1.10.Bij het op 10 juni 2020 aan eiser uitgereikte voorgenomen (straf)besluit heeft verweerder de buitenfunctiestelling en de andere ordemaatregelen opgeheven en eiser in afwachting van verdere besluitvorming buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten – in afwijking van het advies van de bezwaaradviescommissie HRM – ongegrond verklaard. De signalen die door collega’s werden gegeven over gebeurtenissen, handelingen en/of gedragingen van eiser waren volgens verweerder meer dan voldoende concreet en zodanig ernstig dat in alle redelijkheid tot buitenfunctiestelling mocht worden overgegaan. Tijdens de zitting van de bezwaaradviescommissie HRM is mondeling een aantal fragmenten uit WhatsApp-berichten gedeeld die het vermoeden van ernstig plichtsverzuim bevestigen. Hoewel verweerder van mening is dat het besluit tot buitenfunctiestelling en het besluit tot afwijzing van het verzoek tot opheffing daarvan voldoende onderbouwd zijn, heeft verweerder in een bijlage bij het bestreden besluit nog een aantal concrete voorbeelden toegevoegd ter illustratie van het vermoeden van ernstig plichtsverzuim.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft in beroep
– samengevat – het volgende aangevoerd. Eiser is van mening dat er geen sprake was van een concrete verdenking van plichtsverzuim. Verweerder heeft daarbij nagelaten tijdig stukken in het geding te brengen die op een ander standpunt zouden kunnen wijzen. Volgens eiser heeft verweerder hiermee de ondergrens van de juridische vereisten aan de buitenfunctiestelling niet gehaald. De bezwaaradviescommissie kwam tot de conclusie dat de informatie die aanleiding gaf tot buitenfunctiestelling en de weigering om de buitenfunctiestelling op te heffen onvoldoende is beschreven. De commissie betwijfelde dan ook of de informatie voldoende reëel en ernstig was om de besluiten te rechtvaardigen. De commissie vond het zeer ernstig dat verweerder het in de primaire besluiten bij algemeenheden heeft gehouden en niet met concrete voorbeelden is gekomen. Ook heeft verweerder volgens de commissie nagelaten om het dossier in een later stadium aan te vullen. De commissie adviseerde dan ook tot gegrondverklaring. Eiser kan zich volledig in het advies van de commissie vinden.
Eiser is verder van mening dat verweerder het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door als bijlage bij het bestreden besluit een WhatsApp-conversatie toe te voegen. Eiser heeft zich hier niet tegen kunnen verdedigen. Dit is in strijd met het beginsel van fair play. De informatie uit de WhatsApp-conversatie dateert van januari, augustus en november 2017. Bovendien zijn deze berichten privé en vallen daarom onder de vrijheid van meningsuiting. Eiser is van mening dat verweerder deze informatie bewust heeft gemanipuleerd door strikt niet-werkgerelateerde informatie zo te presenteren dat het lijkt alsof het werkgerelateerd is. Dit is eveneens in strijd met het beginsel van fair play.
4. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat het een zeer omvangrijk onderzoek betrof met een groot aantal (negen) betrokkenen en dat breed van opzet was. Zo zijn er meer dan 160 getuigen gehoord, moesten er 236.527 WhatsApp-berichten worden beoordeeld en dienden de politiesystemen te worden onderzocht om onder andere de rechtmatigheid van de raadplegingen door betrokkenen te kunnen beoordelen. Ook moest een groot aantal dossiers worden geraadpleegd om te kunnen vaststellen of bevoegdheden correct waren gebruikt en of toegepast geweld gerechtvaardigd was. Het onderzoek richtte zich dan ook op meerdere vormen van plichtsverzuim. Het heeft om die reden geruime tijd geduurd voordat voldoende duidelijk was wie zich concreet aan welk gedrag schuldig had gemaakt. Het eindrapport van het team VIK werd eerst op 1 april 2020 ter beschikking gesteld aan verweerder.
Verweerder stelt dat er ten tijde van de primaire besluiten en het bestreden besluit steeds sprake is geweest van een concreet vermoeden van plichtsverzuim door eiser. Deze verdenking was mede gebaseerd op meldingen van collega’s van eiser. Deze meldingen waren onderwerp van onderzoek. Er moest nog worden vastgesteld of ze daadwerkelijk klopten en door feiten of anderszins werden onderbouwd. Welke collega tijdens het onderzoek wat over welke betrokkene had verklaard, kon in dat stadium in het belang van het onderzoek nog niet worden gedeeld.
Na het primaire besluit I waren de eerste resultaten van het onderzoek door het team VIK bekend geworden. Resultaten die bevestigden dat ook daar waar het eiser betrof sprake leek te zijn van ernstig grensoverschrijdend gedrag en/of normafwijkend gedrag. Dit heeft verweerder aangetoond door een aantal voorbeelden van WhatsApp-berichten en foto’s. Dit betrof geen nieuwe, na de hoorzitting verkregen informatie, maar het met concrete voorbeelden onderbouwen van de eerder gegeven motivering. Het betreft hier slechts een beperkt onderdeel van het plichtsverzuim dat verweerder vermoedde en ook als zodanig heeft aangegeven in het primaire besluit I.
Volgens verweerder is eiser terecht buiten functie gesteld op basis van de signalen die door collega’s van eiser over eiser zijn afgegeven. Deze signalen zijn eiser door het team VIK ook voorgehouden. Achteraf bezien, blijken deze signalen ook juist te zijn. Verweerder wijst in dit kader op het strafbesluit van 8 oktober 2020. Volgens verweerder is het bestreden besluit op goede gronden genomen.
5. De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512) is een concrete verdenking van plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen. 7. Aan het besluit tot buitenfunctiestelling is ten grondslag gelegd dat uit het nog lopende onderzoek tegen een viertal medewerkers naar voren is gekomen dat eiser zich mogelijk schuldig zou hebben gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, bestaande uit het vertonen van ernstig grensoverschrijdend/normafwijkend gedrag met en jegens collega’s en leidinggevenden. Daarnaast bleek dat er mogelijk sprake was van een onjuist gebruik van bevoegdheden, waarvan eiser in ieder geval op de hoogte leek te zijn.
8. De rechtbank overweegt dat op verweerder de bewijslast rust in deze. Verweerder heeft de buitenfunctiestelling gemotiveerd met het vermoeden van grensoverschrijdend/normafwijkend gedrag en mogelijk (kennis van) onjuist gebruik van bevoegdheden. Een nadere concretisering en onderbouwing hiervan heeft verweerder niet gegeven, waarbij de rechtbank opmerkt dat de informatie die grond geeft voor een concrete verdenking van plichtsverzuim aanwezig moet zijn ten tijde van het besluit tot buitenfunctiestelling. Een ordemaatregel kan immers niet worden gerechtvaardigd met informatie die na de ordemaatregel uit een lopend onderzoek wordt verkregen. Uit het dossier is niet duidelijk geworden over welke signalen en verdere informatie verweerder beschikte op het moment dat hij eiser buiten functie stelde. Ook ter zitting hebben de gemachtigden van verweerder ter zake geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Aldus is ook niet duidelijk geworden wanneer verweerder de beschikking heeft gekregen over de bij het bestreden besluit overgelegde WhatsApp-berichten. Dit betekent dat de rechtbank niet kan toetsen of verweerder op goede gronden mogelijk grensoverschrijdend/normafwijkend gedrag en/of mogelijk (kennis van) onjuist gebruik van bevoegdheden heeft aangenomen en derhalve eiser buiten functie mocht stellen..
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder op het moment van het nemen van het primaire besluit I geen concrete verdenking had van ernstig plichtsverzuim van eiser, althans verweerder is er niet in geslaagd om die concrete verdenking voldoende draagkrachtig te motiveren. Hierdoor is niet komen vast te staan dat het in eiser te stellen vertrouwen ten tijde van dit besluit zozeer was geschaad dat het niet aanvaardbaar was dat eiser zijn werkzaamheden kon blijven doen dan wel weer zou gaan hervatten.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het aan het bestreden besluit klevende gebrek naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden hersteld bij een nieuwe beslissing op bezwaar, is de rechtbank van oordeel dat het primaire besluit I niet in stand kan blijven. Gelet op de tijd die is verstreken, twijfelt de rechtbank of er überhaupt nog relevante gegevens boven water kunnen komen. De rechtbank zal het primaire besluit I daarom herroepen. Omdat daarmee tevens de grondslag voor het primaire besluit II vervalt, zal de rechtbank ook dit besluit herroepen.
10. Gelet op deze conclusie komt de rechtbank niet meer toe aan de beroepsgronden van eiser over schending van de beginselen van hoor en wederhoor en fair play.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.740,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit I, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit II, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Daarnaast komen op grond van artikel 1 van het Bpb voor vergoeding in aanmerking de reiskosten van eiser. Als reiskosten komen op grond van artikel 11, eerste lid, sub c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor vergoeding in aanmerking de reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse. Dit leidt tot een vergoeding van de door eiser opgegeven € 11,58.