ECLI:NL:RBLIM:2021:5956

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
C/03/291443 / HA ZA 21-222
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie en proceskostenveroordeling in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 21 juli 2021 vonnis gewezen in de zaak tussen eiser en gedaagde. Eiser, die niet verschenen was, had een vordering ingediend, maar heeft nagelaten een advocaat te stellen na verwijzing naar de handelskamer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de basisregel van procesrecht vereist dat proceshandelingen door een advocaat worden verricht. Aangezien eiser geen advocaat heeft gesteld, is hij niet rechtsgeldig verschenen. De rechtbank heeft de vordering van eiser niet inhoudelijk beoordeeld, omdat hij geen blijk heeft gegeven van de intentie om te verschijnen en geen advocaat heeft gesteld. Dit leidt tot de conclusie dat de meest praktische oplossing is om gedaagde ontslag van instantie te verlenen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 1.148,--. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/291443 / HA ZA 21-222
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
niet verschenen in deze kamer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.J.M. Stassen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het “proces-verbaal uitspraak” van de kantonrechter van 15 april 2021,
  • de rolverwijzingen van 26 mei 2021 en 9 juni 2021, telkens voor stellen advocaat (punt 3.7 rolreglement).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter heeft de voor haar dienende reconventionele vordering blijkens het “proces-verbaal uitspraak” van 15 april 2021 verwezen naar de rolzitting van de handelskamer van deze rechtbank. Blijkens een ook door haar opgemaakt proces-verbaal van mondelinge behandeling van 15 april 2021 is ter zake de reconventionele vordering alleen de bevoegdheid van de kantonrechter aan de orde geweest en niet het materiële geschil in reconventie. [eiser] heeft na verwijzing naar deze kamer, ondanks daartoe meerdere malen in de gelegenheid te zijn gesteld, geen advocaat gesteld. In de rechtspraak is in soortgelijke gevallen aan de hand van de artikelen 71 en 74 lid 3 Rv tezamen met het adagium “eens verschenen, blijft verschenen” geoordeeld dat art. 123 Rv toepassing mist (ECLI:NL:RBDHA:2015:11175 en ECLI:NL:2019:6493). Zo ook Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 230, waar de minister van mening is dat op grond van de omstandigheid dat vóór de verwijzing verrichte proceshandelingen na verwijzing geldig blijven, te gelden heeft dat een eenmaal verschenen partij ook na verwijzing moet worden aangemerkt als in het geding verschenen.
2.2.
De basisregel van procesrecht van deze kamer is dat proceshandelingen door een advocaat moeten worden verricht. Het terechte oordeel van de kantonrechter dat partijen na verwijzing naar deze kamer advocaat moeten stellen, houdt impliciet in dat zonder advocaatstelling de betreffende partij niet rechtsgeldig is verschenen. De advocaatstelling is noodzakelijk omdat daarmee de advocaat als het ware zijn zegen geeft over alles wat zonder verplichte rechtsbijstand naar voren is gebracht. Na die door de advocaat gegeven (impliciete) zegen heeft pas te gelden “eens verschenen, blijft verschenen”, hetgeen betekent dat hetgeen eerder is verricht, geldig verricht blijft. Pas uit de advocaatstelling kan worden afgeleid, indien de advocaat zich niet anders uitlaat, dat hetgeen ten overstaan van de kantonrechter naar voren is gebracht, ook heeft te gelden als naar voren gebracht na de verwijzing die verplichte rechtsbijstand meebracht. [eiser] heeft op geen enkel moment aan de verplichte advocaatstelling voldaan. Hij heeft dus ten onrechte nooit advocaat gesteld, waarmee art. 123 Rv van toepassing is. Bij deze beslissing tot toepassing van art. 123 Rv wordt meegewogen dat het gelasten van een comparitie van partijen alleen al uit kostenaspect niet voor de hand ligt als eiser [eiser] er geen blijk van heeft gegeven te willen verschijnen voor deze kamer. Een inhoudelijke beoordeling van de vordering van [eiser] kan mogelijk leiden tot een tussenvonnis, terwijl hij er geen blijk van heeft gegeven dat hij wenst dat deze kamer zijn vordering beoordeelt, zodat dit evenmin voor de hand ligt. De goedkoopste en meest praktische oplossing die de belangen van partijen het minst schaadt, is dan ook om [gedaagde] te ontslaan van instantie.
2.3.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 453 aan griffierecht, zijnde het griffierecht dat door de griffier aan [gedaagde] , met toepassing van het bepaalde in art. 8 Wgbz in rekening is gebracht en € 695,- salaris advocaat (1,0 punt voor conclusie van antwoord in reconventie tarief III) = € 1.148,-.
De rechtbank wijst er nog op dat een veroordeling van de proceskosten voor wat betreft de vordering in conventie, voorbehouden is aan de kantonrechter.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verleent [gedaagde] ontslag van instantie,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.148,--,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JvdH