ECLI:NL:RBLIM:2021:645

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
03.239571.19 96.106012.18 (tul)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door rijden onder invloed en zonder geldig rijbewijs

Op 4 oktober 2019 heeft de verdachte, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde en zonder geldig rijbewijs, een verkeersongeval veroorzaakt op de A2 te Hunsel, gemeente Leudal. De verdachte reed met een snelheid van minimaal 163 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 130 kilometer per uur was. Door zijn onoplettendheid en roekeloos rijgedrag botste hij tegen de auto van slachtoffer [slachtoffer 1], die als gevolg van de aanrijding overleed. Na het ongeval verliet de verdachte de plaats van het ongeval, terwijl hij wist dat het slachtoffer in hulpeloze toestand was achtergelaten. De verdachte had eerder die avond alcohol genuttigd en zijn rijbewijs was ongeldig verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijke schuld had in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan 462 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 jaar. Tevens werd de verdachte onderworpen aan bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.239571.19 (ttz.gev.)
Parketnummer : 96.106012.18 (tul)
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1960 ,
thans verblijvende te FPC De Woenselse Poort, Dr. Poletlaan 88, 5626 ND Eindhoven.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.A.R. van de Velde, advocaat kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:als bestuurder van een personenauto door zijn schuld een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] werd gedood, terwijl de verdachte onder de invloed was van alcohol en geen geldig rijbewijs had;
Feit 2:een plaats van ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat hij [slachtoffer 1] daarbij in hulpeloze toestand achterliet;
Feit 3:zonder geldig rijbewijs een personenauto heeft bestuurd;
Feit 4:een personenauto heeft gestolen van [slachtoffer 2] dan wel deze personenauto (al dan niet opzettelijk) heeft geheeld;
Feit 5:45,49 liter benzine heeft gestolen van Shell Swentibold.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hij verwijst in dit verband naar de Verkeersongevallenanalyse, de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] over de snelheid en het slingerend rijgedrag van de verdachte, de getuigenverklaring van [getuige 5] over het alcoholgebruik van de verdachte, de uitslag van het bloedonderzoek door het NFI, het verslag niet natuurlijke dood omtrent slachtoffer [slachtoffer 1] en de verklaring van de verdachte bij de politie. De uitslag van het bloedonderzoek van de verdachte is volgens de officier van justitie bruikbaar voor het bewijs, omdat er door het ontbreken van de verzegeling enkel een indirecte waarborg is geschonden hetgeen geen gevolgen heeft voor de betrouwbaarheid van het resultaat van het onderzoek.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte langdurig niet heeft opgelet, aangezien hij de personenauto van slachtoffer [slachtoffer 1] niet heeft opgemerkt en daarop dus ook niet heeft geanticipeerd. De verdachte reed daarbij met een snelheid van minimaal 163 kilometer per uur, terwijl de maximale snelheid ter plaatse 130 kilometer per uur was, en verkeerde onder de invloed van alcohol. Vast staat voorts dat de verdachte ten tijde van het ongeval een ongeldig rijbewijs had en dat hij dit ook wist. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag getoond en is door zijn schuld een auto-ongeluk veroorzaakt, waardoor slachtoffer [slachtoffer 1] is komen te overlijden.
De officier van justitie is voorts van mening dat ook de feiten 2, 3, 4 primair en 5 wettig en overtuigend bewezen zijn.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair de vrijspraak bepleit van de verdachte voor wat betreft feit 1 primair. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de stelling dat het rijgedrag van de verdachte als zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend kan worden aangemerkt. Het enkele besef dat de verdachte geen geldig rijbewijs had, kan deze conclusie niet staven, nu deze omstandigheid niet van invloed was op het rijgedrag van de verdachte. Daarnaast is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte heeft gereden onder de invloed van alcohol. De raadsman wijst er op dat het bloedblok niet verzegeld was, waardoor de bewijskracht daarvan is aangetast. Bovendien heeft de verdachte ná het ongeval alcohol genuttigd, waardoor niet kan worden vastgesteld of de verdachte ten tijde van het ongeval alcohol in zijn bloed had. Voorts wijst de raadsman erop dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om objectief te kunnen vaststellen dat de verdachte sneller heeft gereden dan de geldende maximumsnelheid van 130 kilometer per uur.
Subsidiair heeft de raadsman de vrijspraak bepleit van het onder feit 1 subsidiair sub b tenlastegelegde, waarbij hij zich voor het overige heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het onder 1 subsidiair sub a tenlastegelegde.
De raadsman heeft zich voorts gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de feiten 2, 3, 4 en 5, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1 primair
Beroep op bewijsuitsluiting bloedonderzoek
De verdediging heeft betoogd dat het resultaat van het NFI-onderzoek van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat het bloed niet is verzegeld door de politieambtenaar die bij de bloedafname aanwezig was (conform artikel 13, lid 1 aanhef en onder d van het Besluit) maar op een later moment door een andere politieambtenaar. Onder verwijzing naar de toelichting op deze bepaling en de rechten van verdachte is zij van oordeel dat een van de strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omringd is geschonden.
Over dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Het (bloed)onderzoek is geregeld in artikel 163, vierde en zesde lid WVW 1994 en het (mede) op basis van artikel 163 tiende lid WVW 1994 vastgestelde Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 WVW 1994 slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Indien de rechter tot het oordeel komt dat een dergelijke waarborg niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
Uit de rechtspraak is verder af te leiden dat alleen in geval van schending van een regel die behoort tot het stelsel van strikte waarborgen het resultaat van het onderzoek van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat dan geen onderzoek heeft plaatsgevonden in de in de wet bedoelde zin. Het gaat volgens de Hoge Raad daarbij om de regels die ertoe strekken de juistheid en/of de betrouwbaarheid te waarborgen van het resultaat van het onderzoek (ECLI:NL:HR:2015:2502).
De rechtbank deelt de opvatting van de verdediging niet. Het is juist dat een andere politieambtenaar dan degene die aanwezig was bij de bloedafname, het bloedmonster heeft verzegeld. De verzegeling betreft geen strikte waarborg, maar een indirecte waarborg, waarbij achteraf onderzocht kan worden of schending heeft geleid tot twijfel over de betrouwbaarheid van de bloedafname. Uit het DNA onderzoek vloeit voort dat het onderzochte bloed van verdachte is. Voorts is niet gebleken van andere gebreken in het omgaan met het bloedmonster, waardoor de kwaliteit hiervan aangetast zou kunnen zijn. Hieruit volgt dat de uitslagen van het onderzoek betrouwbaar zijn en verdachte niet in zijn belangen is geschaad. Er is daarom sprake van een rechtsgeldig onderzoek en het resultaat van het bloedonderzoek kan worden gebruikt.
Het beroep van de verdediging op bewijsuitsluiting moet worden verworpen.
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal aanrijding misdrijf volgt, zakelijk weergegeven, dat er op 4 oktober 2019 om 22:47 uur op de A2 in de plaats Hunsel, gemeente Leudal, een ongeval heeft plaatsgevonden. Ten tijde van het ongeval was het donker en regende het, het wegdek was nat/vochtig. De maximumsnelheid ter plaatse bedroeg 130 kilometer per uur. De personenauto, merk Ford , type Focus , kleur blauw , voorzien van kenteken [kentekennummer 1] , werd bestuurd door de verdachte. De personenauto, merk Suzuki , type Alto , kleur grijs, voorzien van kenteken [kentekennummer 2] , werd bestuurd door [slachtoffer 1] . De Suzuki Alto reed over rijstrook 2 van de A2 (zijnde de rechterrijstrook), ter hoogte van hectometerpaal 212.0, komende uit de richting van Maastricht en rijdende in de richting van Eindhoven. De Ford Focus reed eveneens over rijstrook 2 van de A2, achter de Suzuki Alto , in dezelfde richting. [2]
Uit de Verkeersongevallenanalyse volgt dat het snelheidsverschil tussen de voertuigen kan worden ingeschat op ongeveer 53,4 kilometer per uur. In het geval voor de Suzuki een minimale gereden snelheid van 110 kilometer per uur wordt aangenomen, dan bedroeg de gereden snelheid van de Ford Focus op basis hiervan 163,4 kilometer per uur. Over de toedracht volgt uit de Verkeersongevallenanalyse verder dat de bestuurder van de Ford ongeveer ter hoogte van hectometerpaal 212.1 met de rechter voorzijde botste tegen de linker achterzijde van de voor hem in dezelfde rijrichting en op de zelfde rijstrook rijdende Suzuki . Als gevolg van deze aanrijding roteerde de Suzuki om zijn hoogte-as en schoof naar rechts via de vluchtstrook de daarnaast gelegen wegberm in. Hierna gleed de Suzuki door een naast de wegberm gelegen greppel in en botste met de voorzijde tegen de zijkant van de greppel. Hier roteerde deze vervolgens om zijn hoogte-as naar zijn eindpositie. Gelet op de toestand van de autogordel van de bestuurder, de rugleuning van de bestuurdersstoel, de gesloten en door de schade enigszins ingeklemde linker voorportier, alsmede het ontbreken van de achterruit, is het zeer waarschijnlijk dat de bestuurder van de Suzuki gedurende deze laatste rotatie achterwaarts, onder de door de bestuurder gedragen autogordel door, via de ten tijde van de primaire botsing gebroken achterruit, uit het voertuig werd geslingerd en op het wegdek viel.
Uit de Verkeersongevallenanalyse volgt de conclusie dat indien de bestuurder van de Ford zijn snelheid tijdig had aangepast aan het voor hem rijdende verkeer, dan wel tijdig van rijstrook 2, naar rijstrook 1 was gewisseld en de Suzuki was gaan inhalen, de aanrijding niet had plaatsgevonden. [3]
Uit het proces-verbaal overlijdensonderzoek volgt, zakelijk weergegeven, dat het slachtoffer [slachtoffer 1] op 5 oktober 2019 is overleden. Het slachtoffer had het navolgend letsel: schedelbreuken achter op het hoofd, een scheur in de lever en de milt, ribfracturen aan de linkerzijde en een hersenbloeding met als gevolg daarvan een herseninklemming. De conclusie van de forensisch arts na de lijkschouw luidt dat er sprake is van een niet natuurlijk dood als gevolg van een ongeval. Het slachtoffer had hersentrauma opgelopen dat niet verenigbaar was met het leven. [4]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 4 oktober 2019 omstreeks 22:30 uur als bestuurder van een personenauto over de A2 reed, in noordelijke richting, tezamen met zijn ouders en zus. Zij werden met hoge snelheid ingehaald door de bestuurder van een blauwe Ford Focus . Nadat de Ford Focus hen had ingehaald, stuurde deze abrupt van de linker rijstrook naar rechts, richting de vluchtstrook. Hij reed daarbij vlak achter de auto die voor hen reed. De bestuurder van de Ford Focus minderde snelheid en [getuige 1] remde ook af. De bestuurder van de Ford Focus ging van de vluchtstrook weer terug naar de meest linkerrijstrook. Ineens gaf hij vol gas en gebeurde precies hetzelfde. Hij stuurde opnieuw abrupt naar links, reed weer vlak achter die auto die voor [getuige 1] reed langs en ging weer op de vluchtstrook rijden. Om het kenteken van de auto te kunnen lezen, moest [getuige 1] flink gas geven om dichterbij te komen, want die bestuurder reed flink hard. Het kenteken was [kentekennummer 1] . De auto is vervolgens met hoge snelheid bij hen vandaan gereden in noordelijke richting. [5] Ter terechtzitting van 6 juli 2020 heeft getuige [getuige 1] aanvullend verklaard dat hij zelf, toen hij door de Ford Focus werd ingehaald, zo’n 140 tot 150 km per uur reed. Hij moest flink gas bijgeven om dichtbij genoeg te komen om het kenteken te kunnen lezen, op basis waarvan hij schat dat de Ford Focus zeker 170 km per uur moet hebben gereden. [6]
Getuige [getuige 2] heeft op 6 juli 2020 ter terechtzitting verklaard dat hij op 4 oktober 2019 op de A2 reed vanuit Lanaken in de richting van Eindhoven. Op enig moment werd hij via de vluchtstrook ingehaald door een auto met ongekende hoge snelheid. [getuige 2] reed op dat moment zelf ongeveer 120 tot 130 kilometer per uur. Vlak daarna zag hij dat er voor hem een ongeval plaatsvond. Volgens [getuige 2] moet de auto die hem inhaalde minimaal 160 kilometer per uur hebben gereden. [7]
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat op 5 oktober 2019 omstreeks 00:15 uur een haar onbekend persoon haar woonkamer in [woonplaats] binnenliep. Deze persoon was een beetje onvast ter been en de getuige rook een alcohollucht om hem heen. Hij sprak niet met dubbele tong, maar lalde een beetje. De man vertelde dat hij een auto-ongeluk had gehad op de autosnelweg A2 en dat zijn auto total loss was. Hij had uit moeten wijken voor een kleiner autootje, met niet zo’n felle verlichting. De man zei dat hij van het ongeval was weggelopen, omdat hij teveel gedronken had. Volgens de getuige zei de man dat hij drie biertjes had gehad. [8]
Op 5 oktober 2019 omstreeks 03:15 uur is bloed van de verdachte afgenomen ( [nummer 1] ) voor bloedonderzoek in de zin van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. [9] Uit onderzoek door Eurofins Forensics volgt dat het gehalte ethanol in het bloed van de verdachte ( [nummer 1] ) 1,03 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg. Voor een ervaren bestuurder is de grenswaarde voor alcohol 0,5 milligram ethanol per milliliter bloed. [10]
Bij de politie heeft de verdachte op 15 oktober 2019 verklaard dat hij de bestuurder van de auto was. De verdachte reed en zag twee kleine lichtjes. Hij kwam heel snel dichterbij. Hij kon de auto niet meer ontwijken. De verdachte ging helemaal naar links en kwam tegen de vangrail links. Hij had het gevoel dat de andere auto aan hem vastplakte en dat zij samen tegen de vangrail tot stilstand zijn gekomen. De verdachte heeft ’s middags rond 15:00 uur twee biertjes gedronken. In Weert omstreeks 19:00 – 19:30 uur heeft hij nog een biertje gedronken. [11]
Overwegingen van de rechtbank
Over feit 1 primair:
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) te kunnen komen, moet worden bewezen dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 Wvw. Het komt aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in deze zin.
Rijgedrag
Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt in de eerste plaats dat de verdachte in de Ford Focus een voor hem rijdend voertuig, te weten de Suzuki Alto van het slachtoffer [slachtoffer 1] , op dezelfde rijbaan van de A2 is genaderd en van achteren heeft aangereden. Gelet op de conclusies van de Verkeersongevallenanalyse is er wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zijn snelheid niet tijdig aangepast en is hij evenmin voldoende uitgeweken om een aanrijding met de Suzuki Alto te voorkomen. Door deze aanrijding is de Suzuki Alto van de weg geraakt en in een greppel naast de snelweg beland, waarbij het slachtoffer [slachtoffer 1] uit haar voertuig werd geslingerd. [slachtoffer 1] is vervolgens op 5 oktober 2019 aan haar verwondingen is overleden.
Overschrijding maximumsnelheid
Uit de Verkeersongevallenanalyse volgt voorts dat de verdachte ten tijde van het ongeval ongeveer 53,4 kilometer per uur harder heeft gereden dan de Suzuki Alto van het slachtoffer. De Verkeersongevallenanalyse gaat ervan uit dat de Suzuki Alto ongeveer 110 kilometer per uur heeft gereden ten tijde van het ongeval, maar kan dit niet met zekerheid vaststellen. Nu echter zowel de getuige [getuige 1] als de getuige [getuige 2] hebben verklaard dat de Ford Focus , die hen beiden (kort voor het ongeval) op de A2 inhaalde, minimaal 160 kilometer per uur moet hebben gereden en daarmee de conclusie van de Verkeersongevallenanalyse onderschrijven, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte ten tijde van het ongeval beduidend harder dan de toegestane snelheid van 130 kilometer per uur heeft gereden.
Rijden onder de invloed van alcohol
Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt dat de verdachte op 5 oktober 2019, ten tijde van het bloedonderzoek, een alcoholpromillage had van 1,03 milligram ethanol per milliliter bloed. De bloedafname heeft ongeveer vijf uren na het ongeval plaatsgevonden.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij na het ongeval, bij thuiskomst, ongeveer een halve fles whisky heeft gedronken, hetgeen het gemeten alcoholpromillage kan verklaren. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, aangezien het in zijn bloed gemeten alcoholpromillage in dat geval aanzienlijk hoger had moeten zijn.
De rechtbank kan evenwel niet uitsluiten dat de verdachte na het ongeval toch nog enkele alcoholische consumpties heeft genuttigd, die mogelijk hebben bijgedragen aan het gemeten alcoholpromillage. Om deze reden kan het precieze alcoholpromillage van de verdachte ten tijde van het ongeval niet worden vastgesteld. Nu de getuige [getuige 5] evenwel heeft verklaard over de toestand van de verdachte kort na het ongeval (de verdachte lalde, was onvast ter been en er hing een alcohollucht om hem heen) én dat de verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij onder de invloed van alcohol was ten tijde van het ongeval omdat hij drie biertjes had gedronken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de auto heeft bestuurd onder de invloed van alcohol, waarbij het alcoholgehalte in elk geval hoger was dan 0,5 milligram per milliliter bloed.
Rijden zonder geldig rijbewijs
De rechtbank zal de verdachte onder feit 1 primair evenwel vrijspreken van het bestanddeel ‘rijden zonder geldig rijbewijs’. Uit het procesdossier volgt weliswaar voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte ten tijde van het ongeval heeft gereden zonder geldig rijbewijs en dat hij ook wist dat hij geen geldig rijbewijs meer had, maar er bestaat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een causaal verband tussen deze omstandigheid en het veroorzaken van het ongeval.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de verdachte – door onder de invloed van alcohol, met een te hoge snelheid, op de A2 niet tijdig zijn snelheid aan te passen en onvoldoende uit te wijken – zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en daarmee schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 Wvw. Alles overwegende acht de rechtbank dan ook het onder 1 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Over feit 2:
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie op 15 oktober 2019; [12]
- het proces-verbaal aanrijding misdrijf; [13]
- de omschrijving van het letsel van het slachtoffer [slachtoffer 1] . [14]
Over feit 3:
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit 3 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie op 15 oktober 2019; [15]
- het proces-verbaal aanrijding misdrijf, met daarin de constatering dat de verdachte een voertuig heeft bestuurd zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs; [16]
- de brief van het parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) aan de verdachte d.d. 11 oktober 2018, betreffende mededeling van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte met ingang van 21 september 2018; [17]
- de betekening in persoon aan de verdachte van voornoemde brief van het CVOM op 1 november 2018. [18]
Over feit 4 primair:
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit 4 primair wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie op 15 oktober 2019; [19]
- de aangifte van diefstal van een auto door [slachtoffer 2] ; [20]
Over feit 5:
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit 5 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie op 15 oktober 2019; [21]
- de aangifte door [naam aangever] namens Shell Swentibold; [22]
- het proces-verbaal van bevindingen inzake het uitlezen van de camerabeelden van tankstation Shell Swentibold. [23]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1. primair
op 4 oktober 2019 te Hunsel, in de gemeente Leudal, als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de weg, Rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] , werd gedood,
welke gedragingen zeer onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 130 kilometer per uur heeft gereden en daarbij, een in dezelfde richting als hem, verdachte, rijdend motorrijtuig van achter is genaderd en daarbij onvoldoende heeft gelet op de weg voor hem en de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig niet tijdig heeft verminderd en niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding met eerder genoemd motorrijtuig, met als bestuurder voornoemde [slachtoffer 1] , te voorkomen, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen verdachtes motorrijtuig en dat motorrijtuig, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994: bij onderzoek bleek het alcoholgehalte van zijn, verdachtes,bloed, hoger dan 0,5 milligram per milliliter bloed;
2.
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Hunsel, in de gemeente Leudal, op de Rijksweg A2, op 4 oktober 2019 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
op 4 oktober 2019 te Hunsel, in de gemeente Leudal, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B en/of BE, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van
een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Rijksweg A2, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
4. primair
op 4 oktober 2019 te Nuth, in de gemeente Beekdaelen, een personenauto ( Ford Focus voorzien van het kenteken [kentekennummer 1] ), die toebehoorde aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
op 4 oktober 2019 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen 45,49 liter benzine, die toebehoorde aan Shell Swentibold, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet
T.a.v. feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
T.a.v. feit 3:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994
T.a.v. feit 4 primair:
diefstal
T.a.v. feit 5:
diefstal
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psychiater J.L.M. Dinjens heeft, in samenwerking met psychiater in opleiding J.J. van Zwieten, over de geestvermogens van de verdachte op 20 februari 2020 een rapport uitgebracht. De psychiater heeft daarin geconcludeerd, zakelijk weergegeven:
“Er is sprake van een bipolaire I stoornis, actuele of laatste episode manisch en een stoornis in het gebruik van alcohol. De bipolaire I stoornis is gediagnosticeerd in 2015. Uit het onderzoek blijkt dat betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde verkeerde in een manisch toestandsbeeld in het kader van de bipolaire I stoornis. […] De hierboven beschreven manische episode voortkomend vanuit een bipolaire I stoornis gepaard met alcoholgebruik, verklaart de verstoring van het oordeelsvermogen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde. Naar alle waarschijnlijkheid is sprake geweest van forse ontremming, die nog verder is versterkt door het alcoholgebruik. Hierdoor is betrokkene onvoldoende in staat geweest zijn eigen gedrag te evalueren en heeft hij direct gehandeld naar zijn impulsen zonder hiervan de gevolgen voldoende te kunnen overzien. […] Er zijn geen aanwijzingen dat betrokkene zijn daden van de betreffende dag heeft gepland, doch des te meer aanwijzingen dat betrokkene op elke situatie “ad hoc” heeft gereageerd. Ten aanzien van het zich onttrekken aan de plaats van het ongeval, beschrijft hij zodanig in shock en paniek te zijn geweest dat hij naar eerste impuls heeft gereageerd. Voorts zijn er duidelijke aanwijzingen dat bij betrokkene door doorwerking van de manie sprake was van een ernstig aangetast oordeelsvermogen. Desalniettemin kan betrokkene (deels) verantwoordelijk worden gehouden voor zijn gedrag; hij is in aanloop naar het tenlastegelegde gestopt met zijn stemmingsstabiliserende medicatie, omdat hij zich erg goed voelde, wat een veel voorkomende denkfout is bij mensen met een bipolaire stoornis. Betrokkene wist daarnaast dat hij niet in het bezit was van een rijbewijs. Onderzoekers adviseren Uw rechtscollege betrokkene het tenlastegelegdein (sterk) verminderde mate toe te rekenen.”
De psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw heeft over de geestvermogens van de verdachte op 1 februari 2020 een rapport uitgebracht. De psycholoog heeft daarin geconcludeerd, zakelijk weergegeven:
“Betrokkene is lijdende aan ziekelijke stoornissen en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van een stoornis in alcoholgebruik en van een bipolaire -I- stoornis en van mogelijke narcistische persoonlijkheidstrekken. Ten tijde van het ten laste gelegde waren genoemde ziekelijke stoornissen en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig. […]Het is aannemelijk dat betrokkene voorafgaand en ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde in een manische episode die gesuperponeerd was op zijn mogelijke persoonlijkheidsproblematiek en zijn verslavingsproblematiek. Binnen het drieluik van zijn pathologie hebben onverantwoordelijkheid, impulsiviteit en gevoelens van onaantastbaarheid en grootsheid elkaar in onderlinge wisselwerking versterkt resulterend in een grote mate van roekeloosheid en eliminatie van scrupules. In die psychische conditie heeft betrokkene de behandelkliniek verlaten, is op de trein gestapt op zoek naar een vrouw waar hij verliefd op was, is vervolgens in Zuid-Limburg verzeild geraakt, heeft daar een auto ontvreemd en is daarmee richting Eindhoven, zijn woonplaats gereden Dit deed hij volgens getuigen op een roekeloze manier, resulterend in het ten laste gelegde. Het is te adviseren om betrokkene het ten laste gelegdein een verminderde mate toe te rekenen.”
De rechtbank komt op basis van de in die rapporten vervatte bevindingen en de daarin vervatte adviezen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
Bij de formulering van zijn strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en diens psychische toestand, de oriëntatiepunten voor wat betreft de straftoemeting voor soortgelijke feiten, het feit dat er sprake is van recidive en de ontwijkende houding van de verdachte. De officier van justitie heeft daarom gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 258 dagen met aftrek van het voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van in totaal 10 jaar (waarvan 5 jaar voor feit 1 en 5 jaar voor feit 2). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een TBS-maatregel met voorwaarden, zoals door de reclassering geformuleerd in haar advies d.d. 6 januari 2021. De officier van justitie acht oplegging van de TBS-maatregel met voorwaarden noodzakelijk teneinde de maatschappij te beschermen, gelet op het hoge recidiverisico (volgens de NIFP-psycholoog en de reclassering) en de onderschatting van de verdachte van zijn ziektebeeld. De TBS-maatregel met voorwaarden vormt een forse stok achter de deur. De officier van justitie heeft voorts de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd en de opheffing van het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis. Tenslotte heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel ex artikel 38z Sr gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte voor feit 1 moet worden vrijgesproken. Voor de overige feiten acht de raadsman een straf gelijk aan de duur van het voorarrest van de verdachte passend.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf passend is, waarbij het onvoorwaardelijk deel de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis niet overstijgt, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals aan de verdachte op 18 juni 2020 opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis (klinische opname in De Woenselse Poort, meldplicht reclassering en middelenverbod) met eventueel een langere proeftijd dan 2 jaar . De raadsman wijst erop dat beide NIFP-deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en opname in een FPA behoeft. Het is de raadsman niet duidelijk waarom de NIFP-psycholoog ter zitting op dit punt van mening is veranderd. Oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden is een ultimum remedium en is volgens de raadsman niet passend in deze zaak, nu een minder ingrijpende behandelkader mogelijk is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf en/of maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 4 oktober 2019 heeft de verdachte een vijftal strafbare feiten gepleegd. Verdachte heeft, nadat hij als gevolg van een aantal vanuit zijn manie gedreven impulsieve beslissingen verzeild was geraakt in Nuth, een auto gestolen om op die manier weer terug te kunnen keren naar huis in Eindhoven. Deze auto stond onbeheerd en met draaiende motor voor een woning, omdat de eigenaar zijn pas bevallen vrouw en pasgeboren baby naar binnen aan het brengen was. Verdachte is in deze auto gaan rijden, terwijl hij wist dat hij geen geldig rijbewijs had en hij bovendien onder de invloed van alcohol verkeerde. Ook heeft hij benzine gestolen door te tanken zonder daarvoor te betalen. Volgens getuigen heeft de verdachte op de A2 gevaarlijk en slingerend rijgedrag vertoond. Op enig moment heeft de verdachte, terwijl hij op de A2 beduidend harder reed dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur, met de door hem gestolen auto door zijn schuld een aanrijding veroorzaakt met de personenauto van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Door de aanrijding is de personenauto van het slachtoffer [slachtoffer 1] van de weg geraakt en over de kop geslagen, waarbij het slachtoffer uit haar auto is geslingerd. Na het ongeval heeft de verdachte de gestolen auto op de A2 verlaten en is hij lopend vertrokken van de plaats ongeval, zonder zich te bekommeren om de inzittende van de door hem aangereden auto. Ten gevolge van deze aanrijding is slachtoffer [slachtoffer 1] korte tijd later in het ziekenhuis aan haar verwondingen bezweken. Deze feiten geven een beeld weer van zeer verwijtbaar handelen van verdachte, zij het dat dit handelen wordt gekleurd door de (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid zoals beschreven door de hiervoor aangehaalde deskundigen.
De rechtbank dient nu de vraag te beantwoorden wat de meest passende straf en/of maatregel is. De deskundigen zijn het eens over de vorm van behandeling die verdachte dient te krijgen, te weten een langdurige klinische behandeling in een FPA, gevolgd door een ambulant traject met begeleiding door het FACT-team. Uit de rapportages van de NIFP-deskundigen, de reclasseringsadviezen en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er geen consensus bestaat tussen de deskundigen onderling en de reclassering over de meest passende modaliteit waarbinnen deze verplichte behandeling dient te worden vormgegeven. Meer in het bijzonder is de vraag aan de orde of, gezien de psychische problematiek van de verdachte en het recidiverisico, oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden is aangewezen dan wel met een deels voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische opname in De Woenselse Poort, en indien nodig met oplegging van een zorgmachtiging, kan worden volstaan.is.
De psychiater J.L.M. Dinjens heeft, in samenwerking met psychiater in opleiding J.J. van Zwieten, in zijn rapport van 20 februari 2020 geconcludeerd over het recidiverisico en de strafmaat, zakelijk weergegeven:
“Het recidiverisico wordt thans ingeschat als laag-matig. De manie is (grotendeels) in remissie en er is eerder sprake van een sombere, geremde stemming. […] De bestaande bipolaire I stoornis en het alcoholmisbruik zijn de belangrijkste forse risicofactoren. Een hernieuwde manische episode heeft grote invloed op het oordeelsvermogen en de evaluatie van het gedrag en zal het recidiverisico op impulsief en ontremd gedrag met kans op ongelukken, doen toenemen. Een bipolaire stemmingsstoornis is een chronische, levenslang bestaande aandoening. […] Betrokkene is thans vooral gebaat bij adequate behandeling van zijn problematiek, in eerste instantie middels een opname in een forensische psychiatrische afdeling (FPA) waarbij langdurig kan worden gewerkt aan abstinentie, stabilisatie en resocialisatie, gevolgd door intensieve begeleiding vanuit een FACT-team. […] De voorgestelde behandeling zou kunnen plaatsvinden binnen het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Betrokkene is hiertoe thans ook voldoende gemotiveerd. Voorts kan er, bij (dreigende) destabilisatie, gedurende het traject worden geopteerd voor een zorgmachtiging. Beide titels kunnen immers naast elkaar bestaan.”
Ter terechtzitting is psychiater J.L.M. Dinjens als deskundige gehoord. Hij heeft ter zitting verklaard, zakelijk weergegeven:
“Mijns inziens is de verdachte primair een psychiatrisch patiënt. Ik wil zijn problematiek niet bagatelliseren, maar als je kijkt naar zijn profiel en zijn functioneren dan past hij absoluut niet binnen een TBS-kader. […] Ik vind het uitstekend dat de verdachte thans in De Woenselse Poort verblijft, ook omdat daar sprake is van een forensische setting. Als het misgaat, kan er tijdig worden geacteerd. […] Het recidiverisico kan ook op een andere manier dan middels een TBS-maatregel worden beteugeld, ik bedoel daarmee met een minder zwaar kader. […] Als het mislukt om de verdachte klinisch te behandelen in het kader van bijzondere voorwaarden, dan kan alsnog een zorgmachtiging worden ingezet. […] Het recidiverisico wordt thans ingeschat als laag-matig. In volledige stabiele stemming is het laag. […] Tijdens zijn behandeling zal medicatie een heel belangrijk onderdeel daarvan uitmaken en moet hij zo optimaal mogelijk stabiel worden gehouden, teneinde te bewerkstelligen dat hij medicatietrouw blijft en de kans op ongelukken zo klein mogelijk. […] Ik ben van mening dat de verdachte een langdurig behandeltraject behoeft. Hij is al begonnen met een klinische opname en daar valt heel wat te winnen. Daarna zal hij nog heel wat jaren, wat mij betreft levenslang, in behandeling moeten bij een FACT team. […] De verdachte verblijft nu met een forensische titel binnen een forensische kliniek. Daar kan een zorgmachtiging naast bestaan, waarbij beide titels elkaar kunnen aanvullen. Ik adviseer om een klinische fase te laten opvolgen door een ambulante fase, liefst binnen een forensische titel.”
De psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw heeft in zijn rapport van 1 februari 2020 over het recidiverisico en de strafmaat geconcludeerd, zakelijk weergegeven:
“De genoemde persoonsfactoren (waaronder de bevattelijkheid voor manische ontremming) […] zijn als essentiële delictfactoren nog onverminderd aanwezig en kunnen aldus de opmaat vormen naar herhaling van een soortgelijk feit als het ten laste gelegde. […] Inclusief de klinische inschatting is het recidiverisico derhalve hoog. De onderzoeker geeft de rechtbank in overweging, indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, om betrokkene binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel te laten behandelen in een forensisch psychiatrische afdeling (FPA).”
Ter terechtzitting is psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw als deskundige gehoord. Hij heeft ter zitting verklaard, zakelijk weergegeven:
“Ik wil terugkomen op mijn eerdere advies, omdat ik mij achteraf gezien onvoldoende geïnformeerd voelde over de reikwijdte van een eventuele zorgmachtiging. […] Het opleggen van bijzondere voorwaarden betekent dat de verdachte een behandeling kan aangaan, maar als hij daaraan niet langer meewerkt, dan komt hij onbehandeld buiten en vormt hij een groot risico. […] Ik wil terugkomen op mijn oorspronkelijke advies, in dier voege dat ik nu adviseer tot een intensieve dwingende behandeling in een forensische psychiatrische setting in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden.”
De rechtbank stelt vast dat aanvankelijk beide NIFP-deskundigen hebben geadviseerd tot oplegging van een deels voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische opname. Hoewel de NIFP-psycholoog ter zitting een andere mening bleek te zijn toegedaan, heeft de NIFP-psychiater ter zitting uitgebreid uitgelegd hoe de verdachte behandeld kan worden en hoe daarmee de recidivekans beteugeld kan worden. Daarnaast heeft hij helder uitgelegd dat dat in dit geval het beste kan gebeuren middels een klinische opname in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Nu de rechtbank de oplegging van een TBS-maatregel als een ultimum remedium beschouwt en het recidiverisico voldoende ingeperkt kan worden middels een klinische opname (eventueel met daarnaast of aansluitend een zorgmachtiging), zal zij aansluiting zoeken bij de conclusies van psychiater J.L.M. Dinjens en zich daarmee verenigen.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met oplegging van een andere strafmodaliteit dan gevangenisstraf.
De rechtbank heeft voor de straftoemeting aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS) voor een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De categorie die de rechtbank in het onderhavige geval het meest vindt passen, is de categorie ‘ernstige schuld’. Indien een slachtoffer is overleden, terwijl de verdachte onder invloed was van alcohol, dient als uitgangspunt bij de straftoemeting een gevangenisstraf van 4 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren te worden gehanteerd.
De rechtbank houdt in dit verband rekening met de zeer ernstige gevolgen van voornoemde feiten voor het slachtoffer [slachtoffer 1] en haar nabestaanden.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden en psychische problematiek van de verdachte. De verdachte heeft weliswaar schuld aan het ongeval, maar dit kan hem vanwege zijn psychische problematiek slechts voor een deel worden toegerekend. Dit heeft een sterk matigende invloed op de hoogte van de straf, zodat de rechtbank afwijkt van het hiervoor genoemde oriëntatiepunt. Inzet van de strafoplegging dient in dit geval vooral gericht te zijn op het voorkomen van recidive.
De rechtbank acht het om die reden noodzakelijk dat de verdachte voor zijn psychische problematiek zal worden behandeld. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank daarom een gevangenisstraf aan de verdachte opleggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarnaast een substantieel voorwaardelijk deel met een lange proeftijd. Deze forse voorwaardelijke gevangenisstraf vormt een stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en zich te houden aan de aanwijzingen van zijn behandelaars. Aan dit voorwaardelijk strafdeel zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals geformuleerd in het reclasseringsadvies van 6 januari 2021, inhoudende: meldplicht bij de reclassering, opname in een klinische zorginstelling, een drugsverbod en een alcoholverbod. De rechtbank ziet, gezien de langdurige psychische problematiek van de verdachte, aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van 5 jaar te verbinden.
Alles overwegende zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf van 720 dagen opleggen waavan 462 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar, met aftrek van de duur van het voorarrest van de verdachte. Aan de proeftijd zullen de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden worden verbonden. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen, zal de rechtbank, gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht, de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.
Nu het recidiverisico naar het oordeel van de rechtbank thans voldoende ingeperkt kan worden, is er geen aanleiding om – anders dan de officier van justitie heeft gevorderd – een maatregel ex atrikel 38z Sr op te leggen.
Voorts zal de rechtbank de verdachte zowel ten aanzien van feit 1 primair als ten aanzien van feit 2 veroordelen tot een onzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren (dus in totaal 6 jaren).

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam] vordert een schadevergoeding van € 2.741,28 ter zake van feit 1, bestaande uit materiële schade (€ 241,28) en immateriële schade (€ 2.500,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij volledig moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging de niet-ontvankelijkheid bepleit van de vordering van de benadeelde partij, nu zij de vrijspraak van de verdachte ter zake van feit 1 heeft betoogd. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Reiskosten
De rechtbank stelt vast dat de door de benadeelde [naam] , de zoon van het slachtoffer mevrouw [slachtoffer 1] , gevorderde reiskosten in rechtstreeks verband staan tot het bewezenverklaarde feit 1. Tevens is deze post voldoende onderbouwd. Voornoemde post ad € 241,48 zal daarom worden toegewezen.
Affectieschade
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat er sprake is van een rechtstreeks verband tussen het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 1] lichaam enerzijds en de affectieschade die de benadeelde [naam] heeft gesteld anderzijds ten gevolge van het bewezenverklaarde feit 1. Om deze reden zal de rechtbank aan benadeelde [naam] een immateriële schadevergoeding toewijzen van € 2.500,00.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank in totaal een schadevergoeding van
€ 2.741,28 aan de benadeelde [naam] zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2019. Verder zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 21 september 2018, gewezen onder parketnummer 96-106012-18. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
De verdediging refereert zich ter zake van deze vordering aan het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan, zijn niet aanwezig.
De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 9, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair, 2, 3, 4 primair en 5 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 5 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarde(n), waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde, zolang zijn behandelaars dit noodzakelijk achten edoch voor een maximum termijn van 2 jaar, verblijft in FPK De Woenselse Poort of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
de veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
e veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Ontzegging van de rijbevoegdheid
  • legt ter zake van feit 1 primair op een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar;
  • legt ter zake van feit 2 op een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [naam] , toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 2.741,28, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 4 oktober 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [naam] , van € 2.741,28, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 4 oktober 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 37 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
- gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant van 21 september 2018, gewezen onder parketnummer 96-106012-18, te weten:
een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter,
mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. C.M. Nollen, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. M.H.C. van den Munckhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2021.
Buiten staat
mr. C.M. Nollen en mr. M.H.C. van den Munckhof zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Hunsel, in de gemeente Leudal,
althans in de provincie Limburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over
de weg, Rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld
te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te
weten [slachtoffer 1] , werd gedood,
welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke
uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van
motorrijtuigen was
ontzegd en/of
terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank,
met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum
snelheid van 130 kilometer per uur heeft gereden en/of (daarbij),
een in dezelfde richting als hem, verdachte, rijdend motorrijtuig van
achter is genaderd en/of daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet
op de weg voor hem en/of (vervolgens) de snelheid van het door hem
bestuurde motorrijtuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft verminderd
en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding of botsing met
eerder genoemd motorrijtuig, met als bestuurder voornoemde [slachtoffer 1] , te
voorkomen, waardoor, althans mede, waardoor, een botsing en/of aan-
of overrijding is ontstaan met tussen verdachtes motorrijtuig en dat
motorrijtuig,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of
tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994: bij onderzoek bleek het
alcoholgehalte van zijn, verdachtes, bloed, 1,48 milligram per milliter
bloed, in elk geval hoger dan 0,5 milligram per milliter bloed;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994, art 8
lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond b
Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
a.
hij op of omstreeks 4 oktober 2019, te Hunsel, in de gemeente Leudal,
althans in de provincie Limburg, als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A2,
een in dezelfde richting als hem, verdachte, rijdend motorrijtuig van
achter is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op
de weg voor hem en/of (vervolgens) de snelheid van het door hem
bestuurde motorrijtuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft verminderd
en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding of botsing met
eerder genoemd motorrijtuig, te voorkomen, waardoor, althans mede,
waardoor, een botsing en/of aan- of overriding is ontstaan met tussen
verdachtes motorrijtuig en dat motorrijtuig,
door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg
werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het
verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon
worden gehinderd;
b.
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Hunsel, in de gemeente Leudal. als
bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft
bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het
alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8,
tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,48
milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter
bloed bleek te zijn;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet
1994 )
2
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig
betrokken was geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden te Hunsel, in de gemeente Leudal, althans in de
provincie Limburg, op/aan de Rijksweg A2, op of omstreeks 4 oktober
2019
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
een ander (te weten [slachtoffer 1] ), aan wie bij dat ongeval letsel was
toegebracht,
in hulpeloze toestand werd achtergelaten
( art 7 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )
3
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Hunsel, in de gemeente Leudal,
althans in de provincie Limburg, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest
weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer
categorieën van motorrijtuigen, te weten B en/of BE, ongeldig was
verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van
een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was
afgegeven, op de weg, Rijksweg A2, als bestuurder een motorrijtuig,
(personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 )
4
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Nuth, in de gemeente Beekdaelen,
een personenauto ( Ford Focus voorzien van het kenteken [kentekennummer 1] ), in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te
weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Nuth, in de gemeente Beekdaelen,
een goed te weten een personenauto ( Ford Focus voorzien van het
kenteken [kentekennummer 1] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of
overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit
goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Geleen, in de gemeente
Sittard-Geleen
45,49 liter, in elk geval een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Shell
Swentibold,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Operationele Samenwerking (LB), Afdeling Infrastructuur (LB), Team Verkeer, TTOV (LB), proces-verbaalnummers PL2471-2019157098 (hoofdzaak), PL2300-2019157071 (diefstal auto), PL2300-2019158947 (diefstal brandstof), PL 2100-2019207727 (aanhouding + voorgeleiding), gesloten d.d. 28 februari 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 200.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 28 februari 2020, pagina 69 tot en met 76.
3.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse d.d. 28 januari 2020, pagina 90 tot en met 122.
4.Proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw d.d. 7 oktober 2019, pagina 127 en 128.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 10 oktober 2019, pagina 79 en 80.
6.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 6 juli 2020, pagina 5 en 6.
7.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 6 juli 2020, pagina 4 en 5.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] d.d. 5 oktober 2019, pagina 131 en 132.
9.Proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 28 februari 2020, pagina 153 tot en met 155.
10.Proces-verbaal uitslag bloedonderzoek d.d. 30 oktober 2019, pagina 163 en 164.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 oktober 2019, pagina 61 tot en met 67.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 oktober 2019, pagina 61 tot en met 67.
13.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 4 oktober 2019, pagina 69 tot en met 76.
14.Proces-verbaal overlijdensonderzoek d.d. 7 oktober 2019, p. 127 en 128.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 oktober 2019, pagina 61 tot en met 67.
16.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 4 oktober 2019, pagina 69 tot en met 76.
17.Brief van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) aan de verdachte d.d. 11 oktober 2019, pagina 183 tot en met 185.
18.Akte van uitreiking van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte aan de verdachte op 1 november 2018.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 oktober 2019, pagina 61 tot en met 67.
20.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 5 oktober 2019, pagina 188 en 189.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 oktober 2019, pagina 61 tot en met 67.
22.Proces-verbaal van aangifte door [naam aangever] namens Shell Swentibold d.d. 8 oktober 2019, pagina 193 en 194.
23.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 oktober 2019, pagina 198 en 199.