3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 7 september 2018 omstreeks 9:25 uur reed verbalisant [naam 1] in een onopvallend dienstvoertuig op Kleikoeleweg te Landgraaf in de richting van de Oude Landgraaf/Kampstraat. De weersomstandigheden waren slecht. Door bewolking en regen was het zicht beperkt. Het wegdek was nat. [naam 1] wilde afslaan en keren op de Oude Landgraaf. Op het moment dat de verbalisant zijn voertuig instuurde naar rechts naderde aan zijn linkerzijde op hoge snelheid een personenauto, die tot op minder dan een meter van het politievoertuig tot stilstand kwam. De verbalisant wilde de bestuurder van deze personenauto aanspreken op zijn rijgedrag. De bestuurder liet zijn personenauto echter met zeer hoge snelheid optrekken en reed met slippende banden weg. De verbalisant besloot om de personenauto te volgen in de richting van Aan de Beuk te Landgraaf en gaf de bestuurder een stopteken. [naam 1] zette zijn rood verlichte stoptransparant aan welke gemonteerd zat aan de rechterzijde van zijn voertuig ter hoogte van de zonneklep. [naam 1] kwam op een gegeven moment achter het voertuig. Hij zag dat zijn snelheid op dat moment ruimt 80 kilometer per uur was. De bestuurder gaf geen gehoor aan dit stopteken en verhoogde de snelheid waardoor hij begon uit te lopen op het politievoertuig.
De straat Aan de Beuk is gelegen binnen de bebouwde kom, waar een maximum snelheid geldt van 30 kilometer per uur. De verbalisant beschikte over geijkte meetapparatuur waarmee hij kon constateren dat de bestuurder ter hoogte van nummer 43 een corrigeerde snelheid bereikte van 127 kilometer per uur (i.e. een afgelezen snelheid op de snelheidsmeter van 140 kilometer).
De bestuurder van personenauto vervolgde zijn weg in de richting van de Kaalweg, welkeverharde weg overloopt in een onverhard bospad. Het onverharde bospad is verboden toegang voor motorvoertuigen. Uit de bevindingen van de politie is gebleken dat dit gedeelte 3 meter breed is en een door aarde opgehoogd talud heeft. Het is een zogenaamde ‘holle weg’, die aan weerszijden nagenoeg geen ruimte heeft.
Verbalisanten [naam 1] zag dat aan het einde van de verharde gedeelte twee vrouwelijke wandelaars liepen, welke zichtbaar schrokken van de naderde bestuurder. Zij duwden elkaar weg en sprongen de berm in om niet geraakt te worden door de personenauto. De afgelezen snelheid op de snelheidsmeter was hier nog altijd 140 kilometer per uur.
Getuige [naam 2] was één van deze twee wandelaars en zij verklaarde dat zij twee hardlopers was gepasseerd. Toen zij op het verharde gedeelte van de weg kwam, naderde er een personenauto met zeer hoge snelheid. De getuige verklaarde dat zij zag dat de twee hardlopers allebei aan de kant moesten springen om niet door de personenauto geraakt te worden. De personenauto reed tegen een bult omhoog, waardoor deze los van de grond kwam. De getuige gaf aan dat zij en haar medewandelaar meteen aan de kant zijn gegaan toen zij de auto zagen.
Verbalisant [naam 1] verklaarde dat hij bij het in rijden van het onverharde gedeelte in een donker gedeelte met dichte begroeiing van het bospad terecht kwam. In dit gedeelte zag hij twee hardlopers rennen. Beide moesten opzij springen om niet geraakt te worden door de personenauto die hij achtervolgde. De hardlopers sprongen gesplitst van elkaar links en rechts de berm in. De personenauto kwam met vier wielen van de grond waarbij er bij het landen stukken afbraken. Hij zag dat zijn snelheidsmeter ongeveer 100 kilometer per uur aangaf op dat moment. Hierna kon de verbalisant zijn geluidssignalen aanzetten om het stopteken kracht bij te zetten en stopte de bestuurder van de personenauto enkele honderden meters verder. Bij controle van het rijbewijs blijkt [verdachte] , de verdachte, de bestuurder te zijn geweest van de personenauto.
Hardloper en aangever [slachtoffer 1] , verklaarde dat hij samen met zijn zus [slachtoffer 2] op het bospad op de Kaalweg te Landgraaf aan het hardlopen was. Hij hoorde opeens kabaal achter zich en zag dat een personenauto hem met hoge snelheid naderde. De personenauto kwam over de bult en kwam daardoor met vier wielen los van de grond. Hij schreeuwde naar zijn zus dat zij aan de kant moest gaan. Hij verklaarde dat hij links van het bospad het talud probeerde op te kruipen en dat zijn zus dat deed aan de rechterkant. Het was nat en modderig waardoor [slachtoffer 1] een aantal keren weggleed. Hij voelde de personenauto tot op een meter van hem af razen. Als hij en zijn zus niet aan de kant waren gegaan dan had de bestuurder hen zeker geraakt. [slachtoffer 1] zag dat de personenauto die er achteraan reed een STOP-teken voerde en dat dit een politievoertuig betrof.
Hardloopster en aangeefster [slachtoffer 2] , verklaarde dat zij met haar broer aan het hardlopen was en dat zij waren vertrokken vanaf de Aan de Beuk. Zij hadden eerder twee wandelaarsters gepasseerd en waren het onverharde gedeelte van de Kaalweg/het bospad in gerend. Dit betrof een holle en smalle weg. Zij hoorde haar broer schreeuwen dat zij aan de kant moest gaan en hoorde opeens kabaal achter haar. Zij zag met zeer hoge snelheid een auto op hen af komen en is rechts de berm ingeklommen. De personenauto kwam los van de grond en slingerde alle kanten op. Naar haar inschatting reed deze personenauto boven de 100 kilometer per uur en passeerde deze haar op ongeveer 1,5 meter. De personenauto die er achteraan reed voerde een stopteken waardoor zij dacht dat dit een politie auto moest zijn. Als zij niet aan de kant gegaan waren dan had de eerste personenauto hen zeker geraakt.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 30 augustus 2021 verklaard dat zij bekend is met de wegsituatie van de Aan de Beuk en de Kaalweg. Zij gaf aan dat zij wist dat de toegestane maximumsnelheid 30 kilometer per uur betrof en dat men het onverharde gedeelte van bospad niet mag inrijden. Zij verklaarde dat zij zelf ook vaker met haar hond op de Kaalweg/bospad wandelde en dat zij weet dat er regelmatig andere mensen op het bospad wandelen en/of hardlopen.
Bewijsoverweging feit 1
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte als bestuurder van een personenauto met een snelheid van ongeveer 100 km per uur op de slachtoffers is ingereden. Hierbij moesten de slachtoffers opzij springen om niet te worden geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte de slachtoffers met haar auto zou hebben geraakt indien zij niet opzij waren gesprongen. De verklaringen van de slachtoffers hieromtrent -die overigens consistent zijn en op hoofdpunten met elkaar overeenkomen- vinden steun in de verklaring van de verbalisant [naam 1] , die achter de verdachte aanreed en goed zicht had op hetgeen zich voor hem afspeelde, en in de verklaring van getuige [naam 2] . Gelet op het voorgaande faalt het betrouwbaarheidsverweer dat de verdediging ten opzichte de verklaringen van de slachtoffers heeft gevoerd.
Vervolgens is aan de orde de vraag of sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de slachtoffers. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat de verdachte vol opzet had om de slachtoffers te doden. Dit is gebleken noch uit de verklaring van de verdachte noch uit de uiterlijke verschijningsvormen van het handelen van de verdachte. De volgende vraag is of er sprake was van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers door haar handelen gedood zouden worden.
De rechtbank is van oordeel dat het inrijden met een personenauto op de zich recht voor die auto bevindende voetgangers met een snelheid van ongeveer 100 km/u, in ieder geval de aanmerkelijke kans op de dood van die voetgangers met zich meebrengt. Immers, naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van onbeschermde voetgangers door een auto die met hoge snelheid rijdt de aanmerkelijke kans op dat de voetgangers daardoor zullen overlijden. Dat in dit geval niemand het leven heeft gelaten is enkel te danken aan het feit dat de aangevers net op tijd hebben kunnen wegspringen.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard en neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking. De verdachte heeft met een zeer hoge snelheid op een onverhard, redelijk smal bospad met veel bulten gereden, waar geen personenauto’s mogen rijden. Aan weerszijden van dat bospad restte nauwelijks ruimte -er was sprake van een zogenoemde holle weg waardoor iemand die zich op dat pad bevond, geconfronteerd met een auto, nauwelijks de mogelijkheid had om weg te komen- en er was ter plaatse sprake van dichte begroeiing waardoor er niet veel licht was en het zicht werd bemoeilijkt. Daarbij komt dat de verdachte bekend was met de situatie ter plaatse, dat zij vaker gebruik had gemaakt van dat pad en dat zij derhalve wist dat daar regelmatig mensen liepen. Door onder deze omstandigheden met een zeer hoge snelheid te rijden was de kans op een noodlottige gebeurtenis levensgroot. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat de verdachte, door op deze manier en onder deze omstandigheden te handelen, de aanmerkelijke kans dat zij de slachtoffers zou doden bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 -op welk bord een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur
was aangegeven- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 127 kilometer per uur.
Samenloop
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake is van een voortgezette handeling -zoals door de verdediging is bepleit- wat betreft de bewezenverklaarde feiten.
Ingevolge de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raadkomt het voor de voortgezette handeling erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het “wilsbesluit”) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Daarnaast is de juridische aard van de aan de orde zijnde feiten relevant, waarbij geen identieke strekking van de desbetreffende strafbepalingen is vereist, maar waarbij vooral van belang is of hun strekking niet wezenlijk uiteenloopt. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat de strekking van de aan de orde zijnde strafbepalingen -artikel 287 Wetboek van Strafrecht (doodslag) en artikel 62 jo bord A1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990a- wezenlijk uiteenloopt en dat reeds daarom geen sprake kan zijn van een voortgezette handeling.
Wel is, naar het oordeel van de rechtbank, sprake van meerdaadse samenloop, ex artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht. Hiermee zal de rechtbank dan ook rekening houden bij de bepaling van de strafmaat.