ECLI:NL:RBLIM:2021:5660

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
03-303140-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en vrijspraak van schuld

Op 14 juli 2021 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was bij een verkeersongeval op 1 september 2019 in Roermond. De verdachte werd primair verweten dat zij een aan haar schuld te wijten verkeersongeval had veroorzaakt, waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel had opgelopen, en subsidiair dat zij gevaar op de weg had veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primaire beschuldiging van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). De rechtbank concludeerde dat het enkele moment van afwezigheid van de verdachte niet voldeed aan de vereiste aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd wel veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit van gevaar op de weg, wat resulteerde in een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de impact van het ongeval op de slachtoffers en de verdachte zelf.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.303140.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.M.J.K.M. Teeuwen, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juni 2021. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte als bestuurder van een motorrijtuig een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar op de weg.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. Uit de verklaring van de verdachte, in samenhang met die van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , leidt de officier van justitie af dat er sprake was van een ruzie tussen de verdachte en [getuige 1] . Die ruzie begon voordat de verdachte in de auto stapte en duurde voort in de auto. Door die ruzie heeft de verdachte een plotselinge stuurbeweging naar links gemaakt, is ze op de andere weghelft terecht gekomen en heeft ze een botsing veroorzaakt met de personenauto waarvan [slachtoffer] bestuurder was. Dit geheel van omstandigheden maakt dat er geen sprake was van één moment van onoplettendheid, maar van een langdurigere fout. De officier van justitie vindt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er bij de verdachte een bewustzijnsdaling is geweest. Het voorgaande maakt dat het verkeersgedrag van de verdachte aanmerkelijk onoplettend was, hetgeen schuld oplevert in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). De officier van justitie acht niet bewezen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat de verdachte niet bewust een stuurbeweging naar links heeft gemaakt. Het naar links sturen is volledig onbewust gebeurd en de oorzaak daarvan is weliswaar niet vast te stellen, maar ook niet uit te sluiten is dat dit het gevolg is geweest van een medisch geïndiceerde black out bij de verdachte. Het verwarde gedrag van de verdachte in combinatie met het volledige geheugenverlies maken een dergelijke bewustzijnsdaling volgens de raadsvrouw aannemelijk. De verdachte heeft niet welbewust onaanvaardbare risico's genomen, waarmee geen sprake is van de primair ten laste gelegde schuld en daarvoor vrijspraak dient te volgen. Ook voor het subsidiair ten laste gelegde moet vrijspraak volgen, gelet op het ontbreken van een bewuste stuurbeweging naar links.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Het bewijs
Op 1 september 2019 omstreeks 23:14 uur vond op de [adres] te Roermond een verkeersongeval plaats, waarbij betrokken waren een Mercedes-Benz, type V 250D, bestuurd door de verdachte en een Audi A6 Avant, bestuurd door [slachtoffer] , aangeduid als het slachtoffer. [2]
Op de plaats van het ongeval werd een sporenonderzoek ingesteld. Het betreffende proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse [3] (hierna: VOA) vermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende. Het verkeersongeval vond plaats op de [adres] ter hoogte van perceel nummer [nummer] , gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Roermond, in de gemeente Roermond. De [adres] heeft zijn verloop van [adres] naar [adres] en vice versa. Het ongeval vond plaats in een flauwe bocht (naar rechts), gezien de rijrichting van de Mercedes Benz, van de [adres] . [4]
Op basis van de aangetroffen sporen en schades aan de betrokken voertuigen, kon gesteld worden dat de bestuurster van de Mercedes-Benz reed over de [adres] te Roermond. Zij kwam uit de richting van de [adres] en reed in de richting van [adres] . Ter hoogte van perceel [nummer] hield zij zich niet zoveel mogelijk rechts en kwam zij met de Mercedes-Benz op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en botste frontaal op de tegemoetkomende bestuurder van de Audi. Indien de bestuurster van de Mercedes-Benz op de [adres] zoveel mogelijk rechts had gehouden en haar eigen rijstrook had gevolgd, had er geen verkeersongeval plaats gevonden. [5]
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft over het ongeval verklaard dat hij, toen de Mercedes bus op ongeveer 10 meter was genaderd, zag dat de bus plotseling naar links zijn weghelft op reed. De voertuigen kwamen vervolgens frontaal in botsing. Het gebeurde in een flits. Hij was niet in de gelegenheid het ongeval te voorkomen. [6]
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit:
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW 1994 te kunnen komen, moet worden bewezen dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip ‘schuld’ houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. [7] Het komt aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Een tijdelijke onoplettendheid hoeft nog geen schuld op te leveren. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in deze zin.
De rechtbank stelt op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen vast dat verdachte als bestuurder van een voertuig niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en dat zij zo ver naar links is gekomen dat zij daardoor gedeeltelijk op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer is terechtgekomen en daar frontaal in botsing is gekomen met een op die weghelft rijdende tegenligger. Over de aanrijding heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat zij zich van de toedracht van het ongeval niets meer kan herinneren. Slachtoffer [slachtoffer] heeft in dit verband verklaard dat het hem tegemoet komende voertuig plotseling zijn weghelft opschoot zonder dat daar een aanleiding voor was.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte voorafgaand aan deze autorit meer dan gebruikelijk vermoeid was, of dat er andere redenen waren waarom zij voorzichtiger had moeten zijn dan normaal. Hieruit leidt de rechtbank af dat er sprake is van één enkel onverwacht moment van afwezigheid. Het als gevolg daarvan op de andere weghelft terechtkomen, vormt naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden onvoldoende basis voor de conclusie dat de verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW 1994 heeft gehandeld.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig dat een ruzie met haar echtgenoot (mede) een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeval. Van meer dan een woordenwisseling is niet gebleken en deze woordenwisseling verklaart niet waarom de verdachte op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn visie dat het enkele feit dat verdachte de auto heeft bestuurd, terwijl ze een woordenwisseling had met haar echtgenoot, een bijdrage levert aan haar mate van schuld.
De gedraging van de verdachte raakt dus niet de ondergrens van de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van het haar primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit:
Naar het oordeel van de rechtbank kan het hierboven beschreven handelen van de verdachte wel als concreet gevaarzettend gedrag in de zin van artikel 5 WVW 1994 worden gekwalificeerd. Immers, de verdachte heeft onvoldoende rechts gehouden en is terechtgekomen op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer met als gevolg een botsing met haar tegenligger. Hierdoor heeft zij gevaar op de weg veroorzaakt en het verkeer op de weg gehinderd. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 1 september 2019 in de gemeente Roermond als bestuurder van een voertuig, daarmee rijdende op de weg, [adres] , gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg terecht is gekomen en vervolgens is gebotst tegen een haar tegemoetkomende personenauto, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair:
overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Voor zover de verdediging zich beroept op afwezigheid van alle schuld vanwege de gestelde black out of wegraking verwerpt de rechtbank dit verweer.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank betrekt daarbij de verklaring d.d. 26 februari 2021 van H.L.C. Morre, psychiater van het NIFP, die stelt dat niet klinisch met een bepaalde mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat er op 1 september 2019 sprake is geweest van een bewustzijnsdaling bij de verdachte. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 60 uur subsidiair 30 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de mate van schuld (aanmerkelijke schuld), de gevolgen voor het slachtoffer, het blanco strafblad van de verdachte en de periode waarin verdachte als gevolg van het bestuurlijke traject niet over een rijbewijs beschikte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Volgens de raadsvrouw zou een straf niets toevoegen, gelet op de impact die het ongeval op de verdachte heeft gehad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is als bestuurder tijdens het autorijden op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer terechtgekomen, waarna de auto van de verdachte frontaal in botsing is gekomen met de auto van de slachtoffers. De slachtoffers hebben hierdoor letsel opgelopen. Uit hun schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het ongeval nog altijd veel invloed heeft op hun dagelijks leven. De heer [slachtoffer] heeft nog dagelijks (rug)pijn en ondervindt krachtverlies in handen, armen en schouders. Hij moet dagelijks oefeningen blijven doen om niet te verstijven. Deze pijnklachten leiden tot veel gederfde levensvreugde. Voorts kan hij door zijn beperkingen zijn werkzaamheden in zijn restaurant niet meer volledig zelf verrichten, met alle financiële gevolgen van dien. Zijn vrouw, mevrouw [naam] , heeft lange tijd angst gehad om weer zelf aan het gemotoriseerd verkeer deel te nemen en heeft daartoe opnieuw rijlessen genomen om haar zelfvertrouwen te herwinnen.
De verdachte heeft ter terechtzitting laten blijken dat het ongeval grote indruk op haar heeft gemaakt. Zij vindt het heel erg wat er is gebeurd en zij heeft via de politie geprobeerd in contact te komen met de slachtoffers, maar dit is – mogelijk als gevolg van een misverstand – niet tot stand gekomen.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf acht geslagen op hetgeen in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd. De straffen die passen bij een overtreding van artikel 5 WVW 1994, staan in beginsel los van de ernstige gevolgen die dergelijke overtredingen kunnen veroorzaken. Dit betekent niet dat de rechtbank geen oog heeft voor de grote gevolgen die de slachtoffers door die overtreding hebben opgelopen, maar wel dat de rechtbank die gevolgen niet laat meewegen in de hoogte van de straf. De rechtbank komt, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het veel ernstiger verwijt van artikel 6 WVW 1994, daarom tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal een geldboete van € 1.000,--, subsidiair twintig dagen hechtenis, opleggen.
Met betrekking tot de vraag of er al dan niet een ontzegging van de rijbevoegdheid moet worden opgelegd, overweegt de rechtbank het volgende. De overtreding heeft bijna twee jaar geleden plaatsgevonden en de verdachte heeft daarna blijkens haar documentatie geen verkeersovertredingen of andere feiten begaan. Daar komt bij dat het CBR het rijbewijs van de verdachte gedurende circa 5 maanden heeft ingevorderd in verband met een onderzoek naar de rijgeschiktheid. Gelet hierop zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. De ernst van het ongeval en het belang van de normhandhaving is voor de rechtbank reden om een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht
en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Hermanides, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.C. van Wijmen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 1 september 2019 in de gemeente Roermond als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat zij, verdachte, niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor haar gelegen weggedeelte van die weg en/of naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of (daarbij) in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet, althans onvoldoende rechts heeft gehouden en/of geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg terecht is gekomen en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen een haar tegemoetkomende personenauto, met als bestuurder voornoemde [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 1 september 2019 in de gemeente Roermond als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [adres] , niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor haar gelegen weggedeelte van die weg en/of naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of (daarbij) in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet, althans onvoldoende rechts heeft gehouden en/of geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg terecht is gekomen en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen een haar tegemoetkomende personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, Basisteam Roermond, proces-verbaalnummer 2019138369-1, gesloten d.d. 14 november 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 85.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 25 maart 2020, p. 3-5.
3.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 27 februari 2020, p. 60-82.
4.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 27 februari 2020, p. 64.
5.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 27 februari 2020, p. 80.
6.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer] d.d. 11 september 2019, p. 26.
7.HR 01-06-2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822.