ECLI:NL:RBLIM:2021:6124

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
C/03/293297 / HA RK 21-224
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende vooringenomenheid en procedurele beslissingen

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 27 juli 2021 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. R.H.J. Otto, rechter in de rechtbank Limburg. Verzoeker had in totaal twee verzoeken tot wraking ingediend, waarbij hij stelde dat de rechter niet onpartijdig was en dat zijn recht op hoor en wederhoor was geschonden. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker op 16 juni 2021 een verzoek tot wraking indiende, omdat de rechter een akte vermeerdering van eis niet had geaccepteerd. Verzoeker voerde aan dat deze beslissing in strijd was met artikel 6 EVRM. In zijn tweede verzoek tot wraking stelde verzoeker dat de rechter beslissingen nam in de procedure terwijl er een wrakingsverzoek tegen hem was ingediend. De wrakingskamer heeft echter geconcludeerd dat de rechter geen vooringenomenheid heeft getoond en dat de wrakingsverzoeken niet zijn gebaseerd op feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer heeft benadrukt dat het wrakingsinstituut niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procedurele of inhoudelijke beslissingen van de rechter. De wrakingskamer heeft beide verzoeken tot wraking afgewezen, waarbij zij heeft vastgesteld dat de rechter op administratief niveau correct heeft gehandeld en dat de beslissing om de akte niet toe te laten een processuele beslissing was die niet duidt op vooringenomenheid. De beslissing is openbaar gemaakt op 27 juli 2021.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/293297 / HA RK 21-224
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
kantoorhoudende te [plaats] ,
verzoeker,
dat strekt tot wraking van mr. R.H.J. Otto, rechter in de rechtbank Limburg,
hierna de rechter.

1.De procedure

Op 16 juni 2021 is van verzoeker ter griffie een e-mail ontvangen inhoudende een verzoek tot wraking van de rechter in het geschil tussen verzoeker als eiser en [gedaagde] als gedaagde (zaaknummer 8929123 CV EXPL 20-6431).
De rechter heeft op 17 juni 2021 de wrakingskamer bericht niet in de wraking te berusten en hij heeft de wrakingskamer zijn schriftelijke reactie doen toekomen. Deze schriftelijke reactie is op 18 juni 2021 ter griffie ontvangen.
Op 29 juni 2021 is van verzoeker ter griffie een tweede e-mail ontvangen onder andere inhoudende een nieuw verzoek tot wraking van de rechter (hierna ook: het tweede verzoek). In dat verband heeft verzoeker tevens verzocht de rechter en de rolgriffier als getuigen te willen horen.
Op 7 juli 2021 is van verzoeker ter griffie een derde e-mail ontvangen waarin verzoeker vraagt om verwijzing van het verzoek tot wraking van de rechter ter verdere behandeling en beslissing naar een wrakingskamer van een aangrenzend arrondissement omdat de gewraakte rechter plaatsvervangend voorzitter is van de wrakingskamer van de rechtbank Limburg.
Op 8 juli 2021 is van verzoeker ter griffie een vierde e-mail ontvangen waarin verzoeker kenbaar maakt niet akkoord te gaan met de beslissingen van de wrakingskamer om het tweede verzoek tot wraking en het verzoek om getuigen te horen op de zitting van 14 juli 2021 aan de orde te stellen.
Op 12 juli 2021 is van verzoeker ter griffie een vijfde e-mail ontvangen waarin verzoeker kenbaar maakt dat hij een ontvangstbevestiging heeft gehad betreffende het tweede verzoek tot wraking en waarin hij stelt dat hij geen informatie heeft ontvangen over het moment waarop dit verzoek zal worden behandeld en over het verzoek tot het horen van getuigen. Eveneens stelt verzoeker dat hij niet is geïnformeerd over een eventuele beslissing op het verzoek tot doorverwijzing naar een wrakingskamer van een aangrenzend arrondissement.
De behandeling van de verzoeken hebben plaatsgevonden op 14 juli 2021. Ter zitting van de wrakingskamer is verzoeker verschenen, de rechter is met bericht niet verschenen.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van de verzoeken

Verzoeker voert in zijn eerste verzoek tot wraking aan dat de rechter, door de akte vermeerdering van eis met producties voor de rolzitting van 9 juni 2021 niet te accepteren, het recht op hoor en wederhoor heeft geschonden en daardoor heeft gehandeld in strijd met artikel 6 EVRM. Verzoeker stelt dat zijn akte wel degelijk tijdig is ingediend. Toelichtend voert verzoeker aan dat aan het verzoek tot wraking (mede) ten grondslag ligt dat de rechter eerder in deze procedure, in een kwestie over de betaling van griffierechten, al eens het onterecht gebleken voornemen heeft uitgesproken hem als eiser niet-ontvankelijk te verklaren. In het tweede verzoek tot wraking voert verzoeker aan dat de rechter gelet op de inhoud van de brief van 16 juni 2021 kennelijk beslissingen neemt in de procedure terwijl er een wrakingsverzoek tegen hem is ingediend.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie uiteengezet dat hij geen enkele bemoeienis heeft gehad met betrekking tot de kwestie over het al dan niet tijdig betalen van griffierechten; dergelijke kwesties worden uiteindelijk weliswaar aan een rolrechter voorgelegd, en daarvan is hij er één, maar omdat op administratief niveau al duidelijk was dat verzoeker in de ‘verlengde termijn’ de verschuldigde griffierechten had betaald, bestond er geen enkele reden een (rol)rechter erbij te betrekken.
Voor zover verzoeker aanvoert dat het recht op hoor en wederhoor is geschonden merkt de rechter op dat de wet (zie artikelen 82 en 83 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en het rolreglement over het ‘nemen van een akte’ volstrekt duidelijk is. Het rolreglement zegt:
2. Verrichten van proceshandelingen
2.1
Nemen van conclusies en akten
Conclusies en akten worden genomen ter terechtzitting, dan wel door indiening ter griffie uiterlijk op de dag voorafgaande aan de roldatum.
De rechter stelt dat verzoeker zijn akte vermeerdering van eis in persoon had kunnen overhandigen tijdens de rolzitting zelf of tijdig vóór de roldatum aan de griffie had kunnen toesturen, schriftelijk dus en origineel ondertekend. In dit geval is dit niet gebeurd, een akte of conclusie per e-mail wordt niet geaccepteerd, is niet origineel ondertekend en daarnaast ook niet tijdig bij de griffie ingediend. Om deze redenen is de akte geweigerd.
Voorts merkt de rechter op dat het feit dat gedaagde in zijn dupliek dan wel in een begeleidend schrijven verzoekt om vonnis te wijzen standaard is. Dit feit kan hem niet verweten worden.

4.De beoordeling

De wrakingskamer stelt allereerst vast dat verzoeker ter zitting het verzoek om verwijzing van de verzoeken tot wraking ter verdere behandeling en beslissing naar een rechtbank van een aangrenzend arrondissement, heeft ingetrokken.
Bij de beoordeling van de verzoeken tot wraking van respectievelijk 16 en 29 juni 2021 (hierna: het eerste respectievelijk het tweede verzoek) moet worden voorop gesteld dat de wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend.
In het tweede verzoek stelt verzoeker zich op het standpunt dat de rechter, in weerwil van het tegen hem ingediende eerste verzoek, een beslissing in de zaak heeft genomen. Verzoeker doelt daarbij op de brief van 16 juni 2021 waarin de griffier hem bericht dat de kantonrechter ter rolzitting (nader) heeft bepaald dat, behoudens onvoorziene omstandigheden, uiterlijk op 11 augustus 2021 uitspraak wordt gedaan. Verzoeker stelt dat het niet anders kan dan dat die brief nà de indiening van het eerste verzoek is opgesteld. Onderzoek van de wrakingskamer heeft uitgewezen dat de rolbeslissing in de brief van de griffier van 16 juni 2021, die verzoeker op 17 juni 2021 heeft bereikt, op de ochtend van 16 juni 2021 door de griffie is verwerkt, terwijl het verzoek tot wraking van de rechter die middag om 14:07 uur per e-mail door verzoeker aan de griffie is verstuurd. Van een situatie waarin de rechter, in weerwil van het tegen hem ingediende eerste verzoek, een beslissing heeft genomen in de zaak is derhalve geen sprake. Het tweede verzoek tot wraking moet daarom worden afgewezen evenals het in dat kader ingediende verzoek tot het horen van de rechter en de rolgriffer als getuigen.
Aan het eerste verzoek ligt ten grondslag, kort gezegd, het niet accepteren door de rechter van de akte vermeerdering van eis én de al bestaande ergernis bij verzoeker over de hem in een eerder stadium ten onrechte in het vooruitzicht gestelde niet-ontvankelijkheid bij niet tijdige betaling van de verschuldigde griffierechten.
Een wrakingsgrond dient te zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter van wie wraking is verzocht. Het instituut van de wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen (procedurele of inhoudelijke) beslissingen van de rechter die de zaak behandelt. Een zodanige beslissing kan alleen dan leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek indien die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, rov. 3.3 en 3.4).
Met betrekking tot de ontstane ergernis bij verzoeker over al dan niet betaald hebben van de verschuldigde griffierechten (en de hem dientengevolge in het vooruitzicht gestelde mogelijke niet-ontvankelijkheid) merkt de wrakingskamer op dat de controle op de betaling van griffierechten naar zijn aard een administratieve werkzaamheid is die niet valt onder de verantwoordelijkheid van de behandelend rechter in die zin dat het handelen of nalaten van een griffiemedewerker de behandelend rechter aangerekend dient te worden. Dat is slechts anders in het geval de behandelend rechter tot dat handelen of nalaten opdracht zou hebben gegeven. Naar de rechter in zijn schriftelijke reactie heeft toegelicht, is daarvan in dit geval geen sprake. Vaststaat immers dat verzoeker de door hem verschuldigde griffierechten op enig tijdstip binnen de verlengde termijn heeft voldaan en dat er daarom voor tussenkomt van een (rol)rechter geen noodzaak bestond.
De wrakingskamer overweegt voorts dat de beslissing van de rechter de akte vermeerdering van eis van verzoeker niet toe te staan, ook al is die neergelegd in een griffiersbrief, een beslissing betreft die wél onder verantwoordelijkheid van de rechter tot stand is gekomen. Het betreft hier evenwel een processuele beslissing en geen grond die betrekking heeft op de persoon van de rechter. Evenmin kan daaruit naar objectieve maatstaven een blijk van vooringenomenheid worden afgeleid. Dat de beslissing voor verzoeker nadelig uitpakt is daarvoor ontoereikend.
Gelet op het voorgaande komt de wrakingskamer tot het oordeel dat ook het eerste verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst de verzoeken tot wraking van mr. R.H.J. Otto af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, voorzitter, mr. A.K. Kleine, en
mr. J. Schreurs-Langemheen, leden, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier. De beslissing is openbaar gemaakt op 27 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.type: