ECLI:NL:RBLIM:2021:6829

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
C/03/294246 / KG ZA 21-255
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van asielzoekers in verband met weigering van passende woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 2 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en twee asielzoekers uit Jemen. De asielzoekers, die met hun gezin in het AZC Heerlen verbleven, hadden een aangeboden woning in de gemeente Weert geweigerd, omdat zij deze te klein achtten voor hun gezin van acht personen. Het COA vorderde ontruiming van de opvanglocatie, omdat de weigering van de woning volgens hen onterecht was en het recht op opvang daarmee was geëindigd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de aangeboden woning voorshands passend was, ondanks de bezwaren van de gedaagden. De rechter stelde vast dat de gedaagden zonder recht of titel in het AZC verbleven, wat een onrechtmatige daad jegens het COA opleverde. De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van de vordering in reconventie tot hervatting van de verstrekkingen door het COA, omdat er een administratiefrechtelijke rechtsgang was die met voldoende waarborgen was omkleed.

De rechter veroordeelde de gedaagden om de opvanglocatie binnen zes weken na de bevalling van gedaagde sub 2 te ontruimen en hen hoofdelijk in de proceskosten te veroordelen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/294246 / KG ZA 21-255
Vonnis in kort geding van 2 september 2021
in de zaak van
rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Den Haag,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.M. van der Deijl te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
beiden zowel voor zichzelf als in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1]
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2]
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3]
[minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 4]
[minderjarige 5] (zoals “ [minderjarige 5] ” in de dagvaarding wordt gelezen), geboren op [geboortedatum 5]
[minderjarige 6] , geboren op [geboortedatum 6]
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat mr. W.M. Blaauw te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 14 producties;
- de producties 1 tot en met 3 van gedaagden in conventie;
- de eis in reconventie
- hetgeen is besproken tijdens de zitting van 19 augustus 2021, waarbij het COA een overgelegde pleitnota heeft voorgedragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagden zijn asielzoekers afkomstig uit Jemen. Zij hebben een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. Zij verblijven momenteel in het AZC Heerlen .
2.2.
Bij brief van 29 januari 2020 heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, verdere het COA, gedaagden laten weten dat zij in aanmerking komen voor een woning in een Nederlandse gemeente. In die brief staat eveneens dat de gemeente daartoe eenmalig passende huisvesting aan gedaagden zal aanbieden die zij niet mogen weigeren. Als zij deze huisvesting wel weigeren, beëindigt het COA de verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) en dienen zij het AZC te verlaten. Deze brief is door/namens gedaagden ondertekend.
2.3.
Op 9 februari 2020 heeft het COA, in aanwezigheid van een tolk, een gesprek gehad met gedaagden over de procedure voor het zoeken van huisvesting en over de mogelijke consequenties van een weigering om daaraan mee te werken. Gedaagden hebben het Formulier “B06 Huisvesting vergunninghouders” ondertekend.
Het formulier vermeldt onder punt 4 de volgende plaatsingscriteria:
• 4.1. Betrokkene heeft familie in de 1e graad in een gemeente (regulier gehuisvest). Het betreft hier alleen relatie ouder-minderjarig kind.
• 4.2. Betrokkene is toegelaten tot een opleiding in een gemeente.
• 4.3. Betrokkene heeft betaald werk (minimaal 8 uur per week) in een gemeente.
• 4.4. Betrokkene ondergaat een specifieke, niet over te dragen, medische behandeling in een gemeente waarvoor hij tenminste 4 keer per jaar naar de behandelaar moet reizen. Of betrokkene is voor dagelijks functioneren aangewezen op woonruimte die aan bepaalde eisen moet voldoen, zoals rolstoeltoegankelijkheid, lift, etc.
Bij elk van deze criteria is het vakje "Nee" aangekruist.
Bij 4.3. is ingevuld dat zodra gedaagde sub 1 zijn BSN heeft hij een arbeidscontract in Amsterdam tekent. Tevens is vermeld dat gedaagden om die reden graag een woning in Amsterdam of omgeving willen en is vermeld dat gedaagde sub 1 diabetes heeft, astma en apneu en verder “Traplopen gaat, maar niet te veel verdiepingen”.
2.4.
Op 13 maart 2020 heeft het COA aan gedaagde sub 1 meegedeeld dat hem zelfstandige woonruimte zal worden aangeboden in de gemeente Weert. Dat is vervolgens gebeurd. De gemeente Weert heeft de woning aan de [adres 1] te [plaats] aangeboden. Gedaagden hebben de aangeboden woning geweigerd.
2.5.
Het COA heeft de woningweigering onterecht geacht.
2.6.
Op 1 juni 2021 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden over de woningweigering. Op het formulier “B10 Eerste gespreksverslag woningweigering”, is vermeld dat gedaagde sub 1 diabetes, astma en apneu heeft en “Traplopen gaat maar niet te veel verdiepingen” en dat de vrouw van gedaagde onder 1 (gedaagde onder 2) zwanger is en in augustus bevalt van haar zevende kind.
Onder het hoofd “Redenen die betrokkene opgeven heeft om de passende huisvesting te weigeren: is vermeld:
“● Binnenkort is mijn gezin met 7 kinderen in totaal met 9 personen.
● De woning heeft 3 slaapkamers, waarvan een heel erg klein is en de ander twee zijn ook klein. Er is een zolder maar deze is niet geschikt als slaapkamer want daar staat een wasmachine, droger, ketel met boiler en een ventilatiesysteem. Bovendien is deze niet geïsoleerd. Dhr. zelf heeft astma maar ook 2 dochters”.
2.7.
Het COA heeft de woningweigering onterecht geacht.
2.8.
Op 7 juni 2021 heeft een tweede gesprek over de woningweigering plaatsgevonden. Op basis van dit gesprek is een formulier “B11a Tweede gespreksverslag
Woningweigering” ingevuld. Op dit formulier staat voorgedrukt dat betrokkene is
medegedeeld dat Juridische Zaken de woningweigering onterecht heeft bevonden en dat de
redenen daarvoor betrokkene verteld kunnen worden. Tevens staat op dit formulier voorgedrukt dat betrokkene is medegedeeld dat indien betrokkene ook na 24 uur bij de weigering blijft, zijn verstrekkingen op dat moment zullen eindigen en dat betrokkene de opvanglocatie moet verlaten. De betreffende vakjes zijn aangekruist.
2.9.
Bij brief van 18 juni 2021 heeft het COA gedaagde(n) gesommeerd het AZC te Heerlen binnen drie dagen na dagtekening van de brief te ontruimen. Gedaagden hebben aan deze sommatie geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Het COA vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagden veroordeelt om de bij gedaagden in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC Heerlen op het adres [adres 2] te [woonplaats] , of elke andere door het COA verzorgde opvanglocatie, binnen zes weken na de bevalling van gedaagde sub 2, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, te ontruimen en ontruimd te houden, met al het hunne en al de hunnen;
II. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Het COA legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat het recht op het verstrekken van opvang van rechtswege is geëindigd. Het COA heeft gedaagden passende, mede gelet op de krapte op de woningmarkt, woonruimte aangeboden. Door weigering van deze woonruimte is het recht op opvang van gedaagden op grond van artikel 7 Rva geëindigd zodat gedaagden thans zonder recht of titel op de opvanglocatie verblijven. Het COA voert verder als beleid dat er geen ruimte bestaat om, uitgezonderd medische en bijzondere sociale omstandigheden, waarvoor vier strikte plaatsingscriteria zijn opgenomen, rekening te houden met ieders specifieke wensen en voorkeuren. De gemeente heeft deze woning op basis van de geldende huisvestingsnormen passend geacht voor zover het de gezinsgrootte betreft. Het COA gaat daarom ook van deze passendheid uit. Op de zitting heeft het COA daar nog aan toegevoegd dat gemeente Weert een woning met drie slaapkamers en een zolderkamer waar nog een slaapruimte beschikbaar is, ter beschikking heeft gesteld. De aanwezigheid van een droger, wasmachine en Cv-ketel doen volgens het COA aan de geschiktheid van de zolder als slaapruimte niet af.
3.3.
Gedaagden voeren aan dat de woning te klein is. Of deze, zoals het COA stelt, overeenkomstig de geldende huisvestingsnormen is, weten zij niet want die normen zijn haar niet bekend.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Eisers in reconventie vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het COA veroordeelt om met terugwerkende kracht met ingang van 21 juni 2021 de verstrekkingen krachtens artikel 9 lid 1 Rva 2005 weer te hervatten totdat aan hen een nieuwe passende woning is aangeboden en zij deze accepteren dan wel ten onrechte weigeren, met veroordeling van COA in de proceskosten.
Zij leggen hieraan ten grondslag dat hun weigering om de woning als passend te accepteren, terecht is, zodat het COA ten onrechte de uitkering van de verstrekkingen aan hen heeft stopgezet.
3.6.
Het COA voert verweer en stelt dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om over deze vordering te oordelen omdat sprake is van een met voldoende waarborgen omkleedde bestuursrechtelijke rechtsgang. Daarnaast stelt het COA dat een grondslag voor deze vordering ontbreekt.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Uitgaande van de stelling van het COA dat gedaagden bij voortduring onrechtmatig handelt jegens het COA door na het onherroepelijk beëindigen van de verstrekkingen - ondanks aanzegging en sommatie - de opvanglocatie te verlaten, heeft het COA bij het beëindigen van die onrechtmatige toestand een voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering. Meegewogen wordt dat het COA slechts beperkte opvangruimte heeft.
4.2.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of het COA in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat passende woonruimte aan gedaagden is aangeboden. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, eindigt het recht op opvang van gedaagden door het COA van rechtswege en zullen gedaagden, in beginsel onmiddellijk, het huidige opvangcentrum moeten verlaten.
4.3.
De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) bepaalt in artikel 3 dat het COA de zorg draagt voor de centrale opvang van asielzoekers in een opvangcentrum. Volgens artikel 9 lid 1 Rva 2005 omvat de opvang een aantal verstrekkingen, waaronder onderdak, een wekelijkse uitkering voor persoonlijke uitgaven zoals voedsel en kleding en dekking van medische kosten.
4.4.
Op grond van artikel 7 lid 1 sub a van de Rva 2005 in samenhang met artikel 44 Vreemdelingenwet 2000, eindigt de opvang van een asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning is verleend op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd.
4.5.
De vraag of de aangeboden woning passend is, staat ter beoordeling aan het COA. Daarbij hanteert het COA objectieve plaatsingscriteria (zie rov. 2.3). In het kader van de objectieve plaatsingscriteria is ruimte om (medische) omstandigheden aan de orde te stellen. Het COA laat de beoordeling van de passendheid van de woning weliswaar (voor het overige) over aan de betreffende gemeente, maar dat betekent niet dat elke woning die door de gemeente wordt aangeboden en die voldoet aan de plaatsingscriteria van het COA als passend kan worden aangemerkt. Een landelijke regeling waarin voor een geval als het onderhavige nadere invulling wordt gegeven voor wat een “passende woning” is, bestaat niet. De gemeente Weert heeft hiervoor ook geen eigen regeling getroffen. Bij de vraag wat in een geval als dit passend is, zal dus moeten worden aangesloten bij mogelijk bestaande andere regelingen. Verder zal moeten worden aangesloten bij wat in de huidige maatschappij met een in woningnood verkerend land, acceptabel wordt gevonden. Hierbij dient mede te worden gelet op de door overbewoning bestaande veiligheids- en/of gezondheidsrisico’s en of er mensonwaardige leefomstandigheden ontstaan. Het COA is dan gehouden een weigering om deze woning te accepteren, te honoreren. Van het COA kan daarom verwacht worden dat zij dit, als daartoe aanleiding bestaat, verifieert.
4.6.
Bij de beantwoording van de onderhavige vraag wat wel of niet passend is en waarbij het (mede) betreft de vraag of sprake is van overbewoning als gedaagden in conventie de hen aangeboden woning bewonen, kan worden gekeken naar het Bouwbesluit 2012. In artikel 7.18 lid 1 van het Bouwbesluit 2012 wordt aan het bevoegd gezag de mogelijkheid geboden om een woonfunctie onbewoonbaar te verklaren als deze wordt bewoond door meer dan één persoon per 12 m² gebruiksoppervlakte. Dit artikel(lid) is specifiek bedoeld om te voorkomen dat de gezondheid van de bewoners door overbewoning in het geding komt. Dit voorschrift is overigens nadrukkelijk niet bedoeld als normstelling in het kader van de verdeling van woonruimte, maar geeft wel enige indicatie. Gesteld noch gebleken is dat de aangeboden woning met woonkamer, keuken, drie slaapkamers en een bruikbare zolder, minder dan 108 m2 gebruiksoppervlakte (negen – inclusief het op 12 augustus 2021 geboren kind – x 12 m2) heeft. De voorzieningenrechter ziet niet dat uit het feit dat op de zolder aanwezig zijn een droger, wasmachine en Cv-ketel volgt dat op zolder niet zou kunnen worden overnacht.
4.7.
Het is verder aan gedaagden, die meenden de aangeboden woning te kunnen weigeren, om voor die weigering voldoende zwaarwegende en voldoende objectieve redenen te geven. Dergelijke redenen zijn niet aangevoerd en ambtshalve ziet de voorzieningenrechter niet dat de aangeboden woning zonder meer te klein is, gelet op onder meer het woningaanbod in Nederland. De enkele niet onderbouwde stelling dat de gemeente Weert eens zou hebben gemeend dat een soortgelijke woning te klein zou zijn voor bewoning door een gezin met vijf kinderen, biedt onvoldoende vergelijkingsmateriaal om dit anders te maken.
4.8.
Op grond van het vorenstaande is dan ook voorshands vast komen te staan dat de aangeboden woonruimte voor gedaagden passend was, zodat de weigering van die woonruimte ingevolge het Rva 2005 tot gevolg heeft dat het recht op opvang in het AZC Heerlen is geëindigd.
Daarmee staat eveneens voorshands vast dat gedaagden zonder recht of titel in de opvanglocatie AZC Heerlen verblijven, hetgeen een onrechtmatige daad jegens het COA oplevert. De gevorderde ontruiming is dan ook voor toewijzing vatbaar. Het is de eigen verantwoordelijkheid van gedaagden dat zij met hun minderjarige kinderen de woonruimte in een AZC dienen te verlaten als zij een hun aangeboden woning hebben geweigerd op grond van niet steekhoudende redenen.
4.9.
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers worden begroot op:
betekening oproeping € 123,57
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat 1.016,00
Totaal € 1.806,57
in reconventie
de bevoegdheid
4.10.
Het COA is het bestuursorgaan dat bevoegd is besluiten te nemen omtrent de toekenning van de verstrekkingen als bedoeld in artikel 9 van het Rva, waaronder opvang. Op het Rva is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Op grond daarvan is de bestuursrechter bevoegd kennis te nemen van een besluit dat ziet op het inhouden/stoppen van verstrekkingen in het kader van de Rva en dus ook op het mogelijk hervatten van zodanige verstrekkingen. Het (feitelijk) niet toelaten van een vreemdeling tot de opvang is op rechtsgevolg gericht en dus een besluit (vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 januari 2020 ECLI:NL:RVS:2020:8). Ter zake kan dus bijvoorbeeld een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter worden gevraagd (vergelijk Rb Den Haag, Bestuursrecht, 21 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10800). Gedaagden kunnen dus gebruik maken van een voorliggende administratiefrechtelijke rechtsgang die met voldoende waarborgen is omkleed. De voorzieningenrechter acht zich daarom niet bevoegd om van de onderhavige vordering kennis te nemen.
4.11.
Gedaagden worden, als in het ongelijk gesteld, veroordeeld in de kosten van de reconventie. Aan de zijde van het COA worden die begroot op een half punt x € 1.016,-.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
i
n conventie
5.1.
veroordeelt gedaagden om de bij hen in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC Heerlen op het adres [adres 2] te [woonplaats] , of elke andere door het COA verzorgde opvanglocatie, binnen zes weken na 12 augustus 2021 (de datum waarop gedaagde sub 2 is bevallen) en mits dit vonnis uiterlijk 16 september 2021 aan hen is betekend, te ontruimen en ontruimd te houden, met al het hunne en al de hunnen;
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers tot op heden begroot op € 1.806,57;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
in reconventie
5.4.
verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen;
5.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers tot op heden begroot op € 508,-;
5.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: TN