Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Het gaat in deze zaak om de sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk om - kort gezegd - een woning te sluiten indien vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Deze uitspraak gaat over de vraag of al dan niet gewacht moet worden met het sluiten van de woning tot op het door verzoekster tegen deze sluiting gemaakte bezwaar is beslist, zoals verzoekster graag ziet.
Wat ging aan dit verzoek vooraf?
3. Op 20 augustus 2020 is de politie binnengetreden in de woning van verzoekster. In de woning werd in totaal 1.515,5 gram hennep aangetroffen (611,5 gram in de woonkamer,
5,8 gram in de keuken, 358,2 gram in de aanbouw aan de achterzijde en 540 gram in de badkamer). In de tuin van de woning werd nog eens 1.704,9 gram hennep aangetroffen. Ook zijn attributen aangetroffen die volgens de politie gebruikt worden bij hennepkwekerijen, zoals een lucht- c.q. ventilatiesysteem, een elektronisch controller, een slakkenhuis, een LED-lamp met armatuur en een droognet.
4. Op 22 september 2020 heeft de burgemeester het voornemen uitgebracht om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan dit voornemen heeft de burgemeester het aantreffen van de in totaal 3.220,4 gram hennep in de woning en de tuin én het aantreffen van de attributen die gebruikt worden bij hennepkwekerijen ten grondslag gelegd. Verzoekster heeft daarover op 30 september 2020 een zienswijze gegeven.
5. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester beslist de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van 3 maanden te sluiten. In verband met de zwangerschap en de ten tijde van het nemen van dat besluit aanstaande bevalling van verzoekster heeft de burgemeester beslist dat de woning 4 weken na de geboorte van het jongste kind van verzoekster wordt gesloten.
6. Verzoekster is bevallen op 1 december 2020. In zijn brief van 8 december 2020 heeft de burgemeester verzoekster te kennen gegeven dat haar woning met ingang van
5 januari 2021 wordt gesloten.
7. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit.
Is voldaan aan de voorwaarden om een voorlopige voorziening te treffen?
8. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Awb staan vermeld. Dit artikel bepaalt dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
10. Wat betreft de vraag of het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De gemachtigde van de burgemeester heeft ter zitting aangegeven dat de last onder bestuursdwang tot nader order wordt opgeschort vanwege het verlengen van de zogenoemde “harde lockdown” in Nederland. De “harde lockdown” is verlengd tot en met 9 februari 2021. Dit maakt dat twijfel mogelijk is over de vraag of het spoedeisend belang aanwezig is. De woning van verzoekster wordt immers voorlopig niet gesloten, in ieder geval niet tot en met
9 februari 2021. Of, en zo ja, tot wanneer de “harde lockdown” (opnieuw) wordt verlengd en wat dat voor gevolgen heeft voor het sluiten van de woning van verzoekster, is een toekomstige, onzekere gebeurtenis. Dit kan betekenen dat verzoekster kort na
9 februari 2021 alsnog wordt geconfronteerd met het sluiten van haar woning. Het is de vraag of de burgemeester voor die tijd al op het bezwaar van verzoekster zal hebben beslist. De voorzieningenrechter is daarom en vanwege de ingrijpende gevolgen die een woningsluiting in het algemeen heeft, van oordeel dat het spoedeisend belang genoegzaam is aangetoond.
11. Hetgeen onder 9. en 10. is overwogen, brengt met zich dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit verband moet de voorzieningenrechter toetsen of de burgemeester bevoegd was tot sluiting over te gaan én of hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting over te gaan?
12. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien - voor zover hier relevant - in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II van de Opiumwet.
13. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester de Beleidsregels ter voorkoming en bestrijding van drugsoverlast, -handel en -productie (hierna: de beleidsregels) vastgesteld.
In de beleidsregels is bepaald dat indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van een grote (handels)hoeveelheid softdrugs in een woning, deze woning wordt gesloten voor de duur van 1 jaar.
14. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2933), overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van verzoekster om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738) nogmaals bevestigd. 15. Niet in geschil is dat in de woning en de tuin van de woning van verzoekster een hoeveelheid van meer dan 5 gram hennep is aangetroffen. Gelet hierop heeft de burgemeester mogen aannemen dat de aangetroffen hennep deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. Verzoekster betoogt dat niet duidelijk is of de in totaal aangetroffen hoeveelheid van 3.220,4 gram hennep “natte” of “droge” hennep betreft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uit de zich in het dossier bevindende foto’s in beginsel in voldoende mate worden afgeleid dat de hennep die in de woning van verzoekster werd aangetroffen “droge” hennep betreft. Op deze foto’s is namelijk te zien dat de hennep werd aangetroffen in afgesloten plastic zakken dan wel afgesloten glazen potten. Het is niet aannemelijk dat “natte” hennep daarin bewaard zou worden. De enkele, ter zitting gedane, suggestie dat het net geoogste, “natte” hennep betreft, biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Bovendien, zelfs indien het betoog van verzoekster gevolgd zou worden dat de in de woning aangetroffen hennep “natte” hennep betreft, maakt dit het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Hiertoe overweegt zij dat in de door Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht opgestelde oriëntatiepunten voor het bestraffen van hennepteelt is vermeld dat natte hennep 4 keer zo zwaar is. Indien er van wordt uitgegaan dat alle aangetroffen hennep “natte” hennep betreft, is in de woning nog steeds (25% van 3.220,4 gram =) 805,1 gram “droge” hennep aangetroffen. Dit is nog steeds een grote handelshoeveelheid. De stelling van verzoekster dat alle hennep die is aangetroffen bestemd was voor gebruik door haar partner en dat deze hennep dus niet bestemd was voor handel, volgt de voorzieningenrechter niet. De voorzieningenrechter acht het in dit kader niet aannemelijk dat, indien moet worden uitgegaan van deze verklaring van verzoekster, daarvoor een hoeveelheid hennep nodig is, die ruim 640 keer de gebruikershoeveelheid overschrijdt. De stelling van verzoekster dat de aangetroffen hoeveelheid de opbrengst is van eigen hennepteelt met maximaal 5 planten, volgt de voorzieningenrechter evenmin. Verzoekster heeft nagelaten deze stelling door middel van een (tijdig ingediende) onderbouwing met feiten en omstandigheden omtrent enerzijds de vraag hoe de aangetroffen hoeveelheid, nat of droog, zich tot de gemiddelde opbrengst van een plant verhoudt en anderzijds de oorsprong van de aangetroffen hoeveelheid aannemelijk te maken. De voorzieningenrechter vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3179). De burgemeester is dan ook bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan. Heeft de burgemeester gehandeld in overeenstemming met zijn beleid?
16. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester beoordelingsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij het besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester terughoudend moet toetsen. Ook bij de sluitingsduur heeft de burgemeester beoordelingsruimte. Uit de beleidsregels volgt dat een woning zonder waarschuwing wordt gesloten voor de duur van één jaar indien is geconstateerd dat sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van een grote (handels)hoeveelheid softdrugs. Omdat verzoekster de woning samen met haar minderjarige kinderen bewoont en onder meer ten tijde van het nemen van het bestreden besluit hoogzwanger was, heeft de burgemeester afgeweken van het uitgangspunt de woning meteen voor de duur van 1 jaar te sluiten. Hij heeft de sluiting van de woning beperkt tot 3 maanden. Dit is in overeenstemming met zijn beleid.
Heeft de burgemeester aanleiding moeten zien af te wijken van de beleidsregels?
17. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840), herhaald bij de uitspraak van 5 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2924) en de uitspraak van 28 augustus 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:2912), dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. 18. Bij de beoordeling of zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet ten eerste worden bekeken of sluiting van de woning noodzakelijk is. Bij de beantwoording van die vraag hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912). 19. Over de ernst en de omvang van de overtreding overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De aangetroffen 3.220,4 gram hennep is een zeer grote handelshoeveelheid. De burgemeester heeft het aantreffen van deze hoeveelheid als een dringend geval mogen beschouwen. Ook kan de voorzieningenrechter de burgemeester volgen in zijn stelling dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, omdat het zichtbaar sluiten van de woning voor de bij deze woning betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woning. In dit verband heeft de burgemeester kunnen wijzen op de omstandigheid dat de gemeente Venlo in zijn algemeenheid kampt met een omvangrijke verdovende middelen problematiek. Ook heeft de burgemeester erop kunnen wijzen dat de woning in een kwetsbare woonwijk is gelegen, waardoor de noodzaak om tot sluiting van deze woning over te gaan groter is dan in gevallen waarin de woning niet in een kwetsbare woonwijk is gelegen. In dit verband heeft hij erop kunnen wijzen dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in het afgelopen jaar 4 hennepkwekerijen zijn aangetroffen in de subwijk [*], waarin ook de woning van verzoekster is gelegen. Anders dan verzoekster heeft gesteld doet de omstandigheid dat geen meldingen van (druggerelateerde) overlast voorhanden zijn hier niet aan af. Uit de rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1333), volgt immers dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. 20. Tegen de achtergrond dat in de woning 3.220,4 gram hennep is aangetroffen en de omstandigheid dat het zichtbaar sluiten van de woning door de burgemeester voor de bij die woning betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen, acht de voorzieningenrechter de sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk.
21. Naast noodzakelijk moet de woningsluiting ook evenredig zijn. In het geval van verzoekster gaat het met name om de gevolgen van de sluiting. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
22. Aan het sluiten van de woning is inherent dat verzoekster de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat het sluiten van de woning voor verzoekster financiële gevolgen heeft, omdat zij de hondentrimsalon die in de garage bij haar woning is gevestigd niet kan exploiteren, is evenmin een bijzondere omstandigheid. Verzoekster heeft niet onderbouwd wat de financiële gevolgen van de sluiting van de woning voor haar hondentrimsalon zijn, zodat de voorzieningenrechter niet kan beoordelen of de gevolgen geheel buitensporig zullen zijn. De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1174). Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Verdrag inzake de rechten van het kind wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning een minderjarig kind woont. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4046). Echter ook hier geldt dat de burgemeester zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167 en van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562). De burgemeester heeft erop gewezen dat het vinden van vervangende woonruimte in de omgeving voor de duur van de woningsluiting niet onmogelijk is. Zelfs indien het niet zou lukken vervangende woonruimte in de omgeving te vinden, komen verzoekster en haar minderjarige kinderen niet op straat komen te staan bij de sluiting van de woning. Zij kunnen namelijk in ieder geval terecht bij dak- en thuislozenopvang Moveoo. Dat het niet wenselijk is dat verzoekster en haar minderjarige kinderen daar eventueel worden opgevangen, legt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zoveel gewicht in de schaal dat handhavend optreden in het geval van verzoekster niet evenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Tot slot maakt de aanwezigheid van huisdieren waarvoor ook een tijdelijke plek gevonden moet worden en de kosten die dat met zich brengen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat de woningsluiting onevenredig is. 23. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is de burgemeester bevoegd de woning te sluiten en heeft hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Het overeenkomstig de beleidsregel sluiten van de woning voor de duur van 3 maanden heeft de burgemeester noodzakelijk kunnen achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Ook is het sluiten van de woning voor de duur van 3 maanden evenredig.
24. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter dan ook voorlopig van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal de sluiting van de woning dus niet opschorten tot de burgemeester op het door verzoekster gemaakte bezwaar heeft beslist. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.