ECLI:NL:RBLIM:2021:7002

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
C/03/279841 / HA ZA 20-351
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van inboedel tussen ongehuwd samenwonenden zonder samenlevingscontract

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om de verdeling van de inboedel tussen twee ongehuwd samenwonenden, [eiseres] en [gedaagde], die een relatie hadden van enkele jaren en op 12 september 2018 uit elkaar zijn gegaan. Partijen hebben samengewoond in een huurwoning, maar hadden geen samenlevingscontract of geregistreerd partnerschap. [Eiseres] vordert de rechtbank om de verdeling van de inboedel vast te stellen en om vergoedingen toe te kennen voor een totaalbedrag van € 13.315,-, vermeerderd met rente. Daarnaast vordert zij de afgifte van een wasmachine die in het bezit is van [gedaagde].

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] en [gedaagde] geen formele afspraken hadden gemaakt over de verdeling van hun gezamenlijke goederen. [Eiseres] stelt dat zij recht heeft op haar privéspullen en de helft van de gezamenlijk in eigendom toebehorende inboedelzaken. [Gedaagde] betwist dit en stelt dat de verdeling van de inboedel al heeft plaatsgevonden en dat [eiseres] meer heeft gekregen dan waar zij recht op heeft. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij de redelijkheid en billijkheid als uitgangspunt zijn genomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op de gevorderde vergoedingen en dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 8 september 2021 door mr. T.A.J.M. Provaas.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/279841 / HA ZA 20-351
Vonnis van 8 september 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. W.G.M.M. van Montfort te Heerlen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Frins te Heerlen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 4
  • de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 6
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 3 juni 2021.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een aantal jaren een affectieve relatie gehad, die is verbroken op 12 september 2018. Partijen waren niet gehuwd en hadden geen geregistreerd partnerschap of schriftelijk samenlevingscontract. Zij hebben samengewoond in een huurwoning aan de [adres] in [plaats] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling vaststelt van de inboedel van partijen overeenkomstig het in de dagvaarding opgenomen verdelingsvoorstel en bepaalt dat aan [eiseres] de in de dagvaarding nader genoemde vergoedingen toekomen voor een bedrag van in totaal € 13.315,-, vermeerderd met rente, alsmede dat [gedaagde] aan [eiseres] de wasmachine van het merk Beko dient af te geven en dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de (na)kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe stelt [eiseres] dat zij recht heeft op haar privéspullen en de helft van de gezamenlijk in eigendom toebehorende (inboedel)zaken. [eiseres] vindt dat zij op grond van de redelijkheid en billijkheid recht heeft op een vergoedingsrecht voor die, hierna onder 4.1 nader genoemde (inboedel)zaken en saldi.
3.3.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdeling van de inboedel al, in overleg tussen partijen, heeft plaatsgevonden. [eiseres] heeft haar deel van de inboedel terug gekregen en nog meer dan waar zij recht op heeft. [gedaagde] werkte als muzikant en had een hoger inkomen dan [gedaagde] . Het inkomen van [eiseres] was minimaal en niet eens toereikend om bij te dragen in de helft van de vaste lasten en kosten van de huishouding. [eiseres] is financieel gezien niet in staat geweest om de zaken aan te schaffen waar zij thans aanspraak op maakt. Ook heeft ze van haar inkomen nooit kunnen sparen. [gedaagde] acht het daarom absoluut niet redelijk dat [eiseres] nu stelt dat zij recht heeft op de helft van de spullen die [gedaagde] heeft betaald en op de helft van het saldo van zijn spaarrekening en de andere door haar genoemde vergoedingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoedingsrecht van € 13.315,-. Dit bedrag bestaat uit:
- vergoedingen voor aan [gedaagde] toe te delen goederen van de inboedel, te weten:
  • HP All-in-one pc: €125,-
  • Salontafel: € 25,-
  • Eethoek: € 125,-
  • Schilderij Supriadi: € 150,-
  • Lederen hoekbank: € 500,-
  • Elektrische sierhaard: € 200,-
  • Koelkast HomePub: € 200,-
  • Loungeset: € 75,-
  • Fender Stratocoaster: € 325,-
  • Mengtafel Yamaha 2404: € 450,-
  • Mengtafel Soundcraft signature 12: € 300,-
  • Mengtafel Allen & Heath: € 75,-
  • Mengtafel Yamaha mengtafel: € 35,-
  • Mengtafel Desctech 1202: € 50,-
  • Audio e.d. (speakers en subwoofers): € 800,-
  • DAB 18 inch subwoofer: € 125,-
  • Peavey Valveking 212 gitaarversterker: € 175,-
  • blackstar RED Gitaarversterker: € 450,-
  • Pedalboards: € 750,-
  • Peugeot 407: € 1.375,-
  • Ford Transit: € 1.400,-
  • de helft van € 6.000 van het spaarsaldo van de bankrekening met het nummer [bankrekeningnummer] , zijnde € 3.000,-;
  • de helft van het spaargeld in de geldkist in de tv-kast ad € 1.500,-, zijnde € 750,-;
  • de helft van de door [gedaagde] ontvangen verzekeringspenningen inzake de inbraak ad
€ 3.000, zijnde € 1.500,-;
  • de helft van de borg van € 375, zijnde €187,50;
  • € 155,- inzake onterecht ontvangen huurtoeslag voor [eiseres] ;
  • een schadevergoeding van € 150,- voor een matras dat tijdens het vervoer door [gedaagde] van de aanhanger is gevallen en daardoor is beschadigd.
Daarnaast vordert zij dat [gedaagde] de Beko wasmachine aan haar dient af te geven.
4.2.
De vordering van [eiseres] is gegrond op de redelijkheid en billijkheid. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707 stelt [eiseres] dat de redelijkheid en billijkheid meebrengt dat er een vergoedingsrecht bestaat ten aanzien van de helft van de – door haar geschatte – waarde van de door haar genoemde inboedel en bedragen (de spaargelden, verzekeringspenningen, borg en huurtoeslag).
4.3.
De redenering van [gedaagde] , dat alle goederen die zijn aangeschaft in de periode dat partijen samenwoonden door hem zijn betaald, is volgens [eiseres] onjuist. Ten eerste heeft hij niet aangetoond dat hij betaald heeft. Bovendien hebben partijen impliciet afspraken gemaakt in het kader van hun samenleving. Op grond daarvan heeft [eiseres] in die periode telkens haar gehele loon op de bankrekening van [gedaagde] gestort. Van en op die bankrekening hebben beide partijen betalingen gedaan. Dat zij minder inkomen heeft gehad dan [gedaagde] is niet gebleken, aldus [eiseres] .
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat nu partijen niet gehuwd waren, geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan en geen samenlevingscontract hebben gesloten, iedere partner in beginsel haar/zijn eigen goederen dient terug te nemen en eventuele gemeenschappelijke goederen verdeeld moeten worden volgens art. 3:166 BW e.v. (titel 3.7). In het door [eiseres] aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 10 mei 2019 is overwogen dat tussen informeel samenlevenden een rechtsverhouding bestaat die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. Dat informeel samenlevenden ervan hebben afgezien een wettelijk geregelde vorm van samenleving (huwelijk of geregistreerd partnerschap) aan te gaan of hebben afgezien om over de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken te maken, staat daaraan niet in de weg. De afspraak om te gaan samenleven, raakt in de praktijk onvermijdelijk ook hun vermogensrechtelijke verhouding. Ook als ter zake van bepaalde uitgaven niet een vergoedingsrecht van de ene samenlevende jegens de andere samenlevende kan worden aangenomen op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst of op grond van de overige in Boek 6 BW geregelde rechtsfiguren, kan zo’n vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in art. 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. Het ligt op de weg van degene die aanspraak maakt op een vergoedingsrecht om de bijzondere feiten en omstandigheden te stellen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat deze partij een vergoedingsrecht jegens de ander heeft.
4.5.
De stelling van [gedaagde] dat partijen al tot een verdeling van de inboedel zijn overgegaan, wordt door [eiseres] niet betwist. Uit de overgelegde producties blijkt ook dat dit is gebeurd. Ter beoordeling staat dus of [eiseres] aanspraak kan maken op een nog verdere verdeling en op het door haar gevorderde vergoedingsrecht. [eiseres] stelt feitelijk dat zij aanspraak heeft op een vergoedingsrecht voor alle bezittingen die aanwezig waren bij het uiteengaan van partijen.
4.6.
Tussen partijen staat vast dat in de periode dat partijen hebben samengewoond, het volledige inkomen van [eiseres] door haar is ingebracht door storting op de betaalrekening van [gedaagde] . Bij conclusie van antwoord zijn door [gedaagde] bedragen genoemd van de gemiddelde maandelijkse inkomsten van [eiseres] . Deze bedragen zijn door [eiseres] erkend. Het betreft de volgende bedragen, per maand:
  • € 319,- in 2014,
  • € 517,- in 2015,
  • € 730,- in 2016,
  • € 601,- in 2017 en
  • € 678,- in 2018.
[gedaagde] heeft tevens een overzicht gemaakt van de vaste lasten van partijen; die bedroegen volgens [gedaagde] maandelijks minimaal € 1.998,01. [eiseres] betwist dat bedrag en stelt dat de vaste lasten zeker € 200,- minder waren en dat daarbij de huursubsidie en tweemaal een zorgtoeslag, samen € 565, niet zijn meegenomen.
4.7.
Uitgaande van de vaste lasten zoals die volgens [eiseres] zouden zijn geweest, dient echter te worden vastgesteld dat de inkomsten van [eiseres] dan, in bepaalde jaren, hooguit toereikend zijn geweest om ongeveer de helft van de vaste lasten te kunnen voldoen. Gesteld noch gebleken is dat door haar bedragen uit andere bron dan inkomen zijn ingebracht. Door [eiseres] is niet verklaard hoe zij dan toch een gelijke bijdrage kan hebben geleverd in de aanschaf van de inboedel en de opbouw van het spaarsaldo. Door [eiseres] zijn ook geen bijzondere omstandigheden genoemd op grond waarvan door haar desondanks aanspraak kan worden gemaakt op de helft van de waarde daarvan. Dat partijen tijdens het samenwonen mogelijk afspraken hebben gemaakt op grond waarvan zij een andere verdeling van het dragen van de vaste lasten hebben gehad en [eiseres] in staat is gesteld om te sparen of haar inkomsten anders te besteden, is niet gesteld of gebleken.
4.8.
Overigens is door [gedaagde] aangevoerd dat partijen ieder een eigen spaarrekening hadden en de onder 4.1 genoemde rekening zijn spaarrekening was. Ook het spaargeld in de geldkist was volgens [gedaagde] van hem; dit betrof geld dat hij met optreden had verdiend. Dit is bij de inbraak gestolen. [eiseres] heeft dit niet betwist.
4.9.
Terzijde merkt de rechtbank op dat een groot deel van de genoemde inboedel bestaat uit instrumentaria die duidelijk bedoeld is voor het werk van [gedaagde] als muzikant. Dit maakt het weinig aannemelijk dat [eiseres] heeft bijgedragen aan de aanschaf van die apparatuur.
4.10.
Ten aanzien van de door [eiseres] gevorderde helft van de door [gedaagde] ontvangen verzekeringspenningen inzake de inbraak heeft zij aangevoerd dat er één verzekering voor de gehele inboedel was. [gedaagde] heeft echter gesteld dat bij de inbraak geen zaken van [eiseres] zijn gestolen. Nu niet is gebleken dat de uitkering ook op privézaken van [eiseres] betrekking heeft gehad en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de stellingen van [eiseres] ten aanzien van de inboedel die volgens haar gezamenlijke eigendom was, wijst de rechtbank ook dit deel van de vordering af.
4.11.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] niet heeft meebetaald aan de borg. [eiseres] heeft dat niet betwist. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat [eiseres] recht heeft op de helft van de borg.
4.12.
Door [eiseres] is niet nader verklaard waar de vordering van € 155,- inzake onterecht ontvangen huurtoeslag op ziet. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hem niet duidelijk is wat [eiseres] bedoelt met deze vordering. Nu niet duidelijk is geworden waarom [eiseres] aanspraak maakt op dit bedrag, kan ook niet worden vastgesteld dat zij aanspraak kan maken op het gevorderde bedrag.
4.13.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die naar maatstaven van redelijkheid in billijkheid meebrengen dat aan [eiseres] het gevorderde vergoedingsrecht jegens [gedaagde] toekomt ten aanzien van de inboedel, spaarsaldo, verzekeringspenningen, borg en huurtoeslag.
4.14.
[gedaagde] heeft ten aanzien van het matras betwist dat dit is beschadigd en dat hij enige vergoeding verschuldigd is aan [eiseres] . [eiseres] heeft niet ontkend dat [gedaagde] het matras voor haar heeft vervoerd als vriendendienst, omdat zij zelf geen vervoer had geregeld. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet hierop niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de, overigens niet nader onderbouwde, schade niet voor risico van [eiseres] dient te blijven.
4.15.
Ten aanzien van de wasmachine heeft [gedaagde] aangevoerd, dat [eiseres] al direct na de verdeling van de inboedel heeft aangegeven dat zij de wasmachine ook nog wilde hebben en [gedaagde] daarmee heeft ingestemd. [eiseres] is deze echter nooit komen ophalen en inmiddels is deze stuk gegaan van ouderdom en door [gedaagde] naar het stort gebracht. Nu niet is gebleken dat de wasmachine privé-eigendom van [eiseres] was, komt de rechtbank met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen tot het oordeel dat de vordering tot afgifte niet kan worden toegewezen.
4.16.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat de vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen.
4.17.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: EvdS