ECLI:NL:RBLIM:2021:7028

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
03.183820.18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag in het verkeer met hoge snelheid en overtreding verkeersregels

Op 7 september 2018 vond er een ernstig verkeersincident plaats in Landgraaf waarbij de verdachte met een personenauto met een snelheid van ongeveer 100 km/u op twee hardlopers inreed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de verkeersregels had overtreden en daarmee een aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers had aanvaard. De verdachte had eerder verklaard dat zij niet de intentie had om de hardlopers te doden, maar de rechtbank concludeerde dat haar rijgedrag levensgevaarlijk was. De officier van justitie vroeg om vrijspraak voor poging doodslag, maar de rechtbank achtte voorwaardelijk opzet op de dood bewezen. De verdachte werd ook beschuldigd van het overschrijden van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van psychische overmacht of afwezigheid van schuld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten zwaarwegend.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.183820.18
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1987,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.J. Rubberg, advocaat, kantoorhoudende te Echt.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 augustus 2021. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te doden (
primair) dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar te verwonden (
subsidiair) dan wel gevaar op de weg heeft veroorzaakt (
meer subsidiair)door met haar auto met een aanzienlijk hogere snelheid dan toegestaan te rijden op (onverharde) wegen waar voetgangers liepen;
Feit 2:als bestuurder van een personenauto binnen de bebouwde kom de toegestane maximumsnelheid heeft overschreden.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair en het subsidiair ten laste gelegde wegens het ontbreken van opzet. De officier van justitie geeft aan dat de verdachte geen intentie had om de twee hardlopers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dood te rijden. Er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet. De officier van justitie voert aan dat er weliswaar een aanmerkelijke kans was dat wanneer de verdachte de hardlopers had geraakt, zij dodelijk letsel of zwaar lichamelijk letsel hadden opgelopen, doch hij acht niet bewezen dat de verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. Allereerst kan niet worden aangetoond dat de verdachte de hardlopers heeft gezien. Ook kan niet worden aangetoond dat er een kans was dat de verdachte daar op dat tijdstip iemand zou tegen komen en dat hij hiermee rekening moest houden. De verdachte heeft zelf verklaard dat zij ervan uitging dat zich niemand daar zou bevinden vanwege het regenachtige weer. Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat het er rond dat tijdstip in de regel niet heel druk was zodat de verdachte op deze weg ook geen personen hoefde te verwachten.
De officier van justitie acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft extreem gevaarlijk gereden en zij heeft opzettelijk de verkeersregels geschonden. De verdachte wist dat zij niet op deze wijze mocht rijden en heeft met haar rijgedrag levensgevaar veroorzaakt. De officier van justitie acht feit 2 ook wettig en overtuigend bewezen, gelet op de hoge geklokte snelheid en de verklaring van de verdachte dat zij wist dat zij te hard reed.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de ten laste gelegde poging doodslag dan wel poging zware mishandeling aangevoerd dat de verdachte nooit de intentie heeft gehad om iemand van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Er was ook geen sprake van voorwaardelijk opzet omdat er slechts een uiterst kleine kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel was. Hij merkt op dat de achtervolging zich afspeelde binnen een afstand van ongeveer een kilometer en niet langer dan een minuut geduurd heeft. Het betrof een rustig buitengebied waar weinig mensen liepen, waarbij de kans groot was dat de verdachte helemaal geen mensen tegen zou komen. Slechts een klein deel speelde zich af binnen de bebouwde kom, waarbij de snelheid niet continu hoog was. De auto van de verdachte maakte veel lawaai waardoor personen ruime tijd van tevoren gewaarschuwd zouden worden en tijdig aan de kant konden gaan. Daarnaast acht de raadsman de aangiften van de aangevers onbetrouwbaar. [slachtoffer 1] zat hoog in zijn emotie en de aangifte van [slachtoffer 2] is knip- en plakwerk uit de aangifte van [slachtoffer 1] . Daarnaast hadden zij een slechte verhouding met de verdachte wat doet vermoeden dat de aangevers hun verhaal hebben aangedikt. De kans op een aanrijding met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg was zo klein dat niet geconcludeerd kan worden dat verdachte zich heeft blootgesteld aan een aanmerkelijke kans hierop. De raadsman geeft aan dat de verdachte van het onder 1primair en subsidiair ten laste gelegde feit vrijgesproken dient te worden. De raadsman heeft verzocht, bij een bewezenverklaring, de feiten 1 en 2 als voortgezette handeling te kwalificeren.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Op 7 september 2018 omstreeks 9:25 uur reed verbalisant [naam 1] in een onopvallend dienstvoertuig op Kleikoeleweg te Landgraaf in de richting van de Oude Landgraaf/Kampstraat. De weersomstandigheden waren slecht. Door bewolking en regen was het zicht beperkt. Het wegdek was nat. [naam 1] wilde afslaan en keren op de Oude Landgraaf. Op het moment dat de verbalisant zijn voertuig instuurde naar rechts naderde aan zijn linkerzijde op hoge snelheid een personenauto, die tot op minder dan een meter van het politievoertuig tot stilstand kwam. De verbalisant wilde de bestuurder van deze personenauto aanspreken op zijn rijgedrag. De bestuurder liet zijn personenauto echter met zeer hoge snelheid optrekken en reed met slippende banden weg. De verbalisant besloot om de personenauto te volgen in de richting van Aan de Beuk te Landgraaf en gaf de bestuurder een stopteken. [naam 1] zette zijn rood verlichte stoptransparant aan welke gemonteerd zat aan de rechterzijde van zijn voertuig ter hoogte van de zonneklep. [naam 1] kwam op een gegeven moment achter het voertuig. Hij zag dat zijn snelheid op dat moment ruimt 80 kilometer per uur was. De bestuurder gaf geen gehoor aan dit stopteken en verhoogde de snelheid waardoor hij begon uit te lopen op het politievoertuig. [2]
De straat Aan de Beuk is gelegen binnen de bebouwde kom, waar een maximum snelheid geldt van 30 kilometer per uur. De verbalisant beschikte over geijkte meetapparatuur waarmee hij kon constateren dat de bestuurder ter hoogte van nummer 43 een corrigeerde snelheid bereikte van 127 kilometer per uur (i.e. een afgelezen snelheid op de snelheidsmeter van 140 kilometer). [3]
De bestuurder van personenauto vervolgde zijn weg in de richting van de Kaalweg, welkeverharde weg overloopt in een onverhard bospad. Het onverharde bospad is verboden toegang voor motorvoertuigen. Uit de bevindingen van de politie is gebleken dat dit gedeelte 3 meter breed is en een door aarde opgehoogd talud heeft. Het is een zogenaamde ‘holle weg’, die aan weerszijden nagenoeg geen ruimte heeft. [4]
Verbalisanten [naam 1] zag dat aan het einde van de verharde gedeelte twee vrouwelijke wandelaars liepen, welke zichtbaar schrokken van de naderde bestuurder. Zij duwden elkaar weg en sprongen de berm in om niet geraakt te worden door de personenauto. De afgelezen snelheid op de snelheidsmeter was hier nog altijd 140 kilometer per uur. [5]
Getuige [naam 2] was één van deze twee wandelaars en zij verklaarde dat zij twee hardlopers was gepasseerd. Toen zij op het verharde gedeelte van de weg kwam, naderde er een personenauto met zeer hoge snelheid. De getuige verklaarde dat zij zag dat de twee hardlopers allebei aan de kant moesten springen om niet door de personenauto geraakt te worden. De personenauto reed tegen een bult omhoog, waardoor deze los van de grond kwam. De getuige gaf aan dat zij en haar medewandelaar meteen aan de kant zijn gegaan toen zij de auto zagen. [6]
Verbalisant [naam 1] verklaarde dat hij bij het in rijden van het onverharde gedeelte in een donker gedeelte met dichte begroeiing van het bospad terecht kwam. In dit gedeelte zag hij twee hardlopers rennen. Beide moesten opzij springen om niet geraakt te worden door de personenauto die hij achtervolgde. De hardlopers sprongen gesplitst van elkaar links en rechts de berm in. De personenauto kwam met vier wielen van de grond waarbij er bij het landen stukken afbraken. Hij zag dat zijn snelheidsmeter ongeveer 100 kilometer per uur aangaf op dat moment. Hierna kon de verbalisant zijn geluidssignalen aanzetten om het stopteken kracht bij te zetten en stopte de bestuurder van de personenauto enkele honderden meters verder. Bij controle van het rijbewijs blijkt [verdachte] , de verdachte, de bestuurder te zijn geweest van de personenauto. [7]
Hardloper en aangever [slachtoffer 1] , verklaarde dat hij samen met zijn zus [slachtoffer 2] op het bospad op de Kaalweg te Landgraaf aan het hardlopen was. Hij hoorde opeens kabaal achter zich en zag dat een personenauto hem met hoge snelheid naderde. De personenauto kwam over de bult en kwam daardoor met vier wielen los van de grond. Hij schreeuwde naar zijn zus dat zij aan de kant moest gaan. Hij verklaarde dat hij links van het bospad het talud probeerde op te kruipen en dat zijn zus dat deed aan de rechterkant. Het was nat en modderig waardoor [slachtoffer 1] een aantal keren weggleed. Hij voelde de personenauto tot op een meter van hem af razen. Als hij en zijn zus niet aan de kant waren gegaan dan had de bestuurder hen zeker geraakt. [slachtoffer 1] zag dat de personenauto die er achteraan reed een STOP-teken voerde en dat dit een politievoertuig betrof. [8]
Hardloopster en aangeefster [slachtoffer 2] , verklaarde dat zij met haar broer aan het hardlopen was en dat zij waren vertrokken vanaf de Aan de Beuk. Zij hadden eerder twee wandelaarsters gepasseerd en waren het onverharde gedeelte van de Kaalweg/het bospad in gerend. Dit betrof een holle en smalle weg. Zij hoorde haar broer schreeuwen dat zij aan de kant moest gaan en hoorde opeens kabaal achter haar. Zij zag met zeer hoge snelheid een auto op hen af komen en is rechts de berm ingeklommen. De personenauto kwam los van de grond en slingerde alle kanten op. Naar haar inschatting reed deze personenauto boven de 100 kilometer per uur en passeerde deze haar op ongeveer 1,5 meter. De personenauto die er achteraan reed voerde een stopteken waardoor zij dacht dat dit een politie auto moest zijn. Als zij niet aan de kant gegaan waren dan had de eerste personenauto hen zeker geraakt. [9]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 30 augustus 2021 verklaard dat zij bekend is met de wegsituatie van de Aan de Beuk en de Kaalweg. Zij gaf aan dat zij wist dat de toegestane maximumsnelheid 30 kilometer per uur betrof en dat men het onverharde gedeelte van bospad niet mag inrijden. Zij verklaarde dat zij zelf ook vaker met haar hond op de Kaalweg/bospad wandelde en dat zij weet dat er regelmatig andere mensen op het bospad wandelen en/of hardlopen. [10]
Bewijsoverweging feit 1
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte als bestuurder van een personenauto met een snelheid van ongeveer 100 km per uur op de slachtoffers is ingereden. Hierbij moesten de slachtoffers opzij springen om niet te worden geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte de slachtoffers met haar auto zou hebben geraakt indien zij niet opzij waren gesprongen. De verklaringen van de slachtoffers hieromtrent -die overigens consistent zijn en op hoofdpunten met elkaar overeenkomen- vinden steun in de verklaring van de verbalisant [naam 1] , die achter de verdachte aanreed en goed zicht had op hetgeen zich voor hem afspeelde, en in de verklaring van getuige [naam 2] . Gelet op het voorgaande faalt het betrouwbaarheidsverweer dat de verdediging ten opzichte de verklaringen van de slachtoffers heeft gevoerd.
Vervolgens is aan de orde de vraag of sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de slachtoffers. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat de verdachte vol opzet had om de slachtoffers te doden. Dit is gebleken noch uit de verklaring van de verdachte noch uit de uiterlijke verschijningsvormen van het handelen van de verdachte. De volgende vraag is of er sprake was van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers door haar handelen gedood zouden worden.
De rechtbank is van oordeel dat het inrijden met een personenauto op de zich recht voor die auto bevindende voetgangers met een snelheid van ongeveer 100 km/u, in ieder geval de aanmerkelijke kans op de dood van die voetgangers met zich meebrengt. Immers, naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van onbeschermde voetgangers door een auto die met hoge snelheid rijdt de aanmerkelijke kans op dat de voetgangers daardoor zullen overlijden. Dat in dit geval niemand het leven heeft gelaten is enkel te danken aan het feit dat de aangevers net op tijd hebben kunnen wegspringen.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard en neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking. De verdachte heeft met een zeer hoge snelheid op een onverhard, redelijk smal bospad met veel bulten gereden, waar geen personenauto’s mogen rijden. Aan weerszijden van dat bospad restte nauwelijks ruimte -er was sprake van een zogenoemde holle weg waardoor iemand die zich op dat pad bevond, geconfronteerd met een auto, nauwelijks de mogelijkheid had om weg te komen- en er was ter plaatse sprake van dichte begroeiing waardoor er niet veel licht was en het zicht werd bemoeilijkt. Daarbij komt dat de verdachte bekend was met de situatie ter plaatse, dat zij vaker gebruik had gemaakt van dat pad en dat zij derhalve wist dat daar regelmatig mensen liepen. Door onder deze omstandigheden met een zeer hoge snelheid te rijden was de kans op een noodlottige gebeurtenis levensgroot. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat de verdachte, door op deze manier en onder deze omstandigheden te handelen, de aanmerkelijke kans dat zij de slachtoffers zou doden bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 -op welk bord een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur
was aangegeven- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 127 kilometer per uur.
Samenloop
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake is van een voortgezette handeling -zoals door de verdediging is bepleit- wat betreft de bewezenverklaarde feiten.
Ingevolge de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad [11] komt het voor de voortgezette handeling erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het “wilsbesluit”) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Daarnaast is de juridische aard van de aan de orde zijnde feiten relevant, waarbij geen identieke strekking van de desbetreffende strafbepalingen is vereist, maar waarbij vooral van belang is of hun strekking niet wezenlijk uiteenloopt. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat de strekking van de aan de orde zijnde strafbepalingen -artikel 287 Wetboek van Strafrecht (doodslag) en artikel 62 jo bord A1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990a- wezenlijk uiteenloopt en dat reeds daarom geen sprake kan zijn van een voortgezette handeling.
Wel is, naar het oordeel van de rechtbank, sprake van meerdaadse samenloop, ex artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht. Hiermee zal de rechtbank dan ook rekening houden bij de bepaling van de strafmaat.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
zij, op 7 september 2018 te Landgraaf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door haar bestuurde personenauto op een onverharde weg met ongeveer 100 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was op voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich op die onverharde weg bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
zij, op 7 september 2018 te Landgraaf, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen de bebouwde kom, de Aan de Beuk, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft zij in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur was aangegeven - gereden met een snelheid van ongeveer 127 kilometer per uur;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
poging doodslag
Feit 2
overtreding van artikel 62 jo bord A1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van psychische overmacht dan wel afwezigheid van alle schuld. Allereerst verwijst hij naar het reclasseringsrapport waarin de psychische gesteldheid van de verdachte uiteen is gezet. Het verkeersincident op 7 september 2018 met de bestuurder van de Volkswagen Golf en de achtervolging van deze bestuurder, heeft er toe geleid dat de verdachte heftige angsten heeft doorstaan en geen andere optie zag dan vluchten. De verdachte kon, gelet op haar psychische gesteldheid, aan deze van buiten komende drang geen weerstand bieden en dat kon ook niet van haar gevergd worden. De raadsman voert aan dat geen sprake is van “culpa in causa”. De verdachte had immers nooit kunnen verwachten dat het verkeersincident zou leiden tot een heftige achtervolging met de vrees voor een fysieke confrontatie tot gevolg. Er is sprake van psychische overmacht.
Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, in de vorm van dwaling. De verdachte heeft ten onrechte gedacht dat zij in noodtoestand verkeerde waaruit geen ontsnapping meer mogelijk was dan door een strafbaar feit te begaan. De verdachte heeft zich vergist in deze noodtoestand, terwijl zij redelijkerwijs kon menen dat haar handelen noodzakelijk was. De raadsman verwijst daarvoor naar wat hij eerder benoemde de psychische gesteldheid en het handelen na het verkeersincident, waardoor er geen strafbaar verwijt aan de verdachte kan worden gemaakt. De verdachte dient dan ook straffeloos te blijven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is psychische overmacht. Hij voert aan dat er geen van buitenkomende drang was waaraan de verdachte geen weerstand kon bieden. De officier van justitie voert aan dat er sprake is van een Garantstellung; van een bestuurder van een motorvoertuig mag worden verwacht dat zij voorzichtig is en de verkeersregels toepast. De verdachte beschikte over deze kennis omdat zij in het bezit is van een rijbewijs. Als er al een van buitenkomende drang zou zijn, dan mocht verwacht worden dat de verdachte hier weerstand aan kon bieden. Daarnaast geeft de officier van justitie aan dat de verdachte werd achtervolgd door een politieambtenaar en zij zelf haar snelheid op een smalle weg verhoogde. Op deze weg kon men niet ingehaald worden en de verdachte had ook haar snelheid kunnen minderen of kunnen stoppen. Er is ook niet voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De officier van justitie heeft verwezen naar het arrest van Hoge Raad van 9 oktober 2021, NJ 2012, 594.
De officier van justitie acht om dezelfde redenen dat er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. Hiervoor moet sprake zijn van een uitzonderlijke situatie en als bestuurder van een motorvoertuig had de verdachte voorzichtiger moeten handelen.
Het oordeel van de rechtbank
Psychische overmacht
Een beroep op psychische overmacht kan alleen slagen wanneer sprake is geweest van een zodanige, van buiten komende drang, dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. Onder omstandigheden kan het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend, in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
De rechtbank zal bij de beoordeling van dit verweer als uitgangspunt het proces-verbaal van bevindingen waarnemingen opgemaakt door verbalisant [naam 1] nemen. De verbalisant heeft verklaard dat op het moment dat hij afsloeg naar rechts een zwarte personenauto met hoge snelheid hem tot op één meter aan de linkerzijde naderde voordat deze tot stilstand kwam. De verbalisant wilde deze bestuurder op dit rijgedrag en de gevaren daarvan aanspreken. Vervolgens zag hij dat de bestuurder met zeer hoge snelheid het voertuig liet optrekken en met slippende banden wegreed. De verbalisant reed daarop achter de verdachte aan, waarbij hij constateerde dat de verdachte de snelheid steeds verhoogde. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de op ambtseed opgemaakte verklaring van de verbalisant. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een van buiten komende drang in de zin van artikel 40 Sr. De verbalisant maakte immers geen manoeuvres en/of deed geen handelingen waaruit de verdachte kon afleiden dat zij in enig gevaar was. De verbalisant voerde tijdens de gehele achtervolging zichtbaar een stoptransparant zodat het verdachte duidelijk kon zijn dat zij te maken had met een politieambtenaar. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van psychische overmacht en zij verwerpt het verweer van de raadsman.
Afwezigheid van alle schuld
De rechtbank begrijpt dit verweer als een beroep op de afwezigheid van alle schuld wegens feitelijke dwaling. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat het haaks staat op de onder de onder 3.3 weergegeven redengevende feiten en omstandigheden en overwogene en het onder 3.4 bewezenverklaarde, namelijk dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van psychische overmacht. Reeds daarom kan een beroep op afwezigheid van alle schuld niet slagen.
Mocht de raadsman dit verweer ook gevoerd hebben ten aanzien van feit 2, dan overweegt de rechtbank dat het voor de verdachte duidelijk was dat het niet was toegestaan om op de Aan de Beuk en de Kaalweg 127 km per uur te rijden. De verdachte was immers reeds bekend met de geldende verkeersregels in haar woongebied.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen, voor feit 1, een taakstraf voor de duur van 60 uren en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd waarin verdachte het rijbewijs al kwijt is geweest. De officier van justitie heeft verzocht om voor feit 2 een schuldig verklaring zonder straf uit te spreken. De officier van justitie geeft aan dat hij rekening heeft gehouden met de samenloop van de feiten en daarom alleen straf eist ten aanzien van feit 1. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, het tijdsverloop, artikel 63 Wetboek van Strafrecht en de gevaarlijke (verkeers-) situatie waarin de strafbare feiten hebben plaatsgevonden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, bij een eventuele strafoplegging, rekening te houden met de aanleiding, de psychische gesteldheid van de verdachte, het ontbreken van schuld, de blanco documentatie, het lage recidiverisico en de overschrijding van de redelijke termijn. Er is bovendien sprake van een voortgezette handeling, zodat dubbele bestraffing achterwege dient te blijven. De raadsman voert tevens aan dat de verdachte al vier maanden haar rijbewijs kwijt is geweest, een cursus heeft moeten doen bij het CBR en een boete heeft betaald voor het negeren van het stopteken. Daarnaast is de verdachte de hoofdopvoeder van haar drie zonen en daarom is een gevangenisstraf of een taakstaf zeer onwenselijk. De raadsman verzoekt de rechtbank bij een strafoplegging een geldboete en een rijontzegging van vier maanden met aftrek op te leggen. Een deels voorwaardelijke straf kan overwogen worden, al zou dit enkel een symbolisch karakter hebben, gelet op het lage recidiverisico.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een auto op twee slachtoffers in te rijden. Het feit dat de slachtoffers dit niet met hun leven hebben moeten bekopen is een omstandigheid die geenszins aan de verdachte te danken is, maar uitsluitend aan de snelle reactie van de slachtoffers. De verdachte reed al geruime tijd ongelooflijk hard, waarbij ze binnen de bebouwde kom al een snelheid haalde van 127 km/uur (gecorrigeerde snelheid) terwijl ter plaatse slechts een snelheid van 30 km/uur was toegestaan. Op de Kaalweg is zij onverminderd hard doorgereden. Op de Bosweg moest zij wel iets inhouden, maar ook daar heeft zij meer dan onverantwoord hard gereden. De verdachte heeft, naast het feit dat zij de slachtoffers had kunnen doden, ook nog andere weggebruikers in gevaar gebracht. Immers, kort voordat de verdachte op de slachtoffers inreed zijn twee nietsvermoedende wandelaars aan het dwaze rijgedrag van de verdachte kunnen ontkomen door tijdig aan de kant te gaan. De rechtbank rekent de verdachte dit onbezonnen gedrag bijzonder zwaar aan.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de op te leggen straf hetgeen in vergelijkbare zaken -poging doodslag in het verkeer- wordt opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van de LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) en de straffen die vermeld worden bij overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet (dood, geen alcohol, zeer hoge mate van schuld), nu deze vorm van schuld de onderkant van opzet (voorwaardelijk opzet) benadert. De voornoemde uitgangspunten vermelden een gevangenisstraf, eventueel met een voorwaardelijk deel. Deze uitgangspunten zijn aan beïnvloeding onderhevig door strafverzwarende en strafverlichtende omstandigheden. De rechtbank houdt in dit verband rekening met de navolgende omstandigheden.
De rechtbank rekent de verdachte in strafverzwarende zin aan dat zij op geen enkel moment verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar gedrag. Weliswaar heeft zij kort na de staande houding nog haar spijt betuigd tegenover de politieagent die haar had achtervolgd, maar deze spijt is in haar opvolgende verklaringen als sneeuw voor de zon verdwenen. In dit verband zijn een aantal passages uit het reclasseringsrapport van 13 augustus 2021 opvallend. Zo staat er het volgende:
“Zij vertelt dat de agent zonder knipperlicht te gebruiken vol op de rem ging en de zijstraat rechts insloeg. Hij reed volgens betrokkene als 'een malloot'. 'Ik had hem vol in de auto moeten rijden in de zijkant want hij was verkeerd bezig’, aldus betrokkene.”Ter terechtzitting heeft de verdachte deze uitlating enigszins afgezwakt door te stellen dat zij niet opzettelijk op de politieauto wilde inrijden, maar van enig zelfinzicht en verantwoordelijkheidsbesef is de rechtbank ook op terechtzitting niet gebleken. Het was de agent die haar heeft opgejaagd, aldus de verdachte tijdens de terechtzitting.
Over de slachtoffers, de personen dus die de verdachte bijna had doodgereden, en de houding van de verdachte ten opzichte van deze slachtoffers, staat in voornoemd reclasseringsrapport het volgende:
“Betreffende de psychische schade die de slachtoffers aan het incident hebben overgehouden zegt ze: 'wat denk je wat voor schade ik heb? Zeker, zij zullen het ook hebben maar ze stonden daarna wel grote mond te hebben. Zogezegd geschrokken maar wel in staat om naar onder te komen en me uit te schelden. Moeilijk wat ik daarvan moet vinden. Ben zeker fout geweest, ik had moeten stoppen maar ik had al zoveel meegemaakt dat jaar. Had geen zin in discussie. Vind het moeilijk om een gevoel te uiten over die twee personen'.”Ook staat er:
“Betrokkene denkt dat de slachtoffers geld uit deze zaak willen halen”.
Dit gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef, het steeds afschuiven van verantwoordelijkheid en haar bagatelliserende houding rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
In het voordeel van de verdachte werkt het feit dat in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman/raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In concreto betekent dit het volgende. De verdachte is in deze zaak niet in verzekering gesteld en uit haar verhoor bij de politie heeft zij niet kunnen afleiden dat zij zou worden vervolgd. Daarentegen is het rijbewijs van de verdachte ingenomen op 7 september 2018 en uit dit feit heeft de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, kunnen afleiden dat een strafvervolging zou plaatsvinden. Dit is dan ook het moment dat de redelijke termijn is aangevangen. Gelet op het voorgaande is de redelijke termijn met ruim 1 jaar overschreden.
De rechtbank heeft in voornoemd reclasseringsrapport verder gelezen dat verdachte er praktisch alleen voor staat bij de opvoeding van haar kinderen, dat zij daarbij wordt overvraagd en dat er geen sprake is van externe steunbronnen. Dit heeft er mogelijk toe geleid dat verdachte op de dag van het strafbare feit verkeerde keuzes maakte en roekeloos gedrag vertoonde, aldus het reclasseringsrapport. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit een zware belasting moet zijn geweest voor de verdachte, is dit geen omstandigheid die in strafverlichtende zin door de rechtbank in haar afweging wordt meegenomen.
De rechtbank ziet, alles in ogenschouw nemend, noch in de houding van de verdachte noch in de omstandigheden betreffende haar persoon noch in de overige omstandigheden van het geval, aanleiding om in dit geval te volstaan met een minder ingrijpende sanctie dan een gevangenisstraf. Daarbij zal de rechtbank wel een deel van de straf voorwaardelijk opleggen. In voornoemd reclasseringsrapport staat weliswaar dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat, maar de rechtbank ziet dit anders. Verdachte is, zo is gebleken, in staat om in stresssituaties en in periodes waarin zij op bepaalde gebieden wordt overvraagd, gevaarlijk gedrag te vertonen. En in de toekomst zou het zomaar weer kunnen gebeuren dat zij wordt overvraagd, met alle mogelijke gevolgen van dien. De rechtbank wil dit voorkomen en zal daarom eveneens een voorwaardelijke straf opleggen, als de spreekwoordelijke stok achter de deur. Dan weet de verdachte wat haar te wachten staat, indien zij wederom dergelijk gevaarlijk gedrag vertoont.
Gelet op het voorgaande was een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Nu de redelijke termijn is overschreden zal de rechtbank, met die overschrijding rekening houdend, aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit en ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank de verdachte daarnaast de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzeggen voor de duur van 12 maanden (met aftrek van de periode dat de verdachte haar rijbewijs kwijt was). Was de redelijke termijn niet overschreden, dan was een ontzegging voor de duur van 24 maanden passend en geboden geweest.
Nu het bewezenverklaarde feit 2 (in strijd handelen met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) een overtreding is, dient daarvoor een separate straf te worden opgelegd. Bij een dergelijke overtreding wordt in beginsel een geldboete opgelegd. Nu de redelijke termijn is overschreden zal de rechtbank hier volstaan met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 58, 62, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 177, 179 en 179a Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 62 en 92 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
Ontzegging van de rijbevoegdheid
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een
  • bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 2 tot
  • bepaalt dat deze (bijkomende) straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. C. Wapenaar en mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Smits, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 september 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij, op of omstreeks 7 september 2018 te Landgraaf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door haar bestuurde personenauto op een (on)verharde weg met ongeveer 100 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden/afgereden, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich op die (on)verharde weg bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 7 september 2018 te Landgraaf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een door haar bestuurde personenauto op een (on)verharde weg met ongeveer 100 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden/afgereden, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich op die (on)verharde weg bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 7 september 2018 te Landgraaf, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg(en)
- de Aan de Beuk ongeveer 100 kilometer per uur heeft gereden, waar 30 kilometer per uur is toegestaan, althans met een aanzienlijk hogere snelheid heeft gereden
dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- (vervolgens) de Oude Landgraaf en/of de Aan de Beuk ongeveer 140 kilometer per uur heeft gereden, waar 30 kilometer per uur is toegestaan, althans met een aanzienlijk hogere snelheid heeft gereden dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- (vervolgens) de Kaalweg ongeveer 140 kilometer per uur heeft gereden, waar 80 kilometer per uur is toegestaan, althans met een aanzienlijk hogere snelheid heeft
gereden dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of (daarbij) voetgangers is gepasseerd, terwijl die voetgangers zich op die Kaalweg bevonden en/of de berm in zijn gelopen/gesprongen teneinde een aanrijding te voorkomen en/of
- (vervolgens) de Kaalweg ongeveer 100 kilometer per uur heeft gereden, althans met een aanzienlijk hogere snelheid heeft gereden dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden/afgereden, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich op die (on)verharde weg bevonden, De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2
zij, op of omstreeks 7 september 2018 te Landgraaf, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen de bebouwde kom, de Oude Heide en/of de Aan de Beuk, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft zij in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur was aangegeven - gereden met een snelheid van ongeveer 127 kilometer per uur, in elk geval de toegestane maximumsnelheid heeft overschreden;
( art 62 jo bord A1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Basisteam Brunssum/Landgraaf, proces-verbaalnummer 2018137266, gesloten d.d. 13 september 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 71.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 september 2018, p. 51-54.
3.Proces-verbaal verkeersovertredingen d.d. 7 september 2018, p. 47.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2021, ongenummerd.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 september 2018, p. 52.
6.Proces-verbaal van getuige [naam 2] d.d. 11 september 2021, p. 12-13.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 september 2018, p. 53-54.
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 7 september 2018, p. 6-7.
9.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 10 september 2018, p. 9-10
10.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 30 augustus 2021.