ECLI:NL:RBLIM:2021:664

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
AWB 19/1692 + AWB 19/3478
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang en indicatie huishoudelijke ondersteuning na overlijden eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 27 januari 2021, zijn de erfgenamen van een overleden eiseres in beroep gegaan tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen inzake de toekenning van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of de erfgenamen nog procesbelang hebben nu de eiseres is overleden. De rechtbank oordeelt dat er procesbelang is, omdat de erfgenamen schade hebben geleden door het hogere tarief dat zij aan de huishoudelijke hulp hebben betaald in vergelijking met het door de gemeente toegekende tarief. De rechtbank heeft vastgesteld dat de indicatie voor de huishoudelijke ondersteuning, die door de gemeente was vastgesteld, voldoende was en dat de eiseres in staat was om zelfstandig te eten. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de erfgenamen verworpen en de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) en de indicatie voor de huishoudelijke hulp correct zijn vastgesteld door de gemeente, en dat de eisers niet hebben aangetoond dat de door hen betaalde tarieven gerechtvaardigd zijn.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB/ROE 19/1692 en AWB/ROE 19/3478

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2021 in de zaken tussen

de erfgenamen van [eiseres] , te [woonplaats] ,

eisers,
(gemachtigde: mr. C.J.M. van den Bos-Ackermans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder,
(gemachtigde: J.E. Day ).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder [eiseres] over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden verstrekt voor 475 minuten per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Bij besluit van 8 mei 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van [eiseres] gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat met ingang van 1 april 2018 15 minuten extra is geïndiceerd voor ondersteuning bij de samenstelling van een boodschappenlijstje.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AWB/ROE 19/1692.
Bij besluit van 6 juni 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder [eiseres] over de periode van 1 mei 2019 tot en met 30 april 2024 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden verstrekt voor 545 minuten per week in de vorm van een pgb.
Bij besluit van 20 november 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AWB/ROE 19/3478.
Bij brief van 27 januari 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] de rechtbank bericht dat [eiseres] op [overlijdensdatum] 2019 is overleden.
Bij brieven van 17 februari 2020, 27 maart 2020, 14 mei 2020 en 23 juli 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] de rechtbank bericht dat de erfgenamen van [eiseres] de beroepsprocedures wensen voort te zetten. [naam executeur-testamentair] is benoemd tot executeur-testamentair en hij heeft zijn benoeming aanvaard.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken plaatsgevonden op 1 december 2020. De executeur-testamentair is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[eiseres] , geboren in 1931, had diverse lichamelijke en psychische beperkingen.
Zij woonde zelfstandig. Verweerder heeft haar op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden verstrekt.
1.2.
Op 15 juni 2018 heeft [eiseres] verweerder opnieuw verzocht om huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015. Op 6 juli 2018 heeft er een keukentafelgesprek plaatsgevonden.
Bij het primaire besluit I heeft verweerder [eiseres] over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden toegekend voor 475 minuten per week tegen een uurtarief van € 14,11 in de vorm van een pgb. Het maandbedrag bedraagt € 484,05.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat ingaande 1 april 2018 15 minuten extra is geïndiceerd voor ondersteuning bij de samenstelling van een boodschappenlijstje. In totaal bedraagt de toegekende maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden 490 minuten per week tegen een uurtarief van € 14,11.
1.3.
Op 5 februari 2019 heeft [eiseres] verweerder opnieuw verzocht om huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015. Op 28 mei 2019 heeft er een keukentafelgesprek plaatsgevonden.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder [eiseres] over de periode van 1 mei 2019 tot en met 30 april 2024 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden toegekend voor 545 minuten per week in de vorm van een pgb. Het maandbedrag bedraagt € 486,50.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Procesbelang
2.1.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eisers nog procesbelang hebben nu [eiseres] is overleden.
2.2.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:221) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger)beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
2.3.
Het gaat in deze zaken om huishoudelijke ondersteuning van [eiseres] die op [overlijdensdatum] 2019 is overleden. Het beroep dat is geregistreerd onder zaaknummer AWB/ROE 19/1692 gaat over de periode 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 en het beroep dat is geregistreerd onder zaaknummer AWB/ROE 19/3478 gaat over de periode 1 mei 2019 tot [overlijdensdatum] 2019 . Dit zijn twee verstreken periodes.
Ter zitting hebben eisers desgevraagd toegelicht dat zij mevrouw [naam ] een tarief van € 16,47 hebben uitbetaald, terwijl verweerder in de eerste periode slechts een uurtarief heeft toegekend van € 14,11 en in de tweede periode van € 12,36. Zij hebben ter zitting toegelicht dat de potjes van het pgb daardoor sneller leeg zijn geraakt en dat zij mevrouw [naam ] soms ook buiten het pgb om hebben betaald. De rechtbank acht deze gang van zaken aannemelijk. Doordat [eiseres] een hoger uurtarief heeft betaald aan [naam ] dan het toegekende uurtarief, heeft zijn schade geleden. In (de mogelijkheid van vergoeding van) die schade is het procesbelang in gelegen. Met het beroep dat is geregistreerd onder zaaknummer AWB/ROE 19/1692 kunnen eisers in theorie bovendien bereiken dat het pgb wordt opgehoogd naar 505 minuten per week. Met dit geld zouden eisers mevrouw [naam ] kunnen (na)betalen tot het bedrag dat zij met haar hebben afgesproken. Ook daarin is procesbelang gelegen.
Het beroep met zaaknummer AWB/ROE 19/1692
De indicatie voor de tweede broodmaaltijd
3.1.
Eisers kunnen zich niet verenigen met de omvang van de indicatie huishoudelijke ondersteuning. Er dient volgens eisers in plaats van één keer per dag twee keer per dag voor de broodmaaltijd een indicatie te zijn. Enkel het klaarzetten van de broodmaaltijd volstaat niet. Zonder actieve sturing wordt deze namelijk niet genuttigd door [eiseres] .
3.2.
De toegekende maatwerkvoorziening over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 is als volgt opgebouwd:
- broodmaaltijd bereiden 105 minuten
- maaltijd opwarmen 105 minuten
- licht huishoudelijk werk, drie slaapkamers 60 minuten
- zwaar huishoudelijk werk, drie slaapkamers 100 minuten
- trappenhuis meerzorg 30 minuten
- dagelijkse organisatie van het huishouden 30 minuten
- textielverzorging een persoons huishouden 45 minuten
- het maken van een boodschappenlijstje 15 minuten
Dat is 490 minuten per week.
3.3.1.
In artikel 6.1.1. van de Beleidsregels Wmo gemeente Sittard-Geleen 2017 (de Beleidsregels 2017) staat dat de inzet van een maatwerkvoorziening op het gebied van de huishoudelijke ondersteuning als doel heeft een bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid is in de Wmo 2015 gedefinieerd als: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemeen dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kan bijdragen aan dit resultaat door ondersteuning te bieden op het gebied van huishoudelijke taken en lichte begeleiding bij het realiseren van een gestructureerd huishouden.
3.3.2.
In paragraaf 5.3.1. van bijlage 3 bij de Beleidsregels 2017 worden de resultaten met betrekking tot de huishoudelijke ondersteuning beschreven. Onder het klaarzetten of bereiden van primaire levensbehoeften wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten, warme maaltijd opwarmen. Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig 1 keer per dag de broodmaaltijden worden bereid en klaargezet en 1 keer per dag een warme maaltijd wordt verzorgd.
3.3.3.
In paragraaf 6.3 van bijlage 3 bij de Beleidsregels 2017 staan de normtijden voor huishoudelijke ondersteuning. Onder bereiding broodmaaltijd wordt verstaan: broodmaaltijd bereiden (brood smeren), broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en opruimen/afwassen. Hiervoor staat een normtijd van 15 minuten per keer; maximaal 2 maal daags.
3.4.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] in de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 voldoende had aan een indicatie van 15 minuten per dag voor het bereiden van twee broodmaaltijden per dag. Uit het door verweerder gehouden onderzoek bleek dat zij zelfstandig in staat was om een tweede portie boterhammen, samen met haar ontbijt gemaakt, op een ander moment van de dag tot zich te nemen. Om deze reden was het volgens verweerder niet meer noodzakelijk om twee keer per dag het bereiden van de broodmaaltijden te indiceren. Uit de verkregen informatie bleek dat de thuiszorgmedewerkers dagelijks, bij het ontbijt van mevrouw, instonden voor het bereiden van die twee porties brood. Daar er ondertussen zowel ’s ochtends als ’s avonds thuiszorg ingezet werd, was er in een controlemoment voorzien om te bezien of mevrouw daadwerkelijk haar tweede broodmaaltijd gegeten had. Verweerder heeft zich in navolging van de commissie bezwaarschriften op het standpunt gesteld dat niet betwist is dat de medewerkers van thuiszorg, die waren ingeschakeld voor de persoonlijke verzorging van [eiseres] , feitelijk de broodmaaltijden voor haar bereidden en klaarzetten. Hoewel de thuiszorgorganisatie hiertoe niet verplicht was, deed zij dit feitelijk wel. Volgens verweerder waren de beperkingen van [eiseres] in haar zelfredzaamheid met betrekking tot het bereiden van de broodmaaltijden weggenomen door de thuiszorgorganisatie. Dit betekent dat zij niet in aanmerking kwam voor een uitgebreidere indicatie op het gebied van het bereiden van broodmaaltijden, aldus verweerder.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in dit geval op het standpunt heeft kunnen stellen dat een indicatie van 15 minuten per dag voor het bereiden van twee broodmaaltijden per dag in de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 voldoende was. Verweerder heeft contact opgenomen met de thuiszorgorganisatie om te informeren hoe de broodmaaltijden in de praktijk in zijn werk gingen. Uit het Wmo-verslag blijkt bovendien dat de executeur-testamentair desgevraagd bevestigd heeft dat zijn moeder op het moment dat het onderzoek werd gedaan zelfstandig kon eten. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eisers niet hebben onderbouwd waarom de door verweerder geïndiceerde 15 minuten per dag voor het bereiden van twee broodmaaltijden niet genoeg zouden zijn. Als eisers hebben bedoeld te zeggen dat [eiseres] persoonlijke aandacht moest krijgen bij het eten van de tweede broodmaaltijd en dat de geïndiceerde 15 minuten daar niet voldoende voor zijn, dan merkt de rechtbank hierover op dat de toegekende maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp hiervoor niet bedoeld is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het uurtarief van mevrouw [naam ]
4.1.
Eisers zijn verder van mening dat mevrouw [naam ] recht heeft op een hoger pgb-tarief. Mevrouw [naam ] staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en beschikt op grond van haar opleiding en werkervaring over de vereiste bijzondere deskundigheid.
4.2.1.
In artikel 11, vierde lid en onder b, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Sittard-Geleen 2018 (de Verordening 2018) is bepaald dat de hoogte van een pgb voor huishoudelijke ondersteuning is afgeleid van de tarieven die horen bij de overeenkomst “Voorziening Hulp bij het huishouden”.
De bedragen voor een pgb voor huishoudelijke ondersteuning:
1. Voor hulp bij het huishouden door een niet daartoe opgeleid persoon die niet werkzaam is voor een instelling of als ZZP’er: € 14,11 per uur.
2. Voor hulp bij het huishouden door een daartoe opgeleid persoon werkzaam voor een instelling of als ZZP’er: € 17,37 per uur.
3. Voor hulp bij het huishouden plus, waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist, door een persoon die daarvoor in het bijzonder is opgeleid, werkzaam voor een instelling of als ZZP’er: € 21,71 per uur.
4.2.2.
In de toelichting bij de Verordening 2018 staat dat het vierde lid van artikel 11 regels geeft voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor afzonderlijke maatwerkvoorzieningen. Bij de onderdelen b tot en met d maakt de gemeente onderscheid tussen welke persoon de ondersteuning levert. Voor een persoon in dienst van een zorgaanbieder wordt een hoger tarief gehanteerd dan voor een zzp’er of een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Voor lichte of basale vormen van ondersteuning wordt een lager tarief gehanteerd dan voor specialistische vormen van ondersteuning. Daarbij is getracht een duidelijke relatie te leggen met het tarief voor vergelijkbare ondersteuning als deze door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder zou zijn geleverd.
4.3.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit I op het standpunt gesteld dat mevrouw [naam ] in aanmerking komt voor het laagste tarief van € 14,11 per uur. Verweerder heeft in het bestreden besluit – onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften – hierover het volgende gezegd. In bezwaar is gesteld dat het bedrijf van mevrouw [naam ] is ingeschreven bij de (Duitse) Kamer van Koophandel en dat zij een opleiding Sociaal Pedagogisch Werk op niveau 3 heeft gevolgd. Verweerder wijst erop dat de inschrijving van mevrouw [naam ] in de Duitse Kamer van Koophandel ziet op een nagelstudio en dat deze inschrijving geen relatie heeft met Wmo-taken. [eiseres] heeft hiervan geen tegenbewijs geleverd. Het in bezwaar verstrekte diploma Sociaal Pedagogisch Werk van mevrouw [naam ] is daartoe volgens verweerder onvoldoende. Met dat diploma is immers niet aannemelijk gemaakt dat de huishoudelijke hulp verleend wordt door een daartoe opgeleid persoon of door een daarvoor in het bijzonder opgeleid persoon,
werkzaam als ZZP’er. Volgens verweerder is terecht besloten tot toekenning van een pgb naar het tarief voor zorg geleverd door bekenden of familie.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat mevrouw [naam ] wel zou kunnen worden aangemerkt als een voor hulp bij het huishouden opgeleid persoon nu zij een diploma Sociaal Pedagogisch Werk heeft overgelegd. Zij is echter niet werkzaam voor een instelling. Uit het uittreksel van de Duitse Kamer van Koophandel blijkt dat mevrouw [naam ] een nagelstudio heeft. Zij is dus ook geen ZZP’er die als beroep het verrichten van huishoudelijk hulp heeft. Gelet hierop voldoet mevrouw [naam ] naar het oordeel van de rechtbank niet aan de voorwaarden voor de hogere tarieven. Om in aanmerking te komen voor deze tarieven moet er in ieder geval sprake zijn van “een voor hulp bij het huishouden opgeleid persoon werkzaam voor een instelling” of “een voor hulp bij het huishouden opgeleid persoon werkzaam als ZZP’er”. Zij werkte in de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 niet voor een instelling en ook was zij niet werkzaam als ZZP’er die als beroep het verrichten van huishoudelijk hulp heeft.
De uitleg van eisers dat er enkel sprake hoeft te zijn van een ZZP’er en dat het dus niet uitmaakt waar die werkzaamheden betrekking op hebben, volgt de rechtbank niet. Hoewel het duidelijker in de Verordening 2018 omschreven had kunnen worden, is de rechtbank van oordeel dat het wel degelijk om een ZZP’er moet gaan die als beroep het verrichten van huishoudelijk hulp heeft. Zoals gezegd was daar bij mevrouw [naam ] geen sprake van. Ook deze beroepsgrond treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel.
Het beroep met zaaknummer AWB/ROE 19/3478
Nog een keer het uurtarief van mevrouw [naam ]
5.1.
Eisers kunnen zich ook in deze zaak niet verenigen met de hoogte van het uurtarief van mevrouw [naam ] . Zij staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en beschikt op grond van haar opleiding en werkervaring over de vereiste bijzondere deskundigheid.
5.2.
Dit is dezelfde beroepsgrond als in de vorige zaak, maar omdat er een andere Verordening van toepassing is, ziet de rechtbank aanleiding om nogmaals kort in te gaan op deze beroepsgrond.
5.3.
In artikel 11, vierde lid, onder b, van de Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2019 (Verordening 2019) zijn de uurloon-bedragen voor pgb voor Huishoudelijke Ondersteuning als volgt vastgesteld:
1. Professional : € 22,89 per uur per 1-1-2019;
(Een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van Huishoudelijke ondersteuning).
2. Sociaal netwerk : minimumuurloon met vakantiegeld en -uren van betreffend kalenderjaar + 2 %
3. Het onder 1 genoemde bedrag is uitgedrukt in het prijspeil van 2019 en wordt gewijzigd aan de hand van de indexering van de cao VVT. Het berekende bedrag wordt rekenkundig afgerond op 2 decimalen na de komma.
4. Het college draagt zorg voor kenbaarheid van deze bedragen in het vigerend besluit Wmo.
5.4.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit II op het standpunt gesteld dat mevrouw [naam ] in aanmerking komt voor het tarief voor het sociaal netwerk. Concreet betekent dit voor de periode van 1 mei 2019 tot [overlijdensdatum] 2019 € 12,36. Verweerder heeft in het bestreden besluit II – onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften – hierover het volgende gezegd. Van mevrouw [naam ] is geen document bekend waaruit kan blijken dat het bieden van huishoudelijke ondersteuning tot haar reguliere professionele werkzaamheden behoort. Weliswaar is mevrouw [naam ] ingeschreven in het Duitse handelsregister, maar daaruit blijkt niet dat het bieden van huishoudelijke hulp tot haar professionele activiteiten behoort. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft zij dat desgevraagd ook bevestigd.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat mevrouw [naam ] niet voldoet aan de omschrijving van een professional als bedoeld in artikel 11, vierde lid, onder b, onder 1, van de Verordening 2019. Zij heeft geen onderneming waarvan de activiteiten geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van huishoudelijke ondersteuning. De uitleg van eisers dat er enkel sprake hoeft te zijn van een ZZP’er en dat het dus niet uitmaakt waar die werkzaamheden betrekking op hebben, volgt de rechtbank niet. Anders dan in de Verordening 2018 staat in de Verordening 2019 heel duidelijk dat het moet gaan om een ZZP’er die als beroep het verrichten van huishoudelijk hulp heeft. Zoals gezegd was daar bij mevrouw [naam ] geen sprake van. Ook deze beroepsgrond treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel.
Conclusie
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. Vonk-Menger, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 januari 2021. .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 januari 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.