Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
PT TRANS REKREASINDO,
1.De procedure
- de dagvaarding, met producties;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met één productie;
- het antwoord in het incident;
- de conclusie van repliek in het incident;
- de conclusie van dupliek in het incident.
2.De feiten
Any dispute arisen from this contract will be settled amicably by the parties, and in the event an amicable settlement cannot be reached, the parties agree to refer to Indonesian regulations.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 111). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bevoegdheid van de aangewezen rechter exclusief is, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. (“Zilinsky”, in T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 8 Rv, aant. 2 en 4).
Industrial Relation Court” bevoegd is, zijnde de Indonesische overheidsrechter. Dat deze rechter niet met zoveel woorden wordt genoemd, maakt naar het oordeel van de kantonrechter – anders dan [eiser] stelt - niet dat daarvoor niet is gekozen. Evenmin is, gelet op voormeld uitgangspunt van exclusiviteit, vereist dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter expliciet is uitgesloten. Nu [eiser] overigens niets heeft gesteld wat erop wijst dat partijen de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet hebben willen uitsluiten, leidt al het voorgaande tot het oordeel dat partijen een forumkeuze hebben gemaakt voor de Indonesische overheidsrechter, waarbij zij de rechtsmacht van de Nederlandse rechter hebben uitgesloten.
Een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid laat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter onverlet indien de zaak een individuele arbeidsovereenkomst betreft of een overeenkomst als bedoeld in artikel 6, onder d.”
NJ1996/256 (
SCI/AEC).Die (Nederlandse rechter) is er naar het oordeel van de kantonrechter niet in dit geval. Ook niet op grond van artikel 21, lid 1, onderdeel b, onder i van de herschikte EEX-verordening en ook niet op grond van artikel 6 sub b Rv, zoals [eiser] meent. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
Art. 767 Rv biedt uitsluitend een grondslag voor internationale rechtsmacht indien “een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen” ontbreekt. Deze zinsnede moet aldus worden verstaan dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet kan worden gebaseerd op art. 10 Rv in verbinding met art. 767 Rv indien (i) de Nederlandse rechter reeds rechtsmacht toekomt op een andere grondslag, zoals de art. 2-9 Rv, of (ii) de beslaglegger door middel van een procedure bij een buitenlandse overheidsrechter een uitspraak kan verkrijgen die op grond van een EU-verordening of een verdrag vatbaar is voor tenuitvoerlegging in Nederland (zie nader de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.14).”
Er is dus slechts grondslag voor bevoegdheid op grond van art. 767 Rv indien de Nederlandse rechter niet reeds uit andere hoofde bevoegdheid toekomt, bijvoorbeeld indien de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd een vordering uit overeenkomst is die in Nederland ten uitvoer had moeten worden gelegd; in dat geval is de Nederlandse rechter reeds bevoegd op grond van art. 6 onder a Rv.19.
NJ1994/348, m.nt. J.C. Schultsz, rov. 3.3.3 en HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1184,
NJ1994/350, m.nt. J.C. Schultsz; HR 16 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1761,
NJ1996/256, rov. 3.3; HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX033,
NJ2012/638, rov. 3.5.