10.1.Resteert de waardering van het zwembad bij de woning. Verweerder heeft op zitting erkend dat het zwembad in de matrix foutief op € 45.000,- is gewaardeerd. Een zwembad wordt door hem standaard op € 15.000,- getaxeerd en redenen om daar in dit geval van af te wijken, zijn er niet. Desalniettemin blijft verweerder van de mening dat de eindwaarde van de woning niet te hoog is. Nu die stelling echter op geen enkele wijze door hem wordt onderbouwd of gemotiveerd en op verweerder de bewijslast rut om de waarde van de woning aannemelijk te maken, zijn er geen aanknopingspunten om verweerder in dit standpunt te volgen. De rechtbank gaat er vervolgens van uit dat het zwembad een waarde van € 15.000,- vertegenwoordigt. Zij volgt eiser daarbij niet in zijn (persoonlijke) standpunt dat de waarde van een zwembad voor een potentiële koper nihil is. De waarde die aan een zwembad wordt gehecht, houdt verband met de persoonlijke voorkeur van een potentiële koper. Met dergelijke subjectieve factoren kan bij een objectieve waardebepaling op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet woz geen rekening worden gehouden.
11. Uit het vorenstaande volgt dat geen van de partijen de door hen verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Daarom zal de rechtbank de waarde in goede justitie vaststellen. De rechtbank stelt, rekening houdend met een waarde van het zwembad van € 15.000,-, de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2019 in goede justitie vast op € 335.000,-. Gelet op het vorenstaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit. De rechtbank herroept het primaire besluit, vermindert de waarde van de woning tot € 335.000,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
12. Nu het beroep gegrond is, dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
13. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep, een en ander eveneens overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Aan eiser is door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten (voor het indienen van het (aanvullende) bezwaarschrift en het verschijnen ter hoorzitting met een wegingsfactor 1, gemiddeld) met een waarde van € 265,- per punt, toegekend. Voor het indienen van het bezwaar kent de rechtbank geen vergoeding toe. Verder worden er twee punten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een wegingsfactor 1 gemiddeld) met een waarde van € 534,- per punt, toegekend. Gelet hierop bedraagt het vanwege de in deze zaak verleende rechtsbijstand te vergoeden bedrag in totaal € 1.598,-.