ECLI:NL:RBLIM:2021:6323

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
C/03/288658 / HA ZA 21-89
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleggingsgeschil over Contracts for Difference met internationale elementen en consumentenbescherming

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van civiel recht en internationaal privaatrecht, betreft het een geschil tussen een consument en een beleggingsonderneming, 101investing, gevestigd in Cyprus. De eiser, een consument, heeft een account aangemaakt bij 101investing en heeft in totaal € 94.850,00 geïnvesteerd in risicovolle CFD-producten. Na verlies van zijn investering heeft de eiser 101investing aansprakelijk gesteld en vordert hij terugbetaling van het geïnvesteerde bedrag, alsook een verklaring voor recht dat de rechtshandelingen nietig zijn. De gedaagden, FXBFI c.s., hebben een incidentele vordering ingediend tot nietigheid van de dagvaarding en onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, onder verwijzing naar de EEX-verordening en de consumentenbescherming onder artikel 17 van de Brussel I bis-verordening.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 11 augustus 2021 geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van de vorderingen van de eiser kennis te nemen, omdat de eiser als consument kan worden aangemerkt in de zin van de Brussel I bis-verordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen de eiser en 101investing is aangegaan voor consumptieve doeleinden en dat de forumkeuze voor de Cypriotische rechter niet geldig is. De rechtbank heeft de vorderingen van FXBFI c.s. afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. F.C. Alink-Steinberg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/288658 / HA ZA 21-89
Vonnis in incident van 11 augustus 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M. Dekkers te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar het recht van Cyprus
FXBFI BROKER FINANCIAL INVEST LIMITED,
tevens handelend onder de naam
101investing,
gevestigd te 3076 Limassol, Cyprus,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.A.L.M. Willems,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te 3082 Limassol, Cyprus,
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.A.L.M. Willems.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden.
Gedaagden sub 1 en 2 zullen hierna gezamenlijk FXBFI c.s. genoemd worden en afzonderlijk 101investing en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 12, betekend op of omstreeks 22 januari 2021
  • het tegen de derde gedaagde verleende verstek
  • de incidentele conclusie tot nietigheid dagvaarding, tevens houdende incidentele conclusie tot onbevoegdheid en verzoek om aanhouding wegens litispendentie met producties 1 tot en met 7 van FXBFI c.s.
  • de incidentele conclusie van antwoord houdende nietigheid dagvaarding en exceptie van onbevoegdheid met productie 15, met dien verstande dat paragraaf 4 tot en met 8 met producties 13 en 14 buiten beschouwing worden gelaten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in incident

2.1. 101
investing is een beleggingsonderneming, gevestigd in Cyprus. [gedaagde sub 2] is één van de bestuurders van deze onderneming.
2.2.
Na het zien van een advertentie van 101investing heeft [eiser] online een gebruikersaccount aangemaakt op de website van 101investing. Op dezelfde dag heeft [eiser] via zijn creditcard een bedrag van € 250,00 (het minimale inlegbedrag) overgeboekt naar 101investing.
2.3.
Vervolgens is [eiser] veelvuldig telefonisch benaderd door 101investing als gevolg waarvan hij in de periode 11 augustus 2020 tot 21 augustus 2020 voor een totaalbedrag van € 94.850,00 heeft geïnvesteerd in CFD producten. [eiser] is deze inleg niet alleen direct verloren, tevens is een debetstand ontstaan.
2.4.
[eiser] heeft 101investing aansprakelijk gesteld. Op of omstreeks 26 augustus 2020 heeft 101investing een bedrag van € 13.543,53 aan [eiser] terugbetaald. [eiser] heeft 101investing en haar bestuurders op of omstreeks 22 januari 2021 gedagvaard en vordert onder meer terugbetaling van het volledige geïnvesteerde bedragen en een verklaring voor recht dat de rechtshandelingen tussen hem en 101investing nietig zijn, althans dat deze vernietigd zijn, alsmede dat 101onrechtmatig heeft gehandeld.
2.5.
In april 2021 is 101investing over voornoemde debetstand tegen [eiser] in Cyprus een procedure gestart, waarbij 101investing zich op het standpunt stelt dat zij door de speculatieve manier van investeren van [eiser] schade heeft geleden, die [eiser] naar Cypriotisch recht dient te vergoeden.

3.Het geschil in incident

3.1.
FXBFI c.s. vordert samengevat:
jegens [gedaagde sub 2]primair de dagvaarding nietig te verklaren en subsidiair dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, dan wel dat [eiser] niet ontvankelijk wordt verklaard,
jegens 101investing: dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, dan wel dat [eiser] niet ontvankelijk wordt verklaard, dan wel dat de zaak wordt aangehouden tot de bevoegdheid van de Cypriotische rechter vaststaat en de rechtbank zich alsdan onbevoegd verklaart,
jegens [gedaagde sub 2] en 101investing:
  • te bepalen dat tussentijds hoger beroep wordt toegestaan in het geval de rechtbank zich bevoegd verklaart,
  • [eiser] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met rente.
3.2.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in incident

De gestelde nietigheid van de dagvaarding

4.1.
FXBFI c.s. stelt dat de dagvaarding onvoldoende duidelijk aangeeft wat er van [gedaagde sub 2] wordt gevorderd en waarom. Daarom is de dagvaarding volgens FXBFI c.s. jegens [gedaagde sub 2] nietig. De rechtbank wijst dit deel van de incidentele vordering af en heeft daartoe het volgende overwogen.
4.2.
Uit de dagvaarding blijkt dat [gedaagde sub 2] in zijn hoedanigheid van bestuurder van FXBFI aansprakelijk wordt gehouden voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden, omdat [gedaagde sub 2] als bestuurder zodanig onzorgvuldig/onrechtmatig zou hebben gehandeld dat dit hem persoonlijk valt te verwijten. Het onzorgvuldig handelen zou er volgens [eiser] uit bestaan dat [gedaagde sub 2] als bestuurder een onderneming heeft gedreven dan wel in stand heeft gehouden, die door middel van oneerlijke handelspraktijken en onder het uitoefenen van druk beleggers bedragen aftroggelt, waarbij op diverse wijzen strafbaar en in strijd met de wet wordt gehandeld. Het zou gaan om agressieve verkooptechnieken en misleidende mededelingen. Daarmee heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank de vordering en de grondslag jegens [gedaagde sub 2] voldoende duidelijk gemaakt. Of hetgeen in de dagvaarding is gesteld voldoende is om tot een veroordeling te komen, zal in de hoofdzaak verder worden beoordeeld.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter
4.3.
De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het geschil tussen [eiser] en 101investing. Daarna zal de rechtsmacht worden beoordeeld in het geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] .
ten aanzien van het geschil met 101investing
4.4.
De Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna Brussel I bis-Vo) is van toepassing, hetgeen overigens niet tussen partijen in geschil is.
4.5.
Centraal staat de vraag of [eiser] als consument in de zin van Brussel I bis-Vo is aan te merken. Van dat oordeel is namelijk afhankelijk of 101investing zich al dan niet op het forumkeuzebeding als neergelegd in artikel 48 van de
Terms and Conditionsbehorende bij de overeenkomst kan beroepen en, daaruit voortvloeiend, of er een plicht tot aanhouding van de procedure is. De rechtbank zal dit om die reden eerst beoordelen.
4.6.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I bis-Vo worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
4.7.
In afwijking van deze hoofdregel wordt ex artikel 5 lid 1 Brussel I bis-Vo de bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten geregeld in afdeling 4 van Brussel I bis-Vo (artikelen 17 tot en met 19).
4.8.
Artikel 17 lid 1 Brussel I bis-Vo is van toepassing wanneer voldaan is aan de cumulatieve voorwaarden dat:
- één van de contractanten een consument is, die handelt in een kader dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd,
- er daadwerkelijk een overeenkomst is gesloten tussen deze consument en een bedrijfs- of beroepsmatig handelende persoon, en
- deze overeenkomst onder één van de in artikel 17 lid 1 onder a), b) en c) bedoelde categorieën valt.
4.9.
Tussen partijen is alleen in geschil of aan de eerste voorwaarde is voldaan, dus of [eiser] aangemerkt kan worden als 'consument' in de zin van deze bepaling. Over dit begrip heeft het HvJEU diverse arresten gewezen (laatstelijk HvJ EU 2 april 2020, AU/Reliantco, C-500/18), waarin – samengevat – het volgende is bepaald (zie ook ECLI:NL:RBMNE:2020:4726):
- het begrip 'consument' moet restrictief worden uitgelegd op basis van de positie die de betrokken persoon in een bepaalde overeenkomst inneemt in verband met de aard en het doel van deze overeenkomst, en niet op basis van de subjectieve situatie van die persoon,
- alleen overeenkomsten die een individu los en onafhankelijk van enige bedrijfs- of beroepsmatige activiteit of doelstelling sluit met als enige doel te voldoen aan de eigen particuliere consumptiebehoeften, vallen onder de beschermende regeling van artikelen 17 tot en met 19 Brussel I bis-Vo,
- deze bijzondere bescherming is niet gerechtvaardigd wanneer een overeenkomst wordt gesloten omwille van een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit; dat is niet anders wanneer deze activiteit voor de toekomst is gepland,
- dit betekent dat de regeling van artikelen 17 tot en met 19 Brussel I bis-Vo enkel van toepassing is indien de overeenkomst tussen de partijen is gesloten voor een niet bedrijfs- of beroepsmatig gebruik van het goed of de dienst in kwestie,
- niet relevant is of de consument zich op een specifieke manier gedraagt,
- bij financiële dienstverleningsovereenkomsten betekent dit dat niet relevant is wat de waarde is van de verrichte transacties, de omvang van de risico’s op financiële verliezen, de eventuele kennis of deskundigheid van een persoon op het gebied van financiële instrumenten of zijn actieve gedrag bij dergelijke transacties, noch of de consument een groot aantal transacties heeft verricht in een relatief kort tijdsbestek of dat hij grote bedragen in die transacties heeft geïnvesteerd,
- evenmin is relevant of de betreffende persoon een 'niet-professionele belegger' is in de zin van artikel 4 lid 1 onder 12 van de EU-Richtlijn MIFID II (voluit: Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010).
4.10. 101
investing stelt dat geen sprake is van een consumentenovereenkomst omdat uit de door [eiser] ingevulde vragenlijst (zgn. 'questionnaire professional qualification', productie 4 van 101investing) blijkt dat [eiser] aan de eisen voldoet om als professionele klant te kunnen worden aangemerkt, hetgeen nog eens is bevestigd door de door [eiser] ingevulde 'professional client form' d.d. 18 augustus 2020, waarboven staat "begin your application to become an elective professional cliënt" (productie 5 van 101investing) en de 'professional financial status form' d.d. 18 augustus 2020 (productie 7 van 101investing). [eiser] heeft volgens 101investing door het invullen van een 'professional client form' verklaard dat hij als professionele klant wil worden behandeld. Meer in het bijzonder heeft hij verklaard: dat hij een vermogen heeft van € 100.000,00 - € 500.000,00 dat hij in de laatste vier maanden van 2020 voornemens is om tot € 50.000,00 te investeren, dat hij minimaal één jaar ervaring heeft in de financiële sector waarvoor kennis van relevante transacties en diensten vereist was, dat hij meer dan drie jaar ervaring heeft in de financiële markt en hij met name verstand heeft van CFD-producten, dat de gemiddelde omvang van zijn laatste veertig transacties meer van € 10.000,00 aandelen/cryptovaluta en/of € 30.000,00 bij valutamarkt-/grondstoffentransacties behelsde en dat hij meer dan drie jaar ervaring heeft met derivatieve producten zoals CFD’s. Volgens 101investing moet daaruit worden afgeleid dat [eiser] de overeenkomst heeft gesloten in verband met een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit. FXBFI c.s. betwist dat [eiser] onder druk is gezet. Uit het formulier en de verstrekte stukken blijkt volgens 101investing dat [eiser] voldoet aan de voorwaarden om te kunnen worden aangemerkt als professionele belegger als bedoeld in de EU-Richtlijn MIFID II.
4.11.
[eiser] stelt dat hij zijn privévermogen wilde vergroten en naar aanleiding van advertentie op 11 augustus 2020 een account heeft aangemaakt op de website van 101investing. Hij stelt dat hij zich weliswaar later als 'professionele klant' bij 101investing heeft laten registreren, maar dat hij dit op advies van 101investing heeft gedaan waarbij hij niet deugdelijk is geïnformeerd over de gevolgen van het invullen van een 'professional client form'. 101investing heeft hem onder valse voorwendselen ertoe aangezet om zich als professionele cliënt te laten registreren. [eiser] voldeed ook niet aan de voorwaarden om te kunnen worden aangemerkt als professionele belegger. Hij had weliswaar ervaring met het handelen in derivaten en de waarde van zijn beleggingsportefeuille lag tussen de € 100.001,00 en € 500.000,00, maar hij heeft nooit gehandeld in CFD’s (met hoge hefbomen) en hij heeft geen relevante werkervaring in de financiële sector. Bovendien heeft 101investing hem ten onrechte medegedeeld dat voor het vaststellen van de omvang van de beleggingsportefeuille ook de waarde van de koopwoning van [eiser] zou meetellen, terwijl dat niet zo is. Los daarvan stelt [eiser] dat het feit dat hij als professionele klant staat geregistreerd bij 101investing niet relevant is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een consumentenovereenkomst in de zin van artikel 17 Brussel I bis-Vo. De registratie als professionele klant heeft volgens [eiser] alleen gevolgen voor de vraag welke beleggingsbeschermingsregels (de zogenaamde EU-Richtlijn MIFID II) van toepassing zijn.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is vooralsnog, in het kader van dit incident, voldoende komen vast te staan dat [eiser] in zijn relatie tot 101investing kan worden aangemerkt als consument in de zin van artikel 17 Brussel I bis-Vo. Daarvoor heeft de rechtbank het volgende overwogen.
4.13.
Naar aanleiding van een advertentie van 101investing heeft [eiser] op 11 augustus 2020 een account aangemaakt via de website van 101investing en heeft hij een bedrag van € 250,00 via zijn creditcard laten overschrijven naar 101investing. [eiser] was op dat moment 58 jaar oud. De te beleggen gelden zijn gestort vanaf een privé-bankrekening van [eiser] . Dit geld was afkomstig uit spaarvermogen en beleggingen ('savings and investments'). Nergens blijkt uit dat de beleggingen dienstig waren aan door [eiser] ontplooide bedrijfsactiviteiten. Volgens [eiser] streefde hij geen zakelijk doel na met de beleggingen, maar een particulier doel, te weten het verhogen van zijn privévermogen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor weergegeven omstandigheden niet dat [eiser] de overeenkomst heeft gesloten in verband met (al dan niet toekomstige) beroepsmatige activiteiten als professioneel belegger. Dat [eiser] een week later een 'professioneel account' bij 101invest heeft verkregen, maakt niet dat hij ineens is gaan handelen in de uitoefening van een bedrijf of beroep (vgl. ECLI:NL:GHARL:2020:5062). Het verkrijgen van een professioneel account, en daarmee nog risicovoller kunnen beleggen, is bovendien onderdeel van de aan 101investing in de hoofdzaak verweten oneerlijke handelspraktijk en zorgplichtschending. De verklaring in het formulier dat [eiser] als professioneel belegger behandeld wilde worden (als bedoeld in Richtlijn MIFID II) is ook niet relevant bij de beoordeling of een natuurlijk persoon aangemerkt moet worden als consument in de zin van artikel 17 Brussel I bis-Vo. Deze verordeningen hebben verschillende reikwijdtes en doelstellingen (vgl. HvJEU 3 oktober 2019, Petrúchova, C-208/18). Bij Richtlijn MIFID II gaat het (net als bij voorganger MIFID-I) onder meer om de bescherming van de belegger, terwijl het bij de Brussel I bis-Vo gaat om het bepalen van de bevoegde rechter. Er gelden ook andere voorwaarden voor het zijn van 'professionele belegger' als bedoeld in MIFID II dan voor het zijn van 'consument' als bedoeld in Brussel I bis-Vo:
- een 'professionele belegger' is een belegger die als professionele cliënt wordt aangemerkt of op verzoek als professionele cliënt kan worden behandeld in de zin van bijlage II van Richtlijn MIFID I (artikel 4 lid 1 Richtlijn MIFID II). De toekenning van de hoedanigheid van “professionele cliënt” veronderstelt dat nagegaan is of de betrokkene voldoet aan ten minste twee van drie criteria: i) dat hij tijdens de vier voorafgaande kwartalen gemiddeld tien transacties van significante omvang per kwartaal heeft verricht, ii) dat de omvang van zijn portefeuille financiële instrumenten groter is dan € 500.000,00 en iii) dat hij gedurende ten minste een jaar een beroepsbezigheid heeft uitgeoefend in de financiële sector,
- voor het zijn van 'consument' is het objectieve doel van de overeenkomst voor de betrokkene doorslaggevend, namelijk of dat doel is beroeps- of bedrijfsmatig gebruik, dan wel consumptief gebruik. De aard en omvang van de verrichte transacties is daarbij niet van belang, evenmin als de omvang van de portefeuille. Alleen het uitoefenen van een beroep in de financiële sector zou relevant kunnen zijn.
4.14.
Op basis van de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden moet er dan ook vanuit worden gegaan dat de door [eiser] met 101investing gesloten overeenkomst is aangegaan los van enig beroep of bedrijf en voor consumptieve doeleinden. Dit betekent dat de forumkeuze voor de Cypriotische rechter als neergelegd in artikel 48 van de
Terms and Conditionswaar FXBFI c.s. zich op beroept, die volgens haar is overeengekomen vóór het ontstaan van het geschil, niet geldig is op grond van artikel 19 Brussel I bis-Vo. Op grond van dat artikel is een forumkeuze in consumentenzaken immers alleen mogelijk ná het ontstaan van het geschil.
4.15.
Deze rechtbank is, gelet op al het voorgaande, op grond van artikel 18 lid 1 Brussel I bis-Vo als gerecht van de woonplaats van de consument bevoegd om van de vorderingen van [eiser] tegen 101investing kennis te nemen.
4.16.
Het beroep dat FXBFI c.s. heeft gedaan op artikel 31 lid 2 Brussel I bis-Vo faalt, gelet op het volgende.
4.17.
Op grond van artikel 31 lid 2 Brussel I bis-Vo dient een gerecht de uitspraak aan te houden wanneer een zaak aanhangig wordt gemaakt bij een gerecht van een lidstaat dat op grond van een in artikel 25 bedoelde overeenkomst bij uitsluiting bevoegd is. Artikel 25 ziet op de forumkeuze. Artikel 31 lid 4 van Brussel I bis-Vo bepaalt echter dat lid 2 van dit artikel niet van toepassing is op aangelegenheden als bedoeld in (onder meer) afdeling 4 (consumentenovereenkomst), indien de consument de eisende partij is en de forumkeuze niet geldig is krachtens deze afdeling.
4.18.
Nu de rechtbank hiervoor in rechtsoverwegingen 4.6. tot en met 4.14. heeft geoordeeld dat sprake is van een consumentenovereenkomst, is artikel 31 lid 2 Brussel I bis-Vo niet van toepassing, zodat het verzoek tot aanhouding wordt afgewezen.
ten aanzien van het geschil met [gedaagde sub 2]
4.19.
Dan komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vraag of zij bevoegd is kennis te nemen van de tegen [gedaagde sub 2] als bestuurder van 101investing ingestelde vorderingen. FXBFI c.s. stelt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt, omdat [gedaagde sub 2] gedaagd is voor een Nederlandse rechter en volgens de hoofdregel van artikel 4 Brussel I bis-Vo slechts de Cypriotische rechter bevoegd is. Volgens FXBFI c.s. kan de rechtsmacht niet op artikel 7 lid 2 Brussel I bis-Vo worden gebaseerd omdat in het geval een bestuurder aansprakelijk wordt gesteld voor de schulden van zijn vennootschap, de plaats van het schadebrengend feit is gelegen in de plaats waarmee de door die vennootschap verrichte werkzaamheden en de financiële situatie met betrekking tot die werkzaamheden verband houden. Volgens FXBFI c.s. is dat Cyprus, zodat ook op die grond de Cypriotische rechter volgens haar bevoegd is.
4.20.
[eiser] stelt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 2 Brussel I bis-Vo rechtsmacht heeft, omdat het schadebrengend feit - waarvoor hij [gedaagde sub 2] mede aansprakelijk houdt - zich in Nederland (Nederweert) heeft voorgedaan. Verder is volgens [eiser] van belang dat:
- [eiser] in Nederland woont,
- 101investing een Nederlandse website had,
- [eiser] op die Nederlandstalige website zijn account heeft aangemaakt,
- op die website zijn alle (schijn)transacties en daarvoor benodigde handelingen verricht,
- 101investing zich op de Nederlandse consumenten richt,
- de advisering telefonisch (doorgaans via een Nederlandse telefoonnummer) in Nederland heeft plaatsgevonden,
- en de schade van [eiser] financiële (zuivere vermogens)schade betreft, bestaande uit afschrijvingen die allen zijn verricht vanaf zijn Nederlandse bankrekening.
4.21.
Uit de rechtspraak van het HvJ EU over onder meer artikel 7 aanhef en onder 2 Brussel I bis-Vo volgt het volgende.
4.21.1.
Aan de bijzondere bevoegdheidsregels, waarmee wordt afgeweken van de in artikel 4 Brussel I bis-Verordening neergelegde beginselbevoegdheid van de rechter van de woonplaats van verweerder, moet een strikte uitleg worden gegeven. Die uitleg mag zich enkel uitstrekken tot de in die verordening uitdrukkelijk bedoelde gevallen.
4.21.2.
De zinsnede "plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen" in artikel 7 aanhef en onder 2 Brussel I bis-Vo doelt zowel op de plaats waar de schade is ingetreden (‘Erfolgsort’) als op de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat (‘Handlungsort’), zodat de verweerder naar keuze van de eiser voor het gerecht van de ene dan wel van de andere plaats kan worden opgeroepen (HvJEU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37, Kolassa/Barclays Bank; HvJEU 29 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:635, Tibor-Trans).
4.21.3.
Bij het bepalen van de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt, gaat het er om dat de veronderstelde veroorzaker van de schade heeft gehandeld in het rechtsgebied van de aangezochte rechter (HvJEU 16 mei 2013, ECLI:EU:C:2013:305, Melzer/MF Global; HvJ EU 5 juni 2014, C-360/12, ECLI:EU:C:2014:1318, Coty Germany/First Note).
4.21.4.
De bevoegdheidsregel van artikel 7 aanhef en onder 2 Brussel I bis-Vo berust op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd zijn (HvJEU, 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1318, Coty Germany/First Note). I bis
4.22.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden vooralsnog, in het kader van dit incident, worden aangenomen dat de door [eiser] gestelde - als gevolg van het onrechtmatige handelen van
[gedaagde sub 2]als bestuurder van FXBFI c.s. geleden - schade in Nederland is ingetreden, zodat de rechtbank op die grond rechtsmacht toekomt. Dit zal hierna worden toegelicht.
4.23. 101
investing richtte zich met haar activiteiten nadrukkelijk op de Nederlandse (consumenten)markt. Zij bediende zich daartoe ook van een Nederlandstalige website. [eiser] heeft via die website een gebruikersaccount aangemaakt en is vervolgens veelvuldig gecontacteerd door medewerkers van 101investing, via een Nederlands telefoonnummer. Op grond van die – niet betwiste – feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat
[gedaagde sub 2] ,als de veronderstelde veroorzaker van de schade, in het rechtsgebied van de Nederlandse rechter heeft gehandeld. De rechtbank acht zich gelet op het vorenstaande dan ook bevoegd om van de vorderingen tegen de bestuurders van 101investing kennis te nemen.
Openstelling tussentijds hoger beroep
4.24.
FXBFI c.s. heeft ten slotte verzocht het instellen van tussentijds hoger beroep in het incident toe te staan, omdat – kort gezegd – dit doelmatig is omdat beide partijen erbij gebaat zouden zijn dat er eerst en vooraf definitief is beslist over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter voordat zij inhoudelijk verweer gaan voeren mogelijk voor een onbevoegde rechter.
4.25.
Ingevolge artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan van een tussenvonnis slechts tegelijk met dat van het eindvonnis hoger beroep kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft 101investing geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat in het onderhavige geval van het zojuist geformuleerde uitgangspunt kan en moet worden afgeweken. De rechtbank is voorts van oordeel dat ook het belang van een voortvarende procesvoering meebrengt dat het verzoek om tussentijds appel toe te staan moet worden afgewezen.
De proceskosten
4.26.
FXBFI c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de incidenten, door de rechtbank aan de zijde van [eiser] begroot op € 543,00 aan salaris advocaat (1 punt van liquidatietarief II).

5.De beslissing

De rechtbank
in alle incidenten
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt FXBFI c.s. in de kosten van deze incidenten aan de zijde van [eiser] begroot op € 543,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van
22 september 2021voor conclusie van antwoord zijdens FXBFI c.s.
5.5.
verwijst de zaak naar de rol van
20 oktober 2021voor opgave verhinderdata zijdens beide partijen voor een eventueel te houden mondelinge behandeling in de periode januari tot en met juni 2022,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Alink-Steinberg en in het openbaar uitgesproken op
11 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.type: SS