....
22:18:54 uur te horen de 1e luide knal (van 6 luide knallen in totaal) waarvan om
22:18:57 uur de 6e luide knal te horen was.
6 luide knallen in 3 seconden
22:19:07 uur te zien dat NN2 al rennend in beeld komt op de camerabeelden van
beveiligingscamera aan de achterzijde van [adres 3] te Brunssum.
22:19:07 uur te horen dat wederom een luide diepe stem (…) schreeuwt..
5 seconden later....
22:19:12 uur te zien dat NN2 stopt met rennen ter hoogte van de oprit/garage bijbehorende bij [adres 3] aan de achterzijde en op en neer loopt op de oprit met zijn handen in zijn zijde.
Uit onderzoek is gebleken dat de afstand tussen de positie van de aangetroffen hulzen en de voortuin van [adres 2] circa 25 meter betreft, de afstand tussen de voortuin van [adres 2] en de positie van de camera aan de voorzijde van [adres 3] , circa 50 meter en de afstand tussen de positie van de camera aan de voorzijde van [adres 3] en de camera aan de achterzijde van [adres 3] circa 25 meter. De totale afstand tussen de positie van de aangetroffen hulzen en de positie van de camera aan de achterzijde van [adres 3] betreft circa 100 meter.
Verbalisant [naam 3] is ter zitting als getuige gehoord. [naam 3] heeft op vragen van de rechtbank en de raadsman onder meer verklaard dat hij de gemeten gerelateerde afstanden tussen de voortuin van [adres 2] en de cameraposities van de camera’s aan de voor- en achterzijde van de [adres 3] heeft gemeten over het trottoir. De betreffende woningen aan de Platostraat zijn 6 meter breed. Voor het meten van de afstand vanaf de positie van de aangetroffen hulzen is [naam 3] uitgegaan van het midden van de aangetroffen hulzen. Dit punt is ook genomen als mogelijke positie van de schutter bij de weergave van de schietlijnen.
Ter zitting is door de rechtbank geconstateerd aan de hand van een door de raadsman overgelegde print van Google maps dat NN2 zich, vlak voor de beelden opgenomen vanaf de bovenverdieping van [adres 2] op zwart gaan, om 22:18:51 uur in de opgestelde tijdlijn, op het gras bevindt tussen de parkeervakken voor de nummers 19 (deels) en 21 en een betegeld pad dat doorloopt naar de voordeur van Platostraat 17, zich bewegend in de richting van de camera ( [adres 2] ). De situatie is hieronder weergegeven. [13]
Afbeelding 2
Voor het beeld op zwart gaat is het volgende te zien, waarna na 3 seconden het eerste schot te horen is:
Afbeelding 3
NN2 loopt over het gras in de richting van de camera.
Van de plaats delict zijn door de forensische opsporing op 27 mei 2020 foto’s genomen. Een van deze foto’s toont de vindplaatsen van de hulzen (onder de oranje pionnen en de donkere auto voor huisnummer 19) en het zicht op het stukje groen voor nummer 17 (afbeelding 4). Te zien is dat in het eerstvolgende parkeervak voor nummer 15 een grijze auto staat. Deze auto is ook te zien op het hiervoor opgenomen screenshot.
Afbeelding 4
De politie heeft op basis van de gedane bevindingen een weergave van de schietlijnen gemaakt (afbeelding 5). De positie van de schutter is een mogelijk positie bepaald op basis van de vindplaatsen van de hulzen. De weergave geeft een indruk van de schietlijnen.
Afbeelding 5
[naam 2] heeft verklaard dat hij samen met [naam 1] [verdachte] heeft opgehaald in Brunssum. [naam 1] bestuurde de Ford. Hij zat zelf voorin als bijrijder en [verdachte] zat achterin. Ze werden op een gegeven moment achtervolgd door een grijze Peugeot waarin twee mannen zaten. De grijze Peugeot heeft hen ingehaald en de weg geblokt. Hij is uitgestapt, naar de Peugeot gelopen en heeft aan de bijrijderszijde gevraagd wat hiervan de bedoeling was. Hij zag dat [slachtoffer 2] als bijrijder in de auto zat en [slachtoffer 1] de auto bestuurde. Ze zeiden dat het om die jongen die achter in de auto zat, ging. Hij is teruggelopen naar de Ford en zag vervolgens dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uit de Peugeot stapten en naar de achterzijde van de Ford liepen, [slachtoffer 1] aan de bestuurderszijde en [slachtoffer 2] aan de bijrijderszijde. Beiden trokken de achterdeuren open en begonnen op [verdachte] in te slaan en te schoppen. Uiteindelijk belandden de drie buiten de auto, waarna hij op een gegeven moment schoten hoorde. [14]
[naam 1] heeft verklaard dat hij samen met zijn vriend [naam 2] [verdachte] is gaan oppikken in de Ford C-max van zijn vader. Nadat hij [verdachte] had opgepikt, zag hij dat [slachtoffer 1] in zijn grijze Peugeot achter hem aankwam. Hij wilde geen gezeik en heeft gas gegeven om weg te komen bij [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] bleef echter achter hem rijden en reed hem op een gegeven moment aan zijn kant klem. Hij stopte om erger te voorkomen. Hij hoorde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] luid schreeuwen. Hij zag dat [naam 2] uitstapte en de zaak probeerde te sussen. [naam 2] kwam op een gegeven moment terug richting zijn auto en hij zag dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uitstapten. [slachtoffer 1] liep aan zijn kant langs de auto, [slachtoffer 2] aan de bijrijderszijde. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] openden de schuifdeuren aan weerszijden van de auto. Hij hoorde dat [verdachte] met beiden ruzie kreeg en zag dat ze probeerden [verdachte] uit de auto te trekken. [verdachte] werd de bijrijderskant opgetrokken. Er werd over en weer geslagen en geschopt. [naam 2] begon weer te schreeuwen dat ze rustig aan moesten doen. Hij zag dat [verdachte] aan de bijrijderskant naast de auto stond en hoorde dat aan die kant plotseling schoten vielen. Hij zag dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wegrenden. [15]
De verdachte heeft verklaard dat hij heeft geschoten. Hij werd door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uit de auto getrokken en mishandeld. Daarop heeft hij zijn wapen getrokken. [16]
Overwegingen en conclusies van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
Op grond van de (beschrijving van de) beelden en de afgelegde verklaringen kan worden vastgesteld dat de persoon door de politie beschreven als NN3 [slachtoffer 1] is en de persoon beschreven als NN2 [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] heeft met zijn auto de Ford van [naam 1] op de Platostraat tot stoppen gedwongen ter hoogte van huisnummer 21. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn uit de auto gestapt en hebben zich naar de achterportieren van de Ford begeven, [slachtoffer 1] aan de bestuurderszijde en [slachtoffer 2] aan de bijrijderszijde. Laatstgenoemden hebben de achterportieren van de Ford geopend en hebben geprobeerd de verdachte uit de auto te trekken, waarbij over en weer is geslagen en geschopt. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vervolgens op een gegeven moment vrijwel gelijktijdig wegrennen vanaf de Ford (22:18:47 uur in de opgestelde tijdlijn). Te zien is dat [slachtoffer 2] in de richting van de camera rent. Op het laatste zichtbare beeld (22:18:51 uur in de opgestelde tijdlijn) is te zien dat [slachtoffer 2] ter hoogte van nummer 17 schuin in de richting van de woningen rent. Na 3 seconden vallen vervolgens 6 schoten in 3 seconden. Weer 10 seconden later komt [slachtoffer 2] om 22:19:07 uur het beeld van de camera aan de achterzijde van [adres 3] inrennen, waar hij stopt met rennen en vanaf 22:19:12 uur enige tijd heen en weer loopt in de buurt van een oprit/garage.
De verdachte moet, gezien de aangetroffen schotbeschadigingen bij de woningen 13 en 7, in horizontale richting geschoten hebben en niet in de lucht zoals hij zelf stelt (zie afbeelding 5). Er zijn in ieder geval 3 schoten in de noordelijke richting afgevuurd.
[slachtoffer 2] loopt op het laatste beeld dat te zien is op de beelden opgenomen vanaf bovenverdieping [adres 2] (afbeelding 3) om 22:18:51 uur in de richting waarin daarna is geschoten door de verdachte. Gezien de situatie ter plaatse en de gedane bevindingen, gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer 2] zijn weg heeft vervolgd in de richting waarin hij wegrende; dus richting de stoep voor nummer 15 en vervolgens over die stoep langs de woningen in de richting van [adres 3] . De rechtbank acht onaannemelijk dat [slachtoffer 2] van richting is veranderd en richting de rijbaan is gerend, zoals geopperd door de raadsman. Hij zou dan namelijk in heel korte tijd èn snelheid moeten hebben geminderd èn behoorlijk van richting moeten zijn veranderd. Dit is onaannemelijk aangezien de stoep langs de woningen gelegen aan de Platostraat op dat moment vrij was en er voor [slachtoffer 2] geen enkele, aanwijsbare reden was om ineens van richting te veranderen (zie afbeelding 4). Daar komt bij dat [slachtoffer 2] de afstand tussen Platostraat 17 (ter hoogte waarvan hij uit beeld is verdwenen) en de achterzijde van [adres 3] in 13 seconden heeft afgelegd. In het scenario zoals geschetst door de raadsman had [slachtoffer 2] hoogstwaarschijnlijk meer tijd dan die 13 seconden nodig gehad om tot de achterzijde van [adres 3] te geraken. Het feit dat [slachtoffer 2] uiteindelijk rechtsaf de Wenckebachstraat in rent past ook beter bij het scenario dat hij zijn weg heeft vervolgd over de stoep langs de woningen. Op grond van voormelde bevindingen en overwegingen kan uitgesloten worden dat [slachtoffer 2] vanaf het gras over de straat is weggerend in de richting van de achterzijde van [adres 3] en is de rechtbank derhalve van oordeel dat zijn bewegingslijn over de stoep langs de woningen gelegen aan de Platostraat moet hebben gelopen.
Nadat [slachtoffer 2] om 22:18:51 uur voor het laatst te zien is (ter hoogte van nummer 17), rent hij, zoals hiervoor vastgesteld, 13 seconden later in beeld bij de camera aan de achterzijde van [adres 3] . [slachtoffer 2] legt dus in 13 seconden een afstand van ongeveer 75 meter af (immers, de afstand tussen [adres 2] en [adres 3] (achterzijde) bedraagt ongeveer 75 meter, zie de bewijsmiddelen voor de gemeten afstanden). De rechtbank schat op grond van deze gegevens dat [slachtoffer 2] tussen de 5 en 6 meter per seconde moet hebben gelopen (immers, 75 meter gedeeld door 13 seconden). In aanmerking genomen het feit dat het eerste schot is gevallen 3 seconden nadat [slachtoffer 2] , zich toen bevindend ter hoogte van nummer 17, uit beeld is verdwenen, is de conclusie gerechtvaardigd dat hij in de 3 seconden dat de schoten gevallen zijn, bij het eerste schot zo’n 15 a 18 meter en bij het laatste schot zo’n 30 a 36 meter verder is geweest dan zijn positie om 22:18:51 uur. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat [slachtoffer 2] in het gebied waarbinnen de -in horizontale richting door de verdachte afgevuurde- schoten zijn ingeslagen heeft gelopen op moment van het schieten.
De vraag die zich vervolgens aandient, is welke gevolgtrekking de hiervoor gedane vaststellingen rechtvaardigen. Met andere woorden, de rechtbank zal overgaan tot de beantwoording van de vraag of er sprake is van de primair aan de verdachte ten laste gelegde poging doodslag.
De verdachte heeft van relatief korte afstand in 3 seconden 6 kogels, waarvan in ieder geval 3 kogels afgevuurd in de richting van [slachtoffer 2] -die op dat moment aan het wegrennen was- met een pistool met 9 mm kaliber munitie. De verdachte is geen geoefend schutter en gezien de aangetroffen schotsbeschadigingen heeft verdachte de schoten in horizontale richting afgevuurd. Onder deze omstandigheden was de kans dat [slachtoffer 2] door het handelen van de verdachte potentieel dodelijk zou zijn geraakt, naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer 2] gericht te zijn dat het, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte ook willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel, is de rechtbank niet gebleken. Daarmee is er sprake van voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 2] . De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat de verdachte vol opzet had om [slachtoffer 2] te doden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de aan de verdachte primair ten laste gelegde poging doodslag op [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen. De aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde bedreiging ziet op hetzelfde feitelijke gedrag en kan ten aanzien van [slachtoffer 2] ook worden bewezen. Er is daarbij sprake van eendaadse samenloop.
Nu niet is komen vast te staan waar [slachtoffer 1] zich bevond op het moment van het lossen van de schoten door de verdachte kan niet worden vastgesteld dat in de richting van [slachtoffer 1] is geschoten. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden en dat het handelen van de verdachte tevens een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht inhield ten aanzien van [slachtoffer 1] . De rechtbank zal de verdachte van dit deel van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde partieel vrijspreken.
Feiten 3 en 4
De feiten 3 en 4 heeft de verdachte bekend bij de politie en op de terechtzitting van 14 juni 2021 en namens hem is -wat deze feiten betreft- geen vrijspraak bepleit door de raadsman. Dat betekent dat de rechtbank bij die feiten kan volstaan met een korte opgave van de bewijsmiddelen (artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering).
Feit 3
- proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 5 juni 2020 [17] ;
- het rapport van Nederlands Forensisch Instituut d.d. 21 juli 2020 [18] .
Feit 4 [19]
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting [20] ;
- de rapporten van Nederlands Forensisch Instituut d.d. 1 februari 2021 [21] ;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2021 [22] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
op 27 mei 2020 in de gemeente Brunssum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van die [slachtoffer 2] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 27 mei 2020 in de gemeente Brunssum [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend met een vuurwapen
meerdere kogels in de richting van die [slachtoffer 2] afgevuurd;
Feit 3
in de periode van 1 februari 2020 tot en met 27 mei 2020 in Nederland, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (kaliber 9 mm Parabellum, mérk Steyr, model M9/S9), voorhanden heeft gehad en daarbij voor voornoemd vuurwapen geschikte munitie van categorie III Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 4
op 22 januari 2021 in de gemeente Heerlen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 151,42 gram MDMA en ongeveer 32,97 gram cocaïne, zijnde MDMA en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
Poging doodslag
in eendaadse samenloop gepleegd met
Feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de raadsman ten aanzien van feit 1 en feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Daartoe heeft de verdediging gewezen op de volgende feiten en omstandigheden.
Eerder die dag werd de auto van de verdachte aangereden. Later werd de auto waarin de verdachte zich bevond klemgereden. De mannen stappen vervolgens uit, begeven zich naar de deuren van de auto waarin de verdachte zich bevond en geven hem klappen. Er is dus sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte geeft aan dat hij niet anders kon handelen dan hij gedaan heeft. De verdachte hoefde en kon zich niet uit deze situatie onttrekken. De raadsman geeft aan dat het handelen van de verdachte daarom proportioneel en subsidiair was. Er was geen reden dat hij anders had moeten handelen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte in elk geval een beroep op noodweerexces toekomt nu hij als gevolg van een hevige gemoedsbeweging niet anders kon handelen dan hij gedaan heeft. De raadsman verwijst in dat verband op de verklaringen van de getuigen [naam 4] , [naam 5] en [naam 2] .
Uitgaande van die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is de vervolgvraag of de verdachte anders had moeten handelen op het moment dat er geschoten werd. Was er toen nog aanleiding zich te verdedigen? Wanneer dat niet zo is geweest, komt men uit bij
noodweerexces en het toetsen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ging de verdachte te ver? Was er sprake van een hevige gemoedsbeweging die voortduurde als gevolg van de aanranding? Wellicht was de directe aanleiding voor het handelen weg, maar door alles wat daaraan vooraf is gegaan, is het aannemelijk dat de verdachte in een hevige gemoedsbeweging was geraakt, omdat hij uit de auto was gesleurd en was mishandeld. Het is niet meer dan logisch dat hij het vuurwapen toen gebruikt heeft. Die anderen bleven doorgaan, ook na dit incident. Zij hadden niets te zoeken bij de verdachte, er was geen enkele reden de auto waarin hij zich bevond, klem te rijden en evenmin om de verdachte aan te vallen. Dan is het niet vreemd dat de verdachte handelde zoals hij gedaan heeft. Zijn handelen was proportioneel en subsidiair. Er is geen reden te zeggen dat hij anders had moeten handelen. Zijn gedragingen zijn dan ook niet strafbaar. De raadsman verzoekt de rechtbank de verdachte dan ook te ontslaan van rechtsvervolging ten aanzien van feit 1, indien zij dat bewezen acht, en ten aanzien van feit 2.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feit 1 en feit 2
De officier van justitie geeft aan dat de verdachte een noodweerverweer heeft gevoerd, maar gelet op wat waar te nemen valt op de beelden, is er geen sprake van een noodweersituatie. Als die er al geweest is, omdat de verdachte klappen kreeg en misschien een schop, dan was die situatie voorbij op het moment dat 6 seconden later de schoten vallen. Mocht de rechtbank tot de conclusie komen dat een eventuele noodweersituatie heeft doorgewerkt, dan nog acht de officier van justitie het gebruik van het vuurwapen door de verdachte volstrekt disproportioneel.
De officier van justitie geeft aan dat de verdachte ook niet heeft verklaard dat hij op enig moment in een hevige gemoedsbeweging verkeerde. Sterker nog: hij komt juist berekenend over. De officier van justitie concludeert dat hij eerst het wapen getrokken heeft en gericht heeft op de twee mannen. Daarna schoot hij. Dat past niet bij een hevige gemoedsbeweging. Het verweer strekkende tot ontslag van rechtsvervolging moet dus worden verworpen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo dat hij primair uitgaat van het scenario waarin door verdachte in de lucht is geschoten (de verdachte ontkent immers in de richting van [slachtoffer 2] te hebben geschoten) en subsidiair, mocht de rechtbank het primaire scenario terzijde schuiven, van het scenario dat door de verdachte in de richting van [slachtoffer 2] zou zijn geschoten.
De rechtbank acht het primaire scenario niet aannemelijk nu de rechtbank uitgaat van het feit dat de verdachte in de richting van [slachtoffer 2] heeft geschoten.
Dan de vraag of het scenario waarin de verdachte in de richting van [slachtoffer 2] heeft geschoten tot noodweer(exces) kan leiden.
Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar -naar de kern bezien- als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. Uit de omschrijving van noodweer in artikel 41 Sr volgt dat het bij deze strafuitsluitingsgrond gaat om de verdediging van limitatief opgesomde rechtsgoederen: "lijf, eerbaarheid of goed". Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verder moet de gedraging van de verdachte
geboden zijn door de noodzakelijke verdediging. Hierin worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij -als verdedigingsmiddel- niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband -tot terughoudendheid nopende- maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist. [23]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte uit de auto werd getrokken door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en door hen werd geschopt en geslagen. Er was aldus sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte. Gelet op het feit dat de auto waarin de verdachte zich bevond werd klemgereden en de verdachte toen werd aangevallen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich op dat moment niet aan de aanval kon onttrekken en dat dit ook niet van hem kon worden verlangd. Daarmee was voldaan aan de subsidiariteitseis. Op moment van de bewezenverklaarde gedraging was de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding echter al beëindigd. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] rennen op dat moment bij de verdachte vandaan. Ook is niet voldaan aan de proportionaliteitseis. De verdachte heeft immers gericht op [slachtoffer 2] geschoten en niet valt in te zien onder welke omstandigheden het schieten met scherp in de richting van iemand die wegrent, proportioneel is te achten. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Nu de noodzaak tot verdediging, op het moment van de bewezenverklaarde verklaring, er niet meer was, maar kort daarvoor er wel is geweest, dient zich de vraag aan of er sprake is van noodweerexces.
Voor het beroep op (extensief) noodweerexces heeft de raadsman erop gewezen dat uit verschillende verklaringen blijkt dat de verdachte hevig geëmotioneerd was. De raadsman heeft daarbij verwezen naar hetgeen anderen hebben verklaard.
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van (onder andere) zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was (intensief noodweerexces), dan wel indien
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding (extensief noodweerexces).
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde ‘onmiddellijk gevolg’, kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Voorts kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn. [24]
In dit geval is disproportioneel geweld gebruikt door de verdachte èn heeft het handelen van de verdachte plaatsgevonden op een moment dat de wederrechtelijke aanranding – het met geweld uit de auto (proberen te) trekken van de verdachte – al was beëindigd. De rechtbank acht niet aannemelijk dat een hevige gemoedsbeweging aan het schieten door de verdachte op [slachtoffer 2] ten grondslag heeft gelegen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de verdachte zelf in het geheel niet heeft verklaard over hevige emoties die hem zouden zijn overvallen op het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem uit de auto probeerden te trekken. Anderen verklaren niet meer dan dat de verdachte (achteraf) geschrokken was. Daarbij komt dat de aanranding in de Platostraat in tijd en ernst beperkt is geweest. Uit de beelden blijkt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet lang nadat ze zich naar de achterzijde van de auto begeven van de auto wegrennen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren niet bewapend en verdachte had zelf geen letsel. Naar het oordeel van de rechtbank getuigen de gedragingen van de verdachte, zoals blijkend uit de bewijsmiddelen, eerder van een zekere rationaliteit en doelgerichtheid bij de verdachte dan van (hevige) angst. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk geworden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van dusdanig hevige emoties, die kunnen worden aangemerkt als een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke deel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering in het rapport van 7 juni 2021 vermeldt. Het contact- en locatieverbod kunnen vervallen. De officier van justitie heeft rekening gehouden met het schieten op de openbare weg, een verdachte die geen volledige openheid van zaken heeft willen geven en een vuurwapen dat nog altijd niet boven water is. Zij is uitgaan van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor een verdachte met een blanco documentatie en heeft in matigende zin rekening gehouden met de relatief jonge leeftijd van de verdachte. De officier van justitie heeft verzocht om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de houding van de verdachte geven hiertoe aanleiding. Er zijn ook onvoldoende argumenten in de persoon van de verdachte om het jeugdstrafrecht nog toe te passen op de verdachte. De ondersteuning en begeleiding van de verdachte in de vorm van bijzondere voorwaarden kan ook door de volwassenreclassering geboden worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat verzocht dat de rechtbank rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rapportages en de laatste e-mail van de reclassering geven voldoende aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Juist nu kan dit kader nog gebruikt worden de verdachte zo te leiden dat hij niet meer met dit soort mensen in aanraking komt, waardoor hij dit soort feiten gaat plegen. De raadsman verzoekt de rechtbank een voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals zijn geadviseerd door de reclassering.
De voorlopige hechtenis levert al voldoende onvoorwaardelijke straf op voor de feiten 3 en 4, zelfs als de rechtbank het volwassenenstrafrecht toepast. Bij vonnis moet dan ook de voorlopige hechtenis worden opgeheven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie en het hier zesmaal mee schieten, waarvan in ieder geval 3 schoten in de richting van [slachtoffer 2] zijn afgevuurd. Dit alles vond plaats om 22:15 uur ’s avonds op straat in een rustige woonwijk. Een tijdstip waarop de meeste mensen thuis van hun avond genieten en zelfs nog buiten konden zijn. De verdachte heeft daarbij een bloempot, een regenpijp en een rolluik van 2 verschillende woningen geraakt. Het handelen van de verdachte moet niet alleen voor de direct betrokken personen bedreigend en angstaanjagend geweest zijn, maar ook voor de omwonenden en anderen die van het incident getuige zijn geweest, de schoten hebben gehoord of hier later kennis van hebben genomen. Het vuurwapen had de verdachte al geruime tijd in bezit en veelal bij zich als hij zich buitenshuis begaf.
Hoewel de verdachte voorafgaand aan het schietincident uit de auto werd getrokken en werd geslagen rechtvaardigt dit op geen enkele wijze de daaropvolgende handelingen van de verdachte. Met zijn handelwijze heeft de verdachte niet alleen een van zijn aanvallers in levensgevaar gebracht, maar ook de bewoners van de panden alwaar de kogels zijn ingeslagen. Dat er uiteindelijk niemand (dodelijk) gewond is geraakt, is geenszins aan de verdachte te danken. Het handelen van de verdachte heeft bovendien de gevoelens van onveiligheid die in de samenleving bestaan vergroot. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ernstige feiten betreft en rekent de verdachte dit dwaze gedrag zwaar aan.
De verdachte is naar aanleiding van de schietpartij gedetineerd geraakt. De voorlopige hechtenis is op een gegeven moment onder voorwaarden geschorst. De verdachte kreeg woonbegeleiding en stond onder elektronisch toezicht. Dit alles heeft niet voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Verdachte had op zijn kamer een behoorlijke hoeveelheid harddrugs aanwezig.
De reclassering heeft op 7 juni 2021 gerapporteerd. Zij adviseren het adolescentenstrafrecht toe te passen. De reclassering geeft aan dat de verdachte enerzijds de gevolgen van zijn gedrag goed lijkt in te schatten en niet impulsief handelt. Hij denkt goed na over de stappen die hij zet. Op basis hiervan zou de reclassering kunnen stellen dat volwassenenstrafrecht aangewezen is. Anderzijds regelt hij zijn eigen gedrag niet. Hij heeft sturing nodig van volwassenen, anders krijgt hij zijn zaken niet op orde. Hij laat zich daarnaast gemakkelijk beïnvloeden door vrienden. De verdachte heeft ondersteuning nodig op meerdere vlakken en continuering van de schoolgang is aangewezen. De reclassering heeft in haar rapport geadviseerd om bijzondere voorwaarden op te leggen zodat de verdachte deze ondersteuning kan krijgen.
Voor 18- tot 23-jarigen is het uitgangspunt de toepassing van het volwassenenstrafrecht. De rechter kan echter, indien hij daartoe gronden vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de bepalingen die voor jeugdigen gelden (artikel 77c Sr). De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval dit adolescentenstrafrecht toe te passen. De verdachte was al 21 jaar ten tijde van de schietpartij en 22 ten tijde van het drugsfeit. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte een verstandelijke beperking heeft of dat er sprake is van (zeer) impulsief handelen. De verdachte woont niet meer thuis en gezien het verloop van de voorlopige hechtenis is de verdachte weinig gevoelig voor een pedagogische aanpak. Ondanks de begeleiding en kansen die verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis zijn geboden, kiest verdachte ervoor om opnieuw een strafbaar feit te plegen. In de Justitiële Jeugdinrichting waar de verdachte voorlopig gehecht is, is het niet gelukt behandeldoelen met hem op te stellen en de verdachte is onlangs weer teruggezet naar een meer beveiligd regime vanwege drugsgebruik. De verdachte geeft ook geen openheid van zaken. Dat de verdachte zich gemakkelijk zou laten beïnvloeden door vrienden zoals de reclassering stelt, ziet de rechtbank niet terug in het gedrag van de verdachte zoals daarvan blijkt uit de stukken en op de zitting. De rechtbank ziet in de persoon van de verdachte daarom geen grond voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Ook in de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit geval het sanctiestelsel voor jeugdigen toe te passen. De rechtbank zal de verdachte dan ook berechten volgens het sanctiestelsel voor volwassenen. De ondersteuning zoals gerapporteerd door de reclassering kan ook geboden worden in het volwassenenstrafrecht. De reclassering adviseert ook begeleiding door de volwassenreclassering.
Gelet op de ernst van de feiten en vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving is de rechtbank van oordeel dat deze zaak niet anders kan worden afgedaan dan met een (forse) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het is van belang dat een duidelijk en krachtig signaal wordt afgegeven dat schietincidenten niet worden geaccepteerd door de samenleving. De rechtbank heeft zich voor de straftoemeting mede georiënteerd op het uitgangspunt van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren bij een poging doodslag.
De rechtbank heeft er in strafverminderende zin rekening mee gehouden dat de verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten aanvankelijk niet de agressor is geweest. Zij houdt ook rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het vrijwel blanco strafblad van de verdachte. De rechtbank heeft ook oog voor het feit dat in de periode dat de verdachte geschorst is geweest, er sprake was van elektronisch toezicht. Dit toezicht was nodig om het recidiverisico te beperken en de bijzondere voorwaarden te handhaven, maar heeft ook inbreuk gemaakt op de bewegingsvrijheid van de verdachte.
In strafvermeerderende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte heeft geschoten in een woonwijk en dat daarbij huizen en eigendommen van bewoners zijn geraakt. Ook het feit dat de verdachte niet heeft willen zeggen waar het wapen is, zodat dit nog steeds in circulatie is, spreekt niet in zijn voordeel.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden. De rechtbank zal daarvan een gedeelte, te weten acht maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal, conform het voornoemde reclasseringsadvies, aan het voorwaardelijke gedeelte bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, woonbegeleiding en controle op het middelengebruik verbinden.
De raadsman heeft op de zitting een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis gedaan. Gelet op de bewezenverklaring en de strafoplegging zal dit verzoek worden afgewezen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 55, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
veroordeelde meldt zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij SVG reclassering Limburg Mondriaan op het adres Meezenbroekerweg 1 te Heerlen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen en richtlijnen die reclassering hem geeft;
veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
veroordeelde werkt mee aan woonbegeleiding van Levantogroep. De frequentie van de begeleiding zal afhangen van de inschatting die Levantogroep en de reclassering maken. Deze woonbegeleiding zal duren zolang de reclassering dit nodig vindt;
  • geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Verzoek opheffing voorlopige hechtenis
- wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Wapenaar, voorzitter tevens kinderrechter, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. D. Osmić, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Smits, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 september 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 27 mei 2020 in de gemeente Brunssum, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] opzettelijk van het
leven te beroven, met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van die [slachtoffer 1]
of [slachtoffer 2] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid I Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 27 mei 2020 in de gemeente Brunssum. [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend met een vuurwapen
meerdere kogels in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] afgevuurd,
althans meerdere kogels afgevuurd terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op
korte afstand aanwezig waren;
(art 285 lid I Wetboek van Strafrecht)
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met
27 mei 2020 in de gemeente Brunssum en/of elders in Nederland, (telkens) een
vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
pistool (kaliber 9 mm Parabellum, mérk Steyr, model M9/S9). althans een vuurwapen in
de vorm van een pistool, geweer en/of revolver voorhanden heeft gehad en/of daarbij
voor voornoemd vuurwapen geschikte munitie van categorie III Wet wapens en munitie
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
4
hij op of omstreeks 22 januari 2021 in de gemeente Heerlen, opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 151,42 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA en/of ongeveer 32,97 gram. in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I. dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Politie Districtsrecherche Parkstad-Limburg, onderzoek Brandt/LB2R020066, proces-verbaalnummer 2020081935, gesloten d.d. 22 oktober 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 273.
2.Afbeelding Google maps.
3.Proces-verbaal forensisch onderzoek, p. 55.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats, p. 54-58.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49.
6.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats, p. 55-56.
7.Proces-verbaal van bevindingen, nummer LB2R020066-35, van 27 augustus 2021.
8.Proces-verbaal van bevindingen, nummer LB2R020066-35, van 27 augustus 2021, p. 1-7.
9.Proces-verbaal van bevindingen, nummer LB2R020066-35, van 27 augustus 2021, p. 15.
10.Proces-verbaal van bevindingen, nummer LB2R020066-35, van 27 augustus 2021, p. 8-9.
11.Proces-verbaal van bevindingen, nummer LB2R020066-35, van 27 augustus 2021, p. 10-12.
12.Proces-verbaal van bevindingen compilatievideo, nummer LB2R020066-36, van 28 augustus 2021.
13.Afbeelding streetview Google maps opnamedatum augustus 2020.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 208-209.
15.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 200-201.
16.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 159, herhaald ter zitting op 14 juni 2021.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 5 juni 2021, p. 160-167;
18.Het NFI-rapport d.d. 21 juli 2020, p. 68-69;
19.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie Eenheid Limburg zaakregistratienummer PL2437-202101 1543, gesloten d.d. 6 februari 2021. doorgenummerd van p. 1 t/m 62; (feit 4)
20.Proces-verbaal van de zitting van 14 juni 2021;
21.De NFI-rapporten d.d. 1 februari 2021, p. 51-53;
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2021, p. 18-20;