ECLI:NL:RBLIM:2021:6314

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
ROE 21/1571
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning wegens hennepplantage

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, de bewoner van een woning in Roermond, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn woning voor de duur van één maand te sluiten. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de ontdekking van een hennepplantage met 213 planten in de woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting had kunnen besluiten, gezien de ernst van de overtreding en de risico's voor de openbare orde. Verzoeker had aangevoerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onredelijk maakten, maar de voorzieningenrechter wees deze argumenten af. De rechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en dat verzoeker verantwoordelijk was voor wat zich in zijn woning afspeelde. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1571
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam 1], te [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. J.W. Heemskerk),
en

de Burgemeester van de gemeente Roermond, verweerder

(gemachtigde: M.J.H. Verburg).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel
13b van de Opiumwet aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, die strekt tot
sluiting van het woonpand gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: de woning) voor de duur van één maand.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker is de bewoner en huurder van de woning. In de bestuurlijke rapportage van de politie van 1 maart 2021 is vermeld dat er op 19 februari 2021 in de woning een in werking zijnde hennepplantage met 213 volgroeide hennepplanten is aangetroffen. Tevens is door de netwerkbeheerder geconstateerd dat er gevaar is door manipulatie aan de installatie. Ook zijn er aanwijzingen aangetroffen van een of meerdere eerdere oogsten.
2. Bij brief van 1 april 2021 heeft verweerder verzoeker, als bewoner van de woning, bericht voornemens te zijn de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De door verzoeker naar voren gebrachte schriftelijke zienswijze heeft geen verandering gebracht in dit voornemen.
3. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in een (eventueel) bodemgeding. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat kan worden aangenomen dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verzoeker voor de duur van één maand niet in zijn woning kan als uitvoering wordt gegeven aan het primaire besluit. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling van het primaire besluit.
5. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet heeft volstaan met een waarschuwing. Van een ernstig geval dat sluiting rechtvaardigt is namelijk geen sprake. Verzoeker is van mening dat een plantage met 213 planten niet uitzonderlijk groot is. Daarnaast is niet onderbouwd dat er eerdere oogsten zijn geweest. Bovendien is niet gebleken van handel vanuit de woning of van druggerelateerde overlast. Verder is het reeds 3,5 maanden geleden dat de plantage is ontdekt. De rust is inmiddels wedergekeerd. De noodzaak voor sluiting ontbreekt dan ook. Verzoeker stelt tevens dat de sluiting niet evenredig is. Zo is de plantage niet van verzoeker. Hij heeft er alleen maar problemen mee gehad en zal dan ook niet opnieuw de fout in gaan. Dat de woning van verzoeker in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk staat, wordt evenmin onderbouwd. Sluiting van de woning zal verzoeker zwaar treffen omdat hij niet de financiële middelen heeft om naar een andere woonruimte te gaan. Aan verzoeker is verder door de verhuurder medegedeeld dat het huurcontract opgezegd zal worden. Verzoeker betoogt derhalve dat er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker naar voren gebracht de bevoegdheid van verweerder om de woning te sluiten niet te betwisten nu vaststaat dat een hennepkwekerij in de woning is aangetroffen en het een hoeveelheid betreft meer dan voor eigen gebruik.
6. Artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet luidt:
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
6.1.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
6.2.
Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels (Damoclesbeleid 2012 woningen en lokalen) ontwikkeld. Onder punt 17 van deze beleidsregels is bepaald dat indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs, de woning wordt gesloten voor de duur van één (1) maand.
7. De voorzieningenrechter ziet zich, gelet op hetgeen naar voren is gebracht en nu de bevoegdheid van verweerder om tot sluiting van de woning over te gaan niet wordt betwist, voor de vraag geplaatst of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om over te gaan tot sluiting van de woning voor de duur van één maand. De voorzieningenrechter zal hierna de noodzaak en evenredigheid van de maatregel beoordelen.
8. Bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beslissingsruimte. De rechter toetst de invulling van die bevoegdheid door verweerder terughoudend. Ook bij de vaststelling van de sluitingsduur beschikt verweerder over beslissingsruimte. De woning zal volgens het beleid voor de duur van één maand worden gesloten, indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs. De voorzieningenrechter overweegt dat, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Staten (Afdeling) van 31 maart 2021, in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin is vermeld dat de burgemeester bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient over te gaan, maar moet volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag hij in ernstige gevallen afwijken. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:130, onder 4.2.
9. Op grond van de aangetroffen hoeveelheid planten en de aangetroffen in werking zijnde hennepkwekerij heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat er sprake is van een ernstig geval en dat daarom niet volstaan kon worden met een waarschuwing. Hierbij heeft verweerder mede in aanmerking kunnen nemen dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er omstandigheden zijn aangetroffen welke wijzen op een of meerdere eerdere oogsten en dat er vanwege manipulatie aan de installatie sprake is van gevaarzetting. De grond dat onvoldoende onderbouwd is dat er sprake is geweest van meerder oogsten, slaagt niet. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat het vaste rechtspraak van de Afdeling is dat verweerder kan en mag uitgaan van de juistheid van de op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte rapportage van de politie, tenzij verzoeker aantoont dan wel aannemelijk maakt dat daarvan niet langer kan worden uitgegaan. Dit geldt evenzeer voor de rechtbank, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Door verzoeker worden geen gronden naar voren gebracht welke zien op onjuistheden of tegenstrijdigheden ten aanzien van de bestuurlijke rapportage. De enkele stelling dat er geen sprake is geweest van meerdere oogsten is derhalve onvoldoende. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3033).
10. De woning is conform het beleid gesloten voor de duur van 1 maand.
11. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, herhaald bij uitspraken van 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2924 en van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
12. In de eerste plaats dient aan de hand van de aard en de omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). Verweerder heeft aangegeven dat reeds op grond van de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten, het illegaal aftappen van elektriciteit, het gevaar door manipulatie van de installatie volgens de netbeheerder en de omstandigheid dat er al eerder is geoogst, kan worden uitgegaan van “handel vanuit de woning”. Verweerder heeft in dit verband tevens laten meewegen dat verzoekers woning is gelegen in een flatgebouw. Op grond van het bovenstaande volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn standpunt dat de sluiting van de woning (in beginsel) noodzakelijk is. Dat er reeds een termijn van 3,5 maand is verstreken vanaf het moment van aantreffen van de plantage, doet hier niet aan af. De voorzieningenrechter wijst in dit verband nog naar een uitspraak van de Afdeling van 7 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2418) waarin werd geoordeeld dat een tijdsverloop van vier maanden niet onredelijk werd geacht.
13. Uit het op 17 juni 2021 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verzoekers woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Hiermee is het standpunt van verweerder voldoende onderbouwd en slaagt verzoekers grond te dier zake niet.
14. Dat, zoals verzoeker stelt, de hennepkwekerij niet van hem was, volgt de voorzieningenrechter niet. Verzoeker heeft deze stelling met geen enkel stuk onderbouwd. Daarnaast blijft verzoeker, die als enige bewoner op dat adres in de GBA vermeld staat, verantwoordelijk voor datgene dat zich in zijn woning afspeelt. Dit blijkt ook uit de door verzoeker ter zitting gegeven toelichting. Hij heeft de sleutel afgegeven aan anderen, terwijl hij wist dat de woning gebruikt ging worden voor hennepteelt. Voorts heeft verzoeker verklaard elke nacht in de woning te hebben geslapen.
15. Dat verzoeker voorst de woning dient te verlaten is een omstandigheid welke inherent is aan het besluit. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat verzoeker ten aanzien van zijn gestelde financiële situatie eveneens geen enkele onderbouwing heeft overgelegd. Ook heeft verzoeker nagelaten te onderbouwen waarom hij niet bij familie en/of vrienden terecht zou kunnen. Van een bijzondere binding die verzoeker met de woning zou hebben is evenmin gebleken. Voorts neemt de voorzieningenrechter hierbij in aanmerking de relatief korte duur van de sluiting.
16. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de noodzaak tot sluiting van de woning er is en dat er geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb zijn die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met dit beleid te dienen doelen. In wat verzoeker aan belangen heeft gesteld ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond om een voorlopige voorziening te treffen.
17. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 juli 2021.
Zijnde de griffier verhinderd de rechter
uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.