Eiseres heeft dit op na te noemen gronden tevergeefs aangevoerd. Gelet op de “Mandaatlijst gemeente Maastricht februari 2012, gewijzigd oktober 2020”, bekendgemaakt op 4 november 2020, behorende bij het Besluit van het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Maastricht houdende regels omtrent mandaat (Mandaatregeling Gemeente Maastricht 2010) (hierna: de Mandaatlijst), voor een ieder openbaar en op internet te raadplegen, zijn zowel het weigeringsbesluit als het bestreden besluit krachtens mandaat namens verweerder genomen. De teammanager mobiliteit die namens verweerder het weigeringsbesluit heeft genomen is blijkens de Mandaatlijst, Bijlage 1 “Mandaten Beleid en Ontwikkeling” / “Overig”, punt 40, gemandateerd om namens verweerder besluiten te nemen ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994). De wethouder die namens verweerder het bestreden besluit heeft genomen en onweersproken portefeuillehouder is, is blijkens de Mandaatlijst, Bijlage 1 “Mandaten algemeen (alle teams)” / “Procedures in kader Algemene wet bestuursrecht/gerechtelijke procedures”, punt 62, gemandateerd om namens verweerder besluiten op bezwaarschriften te nemen. Aan een medewerker is een ondertekeningmandaat verleend. Gebleken is dat het bestreden besluit door een medewerker is ondertekend.
In artikel 10:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat een door de gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit geldt als een besluit van de mandaatgever. Door het weigeringsbesluit respectievelijk het bestreden besluit te nemen zijn genoemde gemandateerden, gelet op hun mandaat, niet buiten de grenzen van hun bevoegdheden getreden, zodat beide besluiten gelden als besluiten van verweerder.
5.1.1Verweerder heeft het gevraagde vrachtverkeerverbod schriftelijk geweigerd. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb is dit besluit daarom voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit (in de zin van de Awb) gelijk te stellen. Eén van de toepasselijke voorschriften is het voorschrift in artikel 6:4, eerste lid, van de Awb. In artikel 6:4, eerste lid, van de Awb is bepaald dat bezwaar wordt gemaakt bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen waartegen het bezwaar is gericht. Omdat het weigeringsbesluit, gelet op rechtsoverweging 5.1 een besluit van verweerder is, was verweerder, ingevolge artikel 6:4, eerste lid, van de Awb bevoegd het bestreden besluit te (laten) nemen. Gelet op rechtsoverweging 5.1 heeft verweerder het bestreden besluit laten nemen. Het bestreden besluit is dan ook bevoegd genomen. Hieruit volgt dat de vraag of het bestreden besluit op een hiërarchisch hoger niveau had moeten worden genomen ontkennend moet worden beantwoord.
Het beroep van eiseres slaagt daarom in zoverre niet.
2) De beoordeling van de andere beroepsgronden
6. De Wvw 1994 is de basis voor alle verkeersregels. Uitgangspunt daarbij is de snelheid en doorstroming van het verkeer en het voorkomen van gevaar en hinder op de weg.
7. Artikel 2 van de Wvw 1994 geeft de reikwijdte van verkeersbesluiten aan. Op basis van het eerste lid kan het verkeersbesluit gericht zijn op:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Op basis van het tweede lid kan het verkeersbesluit ook gericht zijn op:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu;
b. het voorkomen of beperken van de aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
8. Bij het nemen van een verkeersbesluit komt een bestuursorgaan beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Voor het van toepassing zijn van het geschetste kader in het geval geweigerd wordt een verkeersbesluit te nemen, zoals in dit geval, verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van
Uitleg begrippen “de bruikbaarheid van de weg” en “de vrijheid van het verkeer”
9. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de begrippen “de bruikbaarheid van de weg” en “de vrijheid van het verkeer” te ruim heeft uitgelegd. Zij begrijpt ook niet hoe het gevraagde vrachtverkeerverbod afbreuk zou kunnen doen aan deze verkeersbelangen. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder bij de verkeertellingen op de Tongerseweg van onjuiste vrachtverkeercijfers is uitgegaan door alleen lange voertuigen als vrachtverkeer te registreren. Zij stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit daarom al geen standhoudt.