ECLI:NL:RBLIM:2021:5941

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
ROE 20/1691
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verstrekking van persoonsgegevens uit het kentekenregister voor incassodoeleinden door Kroatische parkeerbedrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verstrekking van persoonsgegevens uit het kentekenregister. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, verzocht om de persoonsgegevens van meer dan 2.700 kentekenhouders in verband met het incasseren van niet-betaalde parkeergelden door enkele Kroatische parkeerbedrijven. De rechtbank oordeelde dat het verzoek terecht was afgewezen door verweerder, de directie van de RDW, omdat het verzoek niet was gedaan voor het doel waarvoor deze gegevens verstrekt kunnen worden. De rechtbank stelde vast dat de verzochte persoonsgegevens niet zouden worden gebruikt om zelf gerechtelijke procedures te voeren, maar zouden worden doorgegeven aan derden. Dit was in strijd met de wet- en regelgeving die vereist dat de gegevens uitsluitend mogen worden verstrekt voor het voeren van gerechtelijke procedures door advocaten die zijn ingeschreven bij de Nederlandse Orde van Advocaten.

De rechtbank behandelde ook de ontvankelijkheid van het beroep en concludeerde dat eiser als belanghebbende kon worden aangemerkt, ondanks dat het verzoek in praktische zin was ingediend door een individuele advocaat. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek door verweerder terecht was, maar dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit. Dit gebrek werd gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet aannemelijk was dat eiser hierdoor was benadeeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/1691

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigden: mr. T. Bezmalinovic en mr. J.A. Koster),
en

de directie van de RDW, verweerder

(gemachtigde: mr. L.G. van Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van [naam] van [eiser] om gegevens uit het kentekenregister afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit), dat verweerder aan eiser heeft gericht, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2021, waar beide partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Met vijf mails van 23 mei 2019 heeft het “Team Parkeren” van eiser aan verweerder verzocht om de persoonsgegevens te verstrekken van in de bijlagen bij deze mails genoemde kentekenhouders, in verband met het alsnog incasseren van niet-betaalde parkeergelden over de jaren 2014 tot en met 2018 door enkele Kroatische parkeerbedrijven. Het betreft in totaal ruim 2700 kentekens. In beroep gaat het enkel nog om de gegevens over de jaren 2015 tot en met 2018, zo is ter zitting bevestigd. Verweerder heeft het verzoek om die persoonsgegevens te verstrekken afgewezen.
Ontvankelijkheid van het beroep
2. Verweerder heeft allereerst aangevoerd dat eiser niet-ontvankelijk is in het beroep. Het verzoek is gedaan door advocaat [naam] , namens enkele Kroatische cliënten. Eiser is dus zelf niet de verzoeker en daarom ook niet beroepsgerechtigd, aldus verweerder.
In artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. De rechtbank stelt in dat verband vast dat uit het bezwaarschrift blijkt dat (ook) eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek en dat het bestreden besluit bovendien is gericht aan eiser. Dit betekent dat eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het bestreden besluit, en dus ontvankelijk is in zijn beroep daartegen. Dat het verzoek weliswaar in praktische zin concreet is ingediend door een individuele advocaat die werkzaam is bij eiser, doet daar niet aan af.
Dit betekent dat de rechtbank het beroep van eiser inhoudelijk behandelt.
De standpunten van partijen
3. Verweerder heeft aan de afwijzing van het gegevensverzoek in het primaire besluit ten grondslag gelegd dat het verzoek geen betrekking heeft op (de voorbereiding van) in Nederland te voeren gerechtelijke procedures door een advocaat die is ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten.
In het bestreden besluit heeft verweerder haar motivering gewijzigd en overwogen dat zij bij het verstrekken van gevoelige persoonsgegevens uit het kentekenregister een discretionaire bevoegdheid heeft, en daarmee ruimte om belangen af te wegen. Volgens verweerder dienen de belangen van kentekenhouders in dit geval voor te gaan op de belangen van de Kroatische ondernemingen, zodat het verzoek moet worden afgewezen. Voor verweerder is daarbij met name doorslaggevend geweest dat een mogelijke gerechtelijke procedure in Kroatië voor de kentekenhouders als onredelijk belastend kan worden beschouwd, terwijl voor de Kroatische ondernemingen de mogelijkheid bestaat de gerechtelijke procedure in Nederland te voeren.
In beroep heeft verweerder zich vervolgens op het (gewijzigde) primaire standpunt gesteld dat het verzoek niet voldoet aan het doel waarvoor de gevoelige persoonsgegevens kunnen worden verstrekt. De persoonsgegevens zijn niet gevraagd voor de eigen taken als advocaat en het in dat verband voeren van een gerechtelijke procedure. Het verzoek verloopt immers alleen via eiser omdat het hier om Nederlandse kentekenhouders gaat. De gegevens worden gevraagd voor een buitengerechtelijke incasso, zo nodig voor een Kroatisch gerecht, en door derden te voeren. Eiser zou zelf geen procedure gaan voeren en dient als kanaal te worden beschouwd om de gegevens te verkrijgen. Daar ziet volgens verweerder verstrekking van persoonsgegevens aan advocaten niet op. Verweerder wijst op de gegevensverstrekking op grond van de Basis Registratie Persoonsgegevens (BRP), die daarmee ook in lijn is. Voor zover wel aan de doelentoets zou zijn voldaan, is verweerder van mening dat zij met de door haar gemaakte belangenafweging in redelijkheid het verzoek heeft kunnen afwijzen.
4. Eiser is het niet eens met de afwijzing van het verzoek. Volgens hem volgt niet uit de wet- en regelgeving dat het verstrekken van deze gegevens beperkt is tot het gebruik door de advocaat in een gerechtelijke procedure in Nederland. Eiser wijst erop dat Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Vo 1215/2012) naast Nederland óók Kroatië aanwijst als bevoegd gerecht voor de incassoprocedures. Dit betekent dat (ook) voor procedures dáár moet worden verstrekt. De verwijzing naar de BRP klopt volgens eiser niet, omdat het BRP juist gebruikt wordt voor dagvaarding uit buitenland. Verder voert eiser aan dat de dienstverlening heeft plaatsgevonden in Kroatië en dat Kroatisch recht van toepassing, zodat het niet voor de hand ligt dat de Nederlandse rechter daarover oordeelt. Als al ruimte is voor een belangenafweging, dan moet naar de mening van eiser het belang van de Kroatische parkeerondernemingen om alsnog betaald te krijgen zwaarder wegen dan de belangen van de kentekenhouders om te worden gedagvaard in Nederland (in plaats van in Kroatië). Volgens eiser worden de Kroatische ondernemingen door de afwijzing van het verzoek belemmerd in hun recht alsnog de parkeergelden betaald te krijgen.
Het juridisch kader
5. Voor de beoordeling van het beroep is het volgende juridische kader van belang.
Artikel 43, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt als volgt:
Aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen personen of instanties of categorieën personen of instanties, niet zijnde de in het eerste tot en met derde lid bedoelde instanties, kunnen desgevraagd door de Dienst Wegverkeer voor de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangegeven doeleinden uit het kentekenregister gevoelige gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, worden verstrekt.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement luidt als volgt:
Aan de volgende personen en instanties kunnen gevoelige gegevens worden verstrekt:
a.
door Onze Minister of, in geval van verstrekking van gegevens omtrent de aangifte van diefstal of verduistering van een voertuig, door Onze Minister en Onze Minister van Justitie en Veiligheid gezamenlijk dan wel, in geval van verstrekking van gegevens omtrent de verplichtingen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel a, respectievelijk onderdeel b, door Onze Minister en Onze Minister van Financiën, respectievelijk Onze Minister en Onze Minister van Justitie en Veiligheid, gezamenlijk aangewezen beroepsbeoefenaren of categorieën van beroepsbeoefenaren;
Artikel 12 van het Kentekenreglement luidt als volgt:
Aan beroepsbeoefenaren of categorieën van beroepsbeoefenaren als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, worden de gevraagde gegevens verstrekt, voor zover zij deze gegevens beroepshalve nodig hebben voor het realiseren van rechten en plichten met betrekking tot het desbetreffende voertuig of de eigenaar dan wel houder daarvan, die voor de aanvrager of diens cliënt bestaan of kunnen ontstaan, voortvloeiend uit wettelijk voorschrift of uit overeenkomst, een en ander voor zover bij de aanwijzing, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, is bepaald.
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling gegevensverstrekking kentekenregister 2008 luidt als volgt:
Als categorieën van beroepsbeoefenaren als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van het Kentekenreglement aan welke gevoelige gegevens uit het kentekenregister kunnen worden verstrekt, met uitzondering van gegevens omtrent de aangifte van diefstal of verduistering van een voertuig, worden aangewezen:
b.
advocatuur
Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling gegevensverstrekking kentekenregister 2008 luidt als volgt:
De verstrekking van de in het eerste lid bedoelde gegevens geschiedt, onverminderd het derde lid, slechts voor de volgende doeleinden:
b.
wat betreft de advocatuur: ten behoeve van eigendomsgeschillen omtrent motorrijtuigen of aanhangwagens alsmede gerechtelijke procedures en de voorbereiding daarvan.
Het inhoudelijke oordeel van de rechtbank
6. Niet in geschil is dat het gegevensverzoek ziet op gevoelige persoonsgegevens. Uit het juridische kader vloeit voort voor welk doel dergelijke persoonsgegevens aan advocaten verstrekt kunnen worden: de verzoekende advocaat moet de gegevens gebruiken ten behoeve van gerechtelijke procedures en de voorbereiding daarvan. Voor dát specifieke doel kan aan het verzoek worden voldaan. Niet in geschil is dat eiser de gegevens niet heeft gevraagd om daar zelf gerechtelijke procedures in Kroatië mee te voeren of die daar zelf voor te bereiden. Ter zitting heeft eiser desgevraagd bevestigd dat hij de gegevens – als hij die zou verkrijgen – verstrekt aan (advocaten van) de Kroatische ondernemingen, die vervolgens deze gegevens gebruiken om in Kroatië gerechtelijke procedures te voeren en voor te bereiden. Dat betekent dat verweerder zich in beroep terecht op het standpunt stelt dat eiser de gegevens niet vraagt voor het doel waarvoor die verstrekt kunnen worden, en dat verweerder deze daarom terecht niet verstrekt. Het verzoeken om gevoelige persoonsgegevens uit het kentekenregister enkel en alleen om deze vervolgens aan een ander te verstrekken, valt ook naar het oordeel van de rechtbank niet onder het doel waarvoor deze gegevens verstrekt kunnen worden.
Gelet op die uit de wet voortvloeiende en dwingend voorgeschreven afwijzingsgrond is een belangenafweging niet aan de orde. Dat de gevolgen naar de mening van eiser onwenselijk zijn omdat de Kroatische ondernemingen zo belemmerd worden in hun recht om onbetaalde parkeerrekeningen alsnog betaald te krijgen, kan daarom – wat daar overigens ook van zij – niet tot een andere conclusie leiden.
Verweerder heeft daarover overigens terecht opgemerkt dat Vo 1215/2012 niet voorschrijft dat de gevraagde gegevens desondanks moeten worden verstrekt, maar deze enkel ziet op de (Europees) rechterlijke bevoegdheidsverdeling. Ten overvloede wijst de rechtbank er in dat verband nog op dat ter zitting is bevestigd dat een nieuw verzoek om dezelfde gegevens met het oog op in Nederland (in plaats van in Kroatië) te voeren procedures is toegewezen, zodat niet kan worden gezegd dat de vorderingsrechten niet kunnen worden uitgeoefend.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het verzoek terecht heeft afgewezen.
8. Verweerder heeft echter – zo volgt uit rechtsoverweging 3 – in beroep de dragende motivering van de afwijzing van het verzoek gewijzigd. Het bestreden besluit bevat dus een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dat gebrek passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb, omdat niet aannemelijk is dat eiser daardoor is benadeeld. Eiser heeft immers – zo bleek ter zitting – voldoende op de gewijzigde motivering kunnen reageren. Bovendien zou zonder het motiveringsgebrek geen besluit zijn genomen met een andere uitkomst.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Gezien het met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerde gebrek in het bestreden besluit ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496,- bestaande uit één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1.
11. Verweerder moet daarnaast het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 juli 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.