In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om de verdeling van de inboedel tussen twee ongehuwd samenwonenden, [eiseres] en [gedaagde], die een relatie hadden van enkele jaren en op 12 september 2018 uit elkaar zijn gegaan. Partijen hebben samengewoond in een huurwoning, maar hadden geen samenlevingscontract of geregistreerd partnerschap. [Eiseres] vordert de rechtbank om de verdeling van de inboedel vast te stellen en om vergoedingen toe te kennen voor een totaalbedrag van € 13.315,-, vermeerderd met rente. Daarnaast vordert zij de afgifte van een wasmachine die in het bezit is van [gedaagde].
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] en [gedaagde] geen formele afspraken hadden gemaakt over de verdeling van hun gezamenlijke goederen. [Eiseres] stelt dat zij recht heeft op haar privéspullen en de helft van de gezamenlijk in eigendom toebehorende inboedelzaken. [Gedaagde] betwist dit en stelt dat de verdeling van de inboedel al heeft plaatsgevonden en dat [eiseres] meer heeft gekregen dan waar zij recht op heeft. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij de redelijkheid en billijkheid als uitgangspunt zijn genomen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op de gevorderde vergoedingen en dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 8 september 2021 door mr. T.A.J.M. Provaas.