ECLI:NL:RBLIM:2021:5661

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
03-139404-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door in slaap vallen als bestuurder

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was bij een verkeersongeval op 19 mei 2020 te Geleen. De verdachte werd primair verweten dat hij door zijn schuld een ongeval had veroorzaakt waardoor een passagier, aangeduid als [slachtoffer], was overleden. Subsidiair werd hem verweten gevaar op de weg te hebben veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die kort in slaap was gevallen, niet met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid had gehandeld en sprak hem vrij van het primaire feit. Wel werd hij veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank oordeelde dat zijn gedrag gevaar op de weg had veroorzaakt. De verdachte kreeg een taakstraf van 40 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, waarvan 7 maanden voorwaardelijk. De vorderingen van de benadeelde partijen, de nabestaanden van het slachtoffer, werden afgewezen omdat zij niet onder de wettelijke regeling voor affectieschade vielen en de gevorderde materiële schade niet onder de wettelijke schadeposten viel.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.139404.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.C. Jonge Vos, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juni 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte met een motorvoertuig een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] werd gedood, dan wel dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. Hij heeft gewezen op de volgende feiten en omstandigheden: de verdachte is niet goed uitgerust de bestelauto gaan besturen en heeft de bestelauto niet tot stilstand gebracht op het moment dat hij de slaap voelde opkomen. Dat laatste is een langdurige fout. Vervolgens is hij daadwerkelijk in slaap gevallen en van de weg geraakt. De bestelauto heeft de vangrail geraakt en is over de kop geslagen en op het talud terecht gekomen. [slachtoffer] , die als passagier in de auto zat, is ten gevolge van het ongeval komen te overlijden. Het verkeersgedrag van de verdachte is te kwalificeren als aanmerkelijk onoplettend, hetgeen schuld oplevert in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Het bewijs
Op 19 mei 2020 omstreeks 07:18 uur vond op de A76 op afrit 2 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, een verkeersongeval plaats. Daarbij was betrokken een bestelauto, Volkswagen Transporter, bestuurd door de verdachte. De passagier van de bestelauto, [slachtoffer] , aangeduid als het slachtoffer, is bij of kort na het ongeval overleden. [2] , [3]
Op de plaats van het ongeval werd een sporenonderzoek ingesteld. Het betreffende proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse [4] (hierna: VOA) vermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende. Het ongeval had plaatsgevonden op de afrit van de Rijksweg A76 Rechts, afritnummer 2 Geleen, gelegen buiten de bebouwde kom van Geleen, gemeente Sittard-Geleen. De Rijksweg A76 betreft een autosnelweg, aangeduid middels bord G1 (autosnelweg). [5]
Over de vermoedelijke toedracht vermeldt de VOA het volgende. Uit het aangetroffen schade- en sporenbeeld, de aangetroffen eindpositie van de betrokken bedrijfsauto en de herleide botspositie en botsplaats, blijkt dat de bestuurder van de bedrijfsauto had gereden op de afrit van de Rijksweg A76 Rechts, afritnummer 2 Geleen, komende uit de richting Rijksweg A2 en rijdende in de richting van Geleen/Beek. De bestuurder had op de betreffende afrit de rechter voorsorteerstrook gevolgd om af te slaan richting Beek. Door onbekende oorzaak volgde de bestuurder het wegverloop van voornoemde voorsorteerstrook niet en kwam hij met de linkerflank van de bedrijfsauto in botsing met de vangrail staand in de grasberm links naast voornoemde voorsorteerstrook. [6] De bedrijfsauto werd bovenop het talud aangetroffen liggend op zijn dak. De voorwielen lagen in de richting van het talud. [7]
Volgens de VOA had de bestuurder van de bedrijfsauto het ongeval kunnen vermijden indien hij het wegverloop van de betreffende afrit had gevolgd. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen betreffende de oorzaak van het niet volgen van het wegverloop door de bestuurder van de bedrijfsauto. Getuige [getuige] verklaarde dat hij aan de bestuurder van de bedrijfsauto vroeg wat er was gebeurd en dat hij hoorde dat de bestuurder antwoordde: "Ik denk dat ik in slaap ben gevallen”. Voornoemde verklaring (het in slaap vallen van de bestuurder) is in overeenstemming met de gevolgde rijlijn door de bestuurder van de bedrijfsauto tijdens het inrijden van de afbuigende voorsorteerstrook alsmede met het ontbreken van sporen op het wegdek van de betreffende afrit en de aftekening van het schade- en sporenbeeld aangetroffen aan en op de vangrail. [8]
De mobiele telefoon van de verdachte is in beslag genomen [9] en onderzocht. [10] Uit een analyse van het WhatsAppverkeer in het tijdvak rondom het ongeval blijkt dat de verdachte om 05:24 uur (UTC +0) (opmerking rechtbank: zijnde 7:24 uur plaatselijke tijd) in een groeps-chat aangeeft dat hij een zwaar ongeluk heeft gehad en om 05:43 uur (UTC +0) (opmerking rechtbank: zijnde 7:53 uur plaatselijke tijd) zegt dat hij in slaap viel achter het stuur. De verdachte heeft ook ter terechtzitting d.d. 30 mei 2021 verklaard dat hij vermoedelijk achter het stuur in slaap is gevallen. [11]
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte de bestuurder van de bestelauto is geweest die het ongeval op 19 mei 2020 omstreeks 07:18 uur op de Rijksweg A76 te Geleen heeft veroorzaakt, waarbij het slachtoffer [slachtoffer] is overleden.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daar komt bij dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld zoals hiervoor genoemd. [12]
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 dient eerst de toedracht van het ongeval te worden vastgesteld. Daarover blijkt uit het dossier dat de verdachte een kort moment in slaap is gevallen, waardoor hij van de weg is geraakt en de vangrail heeft geraakt waardoor de auto een salto maakte en op zijn kop op een hoger gelegen talud terecht is gekomen. Niet alleen heeft verdachte verklaard dat hij in slaap is gevallen, ook het sporenbeeld past het best bij die verklaring. Zo is het ongeval gebeurd op een afrit die niet paste in de route naar de plaats van bestemming en zijn er geen remsporen of andere sporen aangetroffen die duiden op een poging de botsing met de vangrail te voorkomen. De rechtbank constateert dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte voorafgaand aan deze autorit vermoeid was, of dat er andere redenen waren waarom hij voorzichtiger had moeten zijn dan normaal. Ook blijkt uit het dossier dat verdachte niet onder invloed was van stoffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden. Tevens waren er geen bijzonderheden voor wat betreft weersgesteldheid, wegdek en verkeerssituatie. De rechtbank is van oordeel dat het enkele moment van afwezigheid, veroorzaakt door slaap, weliswaar verwijtbaar is maar onder deze omstandigheden onvoldoende is voor de conclusie dat verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW 1994 heeft gehandeld. De gedraging van de verdachte raakt de ondergrens van de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994 niet. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW 1994. Om tot een veroordeling voor dit feit te kunnen komen, moet sprake zijn van zodanige gedragingen van de verdachte dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van de verdachte wel als gevaarzettend gedrag worden gekwalificeerd. Door het moment van afwezigheid heeft de verdachte onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en had hij onvoldoende controle over zijn voertuig. Daardoor heeft hij het wegverloop niet gevolgd van de voorsorteerstrook waarop zijn voertuig zich bevond en is hij in botsing is gekomen met de vangrail naast de voorsorteerstrook. De verdachte heeft hierdoor gevaar op de weg veroorzaakt.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair:
op 19 mei 2020 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, als bestuurder van een voertuig, daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A76, in slaap is gevallen en daarbij niet het wegverloop van de voorsorteerstrook waarop zijn motorrijtuig zich bevond heeft gevolgd en vervolgens met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met de vangrail in de grasberm naast voornoemde voorsorteerstrook, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds is ingehouden. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de mate van schuld (aanmerkelijke schuld), de ernstige gevolgen voor het slachtoffer en het blanco strafblad van de verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft matiging van de op te leggen straf bepleit, gelet op het ontbreken van relevante documentatie op het strafblad van de verdachte en de gevolgen van het ongeluk voor de verdachte. De verdachte zal een taakstraf naast zijn fulltime baan moeten verrichten. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid te beperken tot de duur dat de verdachte zijn rijbewijs reeds is kwijt geweest, omdat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor het kunnen uitvoeren van zijn werk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is als bestuurder van een bestelauto een moment afwezig geweest door slaap, waardoor hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Dat heeft geresulteerd in een ongeval waarbij zijn collega, slachtoffer [slachtoffer] , is overleden.
De rechtbank hecht er aan op te merken dat zij zich er ten volle van bewust is dat het verkeersongeval een leven heeft geëist. De nabestaanden van [slachtoffer] hebben een uiterst pijnlijk en onherstelbaar verlies geleden. Het immense verdriet blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de broer en zus van [slachtoffer] en de brief aan de verdachte van de vriendin van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt dat geen enkele strafoplegging het verdriet en het gemis van de nabestaanden kan compenseren. Echter, de mate van schuld die de verdachte aan het verkeersongeval heeft, maakt dat het verkeersongeval naar het oordeel van de rechtbank geen misdrijf, maar een overtreding oplevert. De op te leggen straf dient daarbij passend te zijn.
Bij de strafoplegging betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat de verdachte niet eerder veroordeeld is voor verkeersdelicten. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het verkeersongeval ook op de verdachte een grote impact heeft gehad. Hij is deels in de ziektewet beland en heeft psychische hulp nodig gehad om het ongeluk te verwerken. De verdachte heeft meerdere malen geprobeerd om in contact te komen met de nabestaanden om hen zijn spijt te betuigen.
Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht zij ook een lagere straf passend dan door de officier van justitie geëist. Alles afwegende zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis opleggen. De ernst van de bewezen gevaarzetting rechtvaardigt daarnaast als bijkomende straf een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank zal, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, bepalen dat het onvoorwaardelijk deel van de rijontzegging wordt opgelegd voor de duur dat het rijbewijs reeds ingehouden is geweest, namelijk 5 maanden. Het overige deel van de ontzegging, groot 7 maanden, zal in voorwaardelijke vorm opgelegd worden met een proeftijd van twee jaren.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De nabestaanden [nabestaande 1] en [nabestaande 2] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij worden bijgestaan door mr. S.P.H. Brinkman. Ter terechtzitting heeft mr. Brinkman gesteld dat de rechtbank moet uitgaan van de bedragen zoals die op de voegingsformulieren vermeld staan, met dien verstande dat de proceskosten à € 1.137,20 gevorderd worden voor beide nabestaanden tezamen, in die zin dat ieder van de nabestaanden de helft van dat bedrag vordert. De rechtbank zal de voegingsformulieren ten aanzien van de proceskosten verbeterd lezen en voor het overige uitgaan van de voegingsformulieren zoals door mr. Brinkman zijn ingediend.
De vordering van [nabestaande 1]
, de broer van het slachtoffer, vordert een bedrag van € 240,00 aan vergoeding van materiële schade, een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade en een bedrag van € 568,60 aan proceskosten.
De vordering van [nabestaande 2]
, de zus van het slachtoffer, vordert een bedrag van € 169,00 aan vergoeding van materiële schade, een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade en een bedrag van € 568,60 aan proceskosten.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen geheel toewijsbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering tot affectieschade, omdat zij daar als broer en zus niet via de hardheidsclausule van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak op kunnen maken.
Ook de gevorderde materiële schade, de kosten van de psycholoog, komen volgens de verdediging niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze niet onder het bereik van artikel 51f, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) vallen. De raadsman stelt dat de benadeelde partijen in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
De opgevoerde proceskosten moeten volgens de raadsman worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard, nu geen van de gevorderde posten tot toewijzing kan leiden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 51f Sv kunnen nabestaanden zich als benadeelde partij in het strafproces voegen. In deze zaak hebben de broer en zus van het slachtoffer een vordering tot schadevergoeding ingediend. De nabestaanden hebben diverse materiële en immateriële schadeposten opgevoerd. De rechtbank zal het juridisch kader en de toewijsbaarheid van de diverse schadeposten per categorie bespreken.
Affectieschade
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet dat en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat evenwel slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. De wetgever heeft in artikel 6:108 lid 3 BW bepaald dat een beperkte kring van naasten aanspraak mag maken op affectieschade. In lid 4 word gedefinieerd wie als naaste hebben te gelden. Broers en zussen worden niet genoemd. Onder sub g is echter een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen voor personen die in een zodanig nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naaste worden aangemerkt. Als voorbeeld in de Memorie van Toelichting wordt gegeven broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Broers en zussen zijn dus in principe door de wetgever van de regeling uitgesloten, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals in voornoemd voorbeeld beschreven.
Voor de rechtbank is het volkomen helder dat [nabestaande 1] en [nabestaande 2] een nauwe en affectieve relatie hadden met hun broer en dat zij veel pijn en verdriet ondervonden hebben en ondervinden door de dood van hun broer. De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de benadeelde partijen een beroep op de hardheidsclausule toekomt. Zo is bijvoorbeeld onvoldoende onderbouwd wanneer zij met het slachtoffer in gezinsverband hebben samengeleefd en wanneer dit is beëindigd. Hun vorderingen tot affectieschade worden dan ook afgewezen.
Materiële schadeposten
Artikel 51f, tweede lid Sv biedt in samenhang met artikel 6:108 BW de wettelijke grondslag voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij iemands overlijden als gevolg van een strafbaar feit. Artikel 6:108 BW geeft daarbij een limitatieve opsomming van de schadeposten die in aanmerking komen voor vergoeding aan een nabestaande. Die schadeposten houden, kort gezegd, verband met de derving van levensonderhoud en de kosten van de lijkbezorging.
Door de benadeelde partijen is als materiële schade opgevoerd kosten die zij gemaakt hebben voor de psycholoog die niet vergoed zijn door de WA-verzekering. De rechtbank is van oordeel dat deze door de benadeelde partijen opgevoerde materiële schadeposten niet worden geschaard onder de limitatief opgesomde schadeposten in artikel 6:108 BW. De rechtbank zal de vorderingen tot materiële schadevergoeding afwijzen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vorderingen van beide benadeelde partijen geheel afwijzen. De gevorderde proceskosten wijst de rechtbank dientengevolge ook af.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [nabestaande 1]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [nabestaande 2]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. G.H. Hermanides en mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.C. van Wijmen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 mei 2020 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, Rijksweg A76, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , zijnde passagier van verdachte, werd gedood, welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, in slaap is gevallen en/of (vervolgens) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg heeft gelet en/of is blijven letten en/of (daarbij) niet het wegverloop van de voorsorteerstrook waarop zijn motorrijtuig zich bevond heeft gevolgd en/of (vervolgens) met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met de vangrail in de grasberm naast voornoemde voorsorteerstrook;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2020 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A76, in slaap is gevallen en/of (vervolgens) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg heeft gelet en/of is blijven letten en/of (daarbij) niet het wegverloop van de voorsorteerstrook waarop zijn motorrijtuig zich bevond heeft gevolgd en/of (vervolgens) met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met de vangrail in de grasberm naast voornoemde voorsorteerstrook, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, proces-verbaalnummer PL2300-2020076947, gesloten d.d. 2 september 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 165.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 2 september 2020, p. 2-5.
3.Proces-verbaal van onnatuurlijke dood d.d. 20 mei 2020, p. 71-72.
4.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 16 augustus 2020, p. 85-135.
5.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 16 augustus 2020, p. 88.
6.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 16 augustus 2020, p. 94.
7.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 16 augustus 2020, p. 89.
8.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 16 augustus 2020, p. 94.
9.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 19 mei 2020, p. 73.
10.Proces-verbaal van bevindingen Onderzoek Samsung gsmd.d. 24 juni 2020, p. 23-33.
11.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 30 mei 2021.
12.HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822.