ECLI:NL:RBLIM:2021:5503

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
9016567 \ CV EXPL 21-768
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling proceskosten onverschuldigd na vernietiging uitspraak door hof; wettelijke rente; bevoegdheid kantonrechter in reconventie; uitleg vaststaande snoeiverplichting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 7 juli 2021, gaat het om de betaling van proceskosten die door de eiser in conventie, verweerder in reconventie, onverschuldigd zijn betaald na de vernietiging van een kort geding vonnis door het gerechtshof. De eiser vordert terugbetaling van € 1.277,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van betaling. De gedaagde partij in conventie, eiser in reconventie, heeft in het verleden een veroordeling gekregen tot het snoeien van bomen, maar heeft niet voldaan aan de periodieke snoeiverplichtingen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij de proceskosten moet terugbetalen, omdat de rechtsgrond voor de betaling is komen te vervallen door de vernietiging van het kort geding vonnis. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van onverschuldigde betaling. In reconventie heeft de gedaagde partij vorderingen ingesteld, maar deze worden afgewezen omdat de gedaagde partij niet heeft voldaan aan de opgelegde snoeiverplichtingen. De kantonrechter wijst de gedaagde partij ook in de kosten van beide procedures.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9016567 \ CV EXPL 21-768
Vonnis bij vervroeging van de kantonrechter van 7 juli 2021
in de zaak van:
[eisende partij in conventie, verweerder in reconventie],
wonend [adres 1] ,
[woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. J.T.J. Gorissen,
tegen:
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie],
wonend [adres 2] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. R.Ph.E.M. Cratsborn.
Partijen zullen hierna [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] en [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 juni 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 10 juni 2021
  • de akte van mr. Cratsborn van 23 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] heeft [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] in het verleden gedagvaard omdat hij overlast ervoer van bomen in de tuin van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] . Bij eindvonnis van 8 juli 2015 (zaaknummer 530120 CV EXPL 13-4853, hierna: het vonnis van de kantonrechter) is [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] door de kantonrechter veroordeeld tot het inkorten of verwijderen van een aantal bomen in haar tuin en het periodiek snoeien van die bomen. [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] heeft appel ingesteld tegen die veroordeling. Het gerechtshof heeft bij arrest van 6 februari 2018 (hierna: het eerste arrest) het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
2.2.
Op 21 november 2015 heeft [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] snoeiwerkzaamheden uitgevoerd in haar tuin.
2.3.
[eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] heeft [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] daarna in kort geding gedagvaard met de vordering om [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] te veroordelen tot nakoming van het eerste arrest. In het kort geding vonnis van 4 april 2019 (zaaknummer C/03/260503 / KG ZA 19-63, productie 1 bij dagvaarding, hierna: het kort geding vonnis) heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen en [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] in de proceskosten veroordeeld. [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] heeft de proceskosten ad € 1.277,00 op 19 april 2019 voldaan.
2.4.
Door [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] is hoger beroep ingesteld tegen het kort geding vonnis. Bij arrest van 1 december 2020 (zaaknummer 200.262.662/01, productie 2 bij dagvaarding, hierna: het tweede arrest) heeft het hof het kort geding vonnis vernietigd, [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] veroordeeld tot nakoming van het vonnis van de kantonrechter en is zij in de proceskosten in eerste aanleg en in het hoger beroep veroordeeld.
In het tweede arrest heeft het hof, voor zover in deze zaak van belang, het volgende overwogen:

3.7. De discussie tussen partijen ziet op de uitleg van (het dictum in) het vonnis van de kantonrechter.(…)
Tegen deze achtergrond moet het ervoor gehouden worden dat op grond van het vonnis van de kantonrechter de periodieke snoeiverplichtingen daadwerkelijk elke drie respectievelijk vijf jaar dienen plaats te vinden. Met de woorden ‘zijn ingekort als hiervoor aangegeven’ in rov. 3.4. van het dictum van het vonnis van de kantonrechter wordt dan ook gedoeld op de initiële snoei van de bomen waartoe [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] op grond van rov. 3.1 van het dictum is veroordeeld, onafhankelijk van de wijze waarop die precies is uitgevoerd. Uit niets in het vonnis van de kantonrechter blijkt dat [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] aan de in rov. 3.4. van het dictum uitdrukkelijk en zonder voorbehoud opgelegde verplichting tot periodiek (bij)snoeien kan ontkomen door de bomen eenmalig veel verder terug te snoeien dan waartoe zij door de kantonrechter is verplicht in rov. 3.1. van het dictum.
3.8.
Met inachtneming van de overwegingen die geleid hebben tot de beslissing van de kantonrechter zoals opgenomen in rov. 3.4. van het vonnis, moeten de snoeiverplichtingen van de bomen gezien het hiervoor overwogene als volgt worden uitgelegd. Nadat de bomen zijn teruggesnoeid naar aanleiding van de veroordeling onder 3.1. dienen de bomen 5 tot en met 10 om de vijf jaar en bomen 11 en 12 om de drie jaar te worden teruggesnoeid tot de hoogte waarop de initiële snoei heeft plaats gevonden. Daarbij kan dus in het midden blijven of de bomen 11 en 12 nu meer of minder dan 5 meter zijn ingekort in november 2015, zo lang maar bij de periodieke snoei wordt teruggesnoeid tot op de hoogte van de initiële snoei.
3.9.
Gelet op het voorgaande slagen de door [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] naar voren gebrachte grieven en zal het vonnis van de voorzieningenrechter worden vernietigd. Het hof zal de door [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] gewijzigde vordering sub 1) toewijzen in die zin dat [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] wordt veroordeeld om bomen 11 en 12 vóór 1 maart 2021 te snoeien tot de hoogte van de initiële snoei zoals die feitelijk is uitgevoerd in november 2015.
3.10.
Het hof zal ook de gewijzigde vorderingen sub 2 en 3 tot nakoming door [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] van de drie- en vijfjaarlijkse snoeiverplichtingen toewijzen, met dien verstande dat het hof ervan zal uitgaan dat voor de driejaarlijkse snoeiverplichtingen ter zake bomen 11 en 12 vanaf 1 maart 2021 (aansluitend op de veroordeling naar aanleiding van de vordering sub 1 en daarmee, in zoverre, afwijkend van de eerdere veroordeling door de kantonrechter) een nieuwe termijn van drie jaar gaat lopen. Voor wat betreft de vijfjaarlijkse termijn voor de snoeiverplichtingen van bomen 5 tot en met 10 zal het hof bepalen dat deze termijn eenmalig met één maand wordt verlengd tot 30 december 2020. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat de uiterste datum waarop de periodieke snoeiwerkzaamheden van bomen 5 tot en met 10 uitgevoerd hadden moeten zijn (te weten 30 november 2020) inmiddels is verstreken. Voor zover [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] op de datum van dit arrest nog niet heeft voldaan aan haar vijfjaarlijkse snoeiverplichtingen ter zake bomen 5 tot en met 10, heeft zij hierdoor de mogelijkheid om deze verplichtingen alsnog na te komen. Het hof wijst er voor alle duidelijkheid op dat de nieuwe termijn van vijf jaar niettemin opnieuw is gaan lopen vanaf 30 november 2020.(…)
3.11.
Vanwege de omstandigheid dat namens [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] ter zitting geen duidelijkheid is verstrekt of zij de komende periodieke snoeiwerkzaamheden daadwerkelijk en vrijwillig zal uitvoeren, zal het hof ook de gevorderde dwangsommen toewijzen, zij het dat de hoogte van de te verbeuren dwangsommen zal worden gematigd tot een bedrag van € 500,00 per overtreding per dag met steeds een maximum van € 10.000,00.(…)
3.12.
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.(…)
.
2.5.
Tegen het tweede arrest is geen cassatieberoep ingesteld.
2.6.
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] heeft de bomen niet meer gesnoeid voor uiterlijk 30 december 2020 respectievelijk 1 maart 2021 (conclusie van antwoord in conventie/van eis in reconventie onder randnummer 23 en 24). Zij heeft de proceskosten in eerste aanleg (€ 1.277,00) en het hoger beroep (€ 3.645,01) aan [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] voldaan.
2.7.
[eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] heeft het tweede arrest aan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] betekend en op 1 april 2021 beslag laten leggen op haar vermogensbestanddelen voor een bedrag van € 21.197,51 +p.m. (productie 3 bij conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie).

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] vordert (na verduidelijking van een verschrijving in het petitum bij dagvaarding tijdens de mondelinge behandeling) - zakelijk weergegeven - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht verklaart dat door de vernietiging van het vonnis d.d. 4 april 2019 (het kort geding vonnis) door de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 1 december 2020 (het tweede arrest) de rechtsgrond aan de betaling van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg is komen te ontvallen;
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] veroordeelt tot terugbetaling van de ontvangen bedragen van in totaal € 1.277,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de onverschuldigde betaling tot de dag der algehele voldoening;
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] veroordeelt in de nakosten en proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] legt daaraan het volgende ten grondslag. Door de vernietiging van het kort geding vonnis heeft [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] de proceskosten van die procedure onverschuldigd betaald aan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] .
3.3.
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] voert verweer tegen de vordering in conventie. Zij stelt zich op het standpunt dat zij, door gevolg te geven aan de veroordeling in het tweede arrest, voldaan heeft wat zij moest voldoen en dat zij niet gehouden is om de proceskosten in eerste aanleg “dubbel” te betalen. In reconventie vordert [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] dat de kantonrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] op straffe van een dwangsom veroordeelt tot opheffing van alle ten laste van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] gelegde beslagen en tot opheffing c.q. beëindiging van alle getroffen executiemaatregelen op grond van het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 1 december 2020, met veroordeling van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] tot vergoeding aan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] van alle door haar tengevolge van de door [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] gelegde beslagen en getroffen executiemaatregelen opgelopen schade, nader op te maken bij staat en met bepaling dat deze schade zal kunnen worden verrekend met hetgeen waartoe [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] in conventie mogelijk veroordeeld mocht zijn, met veroordeling van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] in de kosten van de procedure in reconventie.
3.4.
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] legt daaraan het volgende ten grondslag. [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] heeft in 2015 meer dan voldaan aan het vonnis van de kantonrechter resp. het eerste arrest. Zij heeft de bomen 11 en 12 namelijk meer dan 500 cm ingekort en de overige bomen ook substantieel meer dan waartoe zij veroordeeld was. De bomen hebben niet meer de hoogte bereikt tot waar zij de bomen moest terugsnoeien. [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] heeft daarom geen dwangsommen verbeurd. Desondanks heeft [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] beslag gelegd.
3.5.
[eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] voert verweer tegen de vorderingen van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] in reconventie. Hij stelt zich op het standpunt dat [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] niet heeft voldaan aan de periodieke snoeiverplichting, zoals die in het tweede arrest door het Hof is uitgelegd, aan welke uitleg gezag van gewijsde toekomt.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Vast staat dat [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] bij het tweede arrest is veroordeeld in de proceskosten van beide instanties (zie rechtsoverweging 3.12, hiervoor geciteerd onder 2.4) en dat zij die kosten heeft voldaan. In geschil is of [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] daarnaast de door [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] aan haar gedane betaling ad € 1.277,00 moet terugbetalen. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Door de vernietiging van het kort geding vonnis door het hof is de rechtsgrond aan de betaling van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] aan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] van 19 april 2019 ontvallen. Dat brengt met zich mee dat [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] dat bedrag onverschuldigd aan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] heeft betaald.
4.2.
Anders dan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] heeft gesteld, heeft het hof de proceskosten niet “geneutraliseerd”. Dat ligt ook niet in de rede, omdat [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] bij het tweede arrest in het ongelijk is gesteld en het daarom niet voor de hand ligt om de kosten te compenseren.
4.3.
Als de gedane betalingen worden afgezet tegen de uitgesproken veroordeling in het tweede arrest, ziet de huidige situatie er als volgt uit.
Gedane betalingen
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] heeft betaald € 1.277,00 + € 3.645,01 (zie 2.6 hiervoor).
heeft ontvangen € 1.277,00 (zie 2.3 hiervoor).
Per saldo heeft [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] dus betaald: € 1.277,00 +
€ 3.645,01 +
€ 1.277,00
€ 3.645,01.
Betalingsverplichting [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] op grond van het tweede arrest
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] had de volgende proceskosten moeten betalen:
€ 1.277,00 + (eerste aanleg)
€ 3.645,01+ (hoger beroep)
€ 4.922,01.
Het verschil: de (terug)betalingsverplichting
Het verschil tussen de betalingsverplichting en de werkelijke betaling is aldus € 4.922,01-€ 3.645,01= € 1.277,00. [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] vordert dus niets dubbel van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] . [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] moet het bedrag van € 1.277,00 aan [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] terugbetalen.
Wettelijke rente
4.4.
Vast staat dat het bedrag van € 1.277,00 op 19 april 2019 door [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] aan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] is voldaan ter uitvoering van het kort geding vonnis (zie 2.3 hiervoor). De vernietiging van dit vonnis door het hof brengt mee dat 19 april 2019 de datum is waarop [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] aan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] te veel en daarmee onverschuldigd heeft betaald, en dat [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] , die zonder ingebrekestelling in verzuim is, met ingang van 19 april 2019 wettelijke rente verschuldigd is over hetgeen zij aan [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] moeten terugbetalen (HR 19 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5863,
NJ2000/603, rov. 3.4). De vordering tot betaling van wettelijke rente over € 1.277,00 zal dus worden toegewezen op de hierna in het dictum bepaalde wijze.
Verklaring voor recht
4.5.
Gelet op de hiervoor weergegeven beoordeling onder rechtsoverweging 4.1 zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.
Proceskosten
4.6.
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. Bij het vaststellen van de (deels forfaitaire) proceskosten betrekt de kantonrechter de volgende omstandigheden. [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] is (zonder kennisgeving) niet verschenen bij de mondelinge behandeling. Dat maakte het onmogelijk om een van de doelen van een dergelijke mondelinge behandeling, namelijk het beproeven van een schikking, te verwezenlijken. [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] , die wel is verschenen, heeft daardoor nodeloos verletkosten gemaakt. Als hem vooraf bekend was geweest dat [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] , ondanks dat bij tussenvonnis bepaald was dat zij in persoon aanwezig moest zijn bij de mondelinge behandeling, niet zou verschijnen, had hij ervoor kunnen kiezen om het woord te laten voeren door zijn gemachtigde in zijn afwezigheid. Artikel 238 Rv staat desondanks in de weg aan het toekennen van verletkosten bij wijze van proceskosten, omdat [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] een gemachtigde heeft. Voor vergoeding van de verletkosten bij wijze van schadevergoeding is geen zelfstandige grondslag aangevoerd of uitgewerkt, zodat de kantonrechter die kosten in dit vonnis niet kan toewijzen.
4.7.
Wel zal de kantonrechter (in conventie en reconventie gezamenlijk) een half punt toekennen voor de schriftelijke reactie die de gemachtigde van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] na afloop van de mondelinge behandeling heeft moeten geven omdat de gemachtigde van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] niet is verschenen (waarbij de helft (0,25 punt) in conventie wordt begroot en de andere helft hierna in reconventie).
4.8.
In totaal worden dus 2,25 punten (dagvaarding 1 punt, mondelinge behandeling 1 punt en akte na mondelinge behandeling 0,25 punt) aan salaris gemachtigde begroot.
4.9.
De totale kosten in conventie aan de zijde van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] worden begroot op:
  • dagvaarding € 103,83
  • griffierecht 240,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 764,58
in reconventie
4.10.
In reconventie ziet de kantonrechter zich allereerst voor de vraag gesteld of de kantonrechter bevoegd is. [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] heeft twee vorderingen ingesteld, waarvan er een een waarde van € 21.197,51 vertegenwoordigt (en dus valt onder artikel 93 onder a Rv) en de andere vordering van onbepaalde waarde is (als bedoeld in artikel 93 onder b Rv). Op grond van artikel 94 lid 1 Rv is daarom het totale beloop of de totale waarde beslissend. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat de totale waarde van de vorderingen in reconventie niet hoger is dan € 25.000. Desondanks acht de kantonrechter zich bevoegd en wel op grond van artikel 97 lid 1 Rv. De vorderingen in conventie en in reconventie vinden namelijk hun oorsprong in een geschil tussen partijen dat voortkomt uit de uitleg van het tweede arrest. Die verwantschap tussen de vorderingen is zodanig dat gezamenlijke behandeling van de vorderingen door één rechter vanuit proceseconomisch oogpunt gewenst is.
4.11.
De vorderingen in reconventie stuiten echter af op het volgende. De kantonrechter heeft aan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] een periodieke snoeiverplichting opgelegd. Die verplichting is onherroepelijk komen vast te staan. Tussen partijen ontstond daarna een geschil over de uitleg van die opgelegde verplichting. Zo was en is [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] van mening dat zij niet (opnieuw) hoeft te snoeien zo lang als de bomen een bepaalde hoogte niet hebben bereikt. [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] daarentegen meent dat periodiek gesnoeid moet worden, los van de vraag welke hoogte de bomen op dat moment hebben bereikt. Het hof heeft bij het tweede arrest onherroepelijk beslist welke uitleg van de periodieke snoeiverplichting de juiste is, waarbij de uitleg die bij het kort geding vonnis aan de snoeiverplichting is gegeven, is vernietigd. Tegen het tweede arrest is geen cassatie ingesteld, zodat aan die beslissing gezag van gewijsde toekomt. De verwijzingen naar hetgeen in het kort geding vonnis staat, zijn dus niet (langer) relevant.
4.12.
De kantonrechter zal daarom alleen beoordelen of [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] zich aan de periodieke snoeiverplichting heeft gehouden, zoals het hof die verplichting heeft uitgelegd. Daarbij is het uitgangspunt dat de snoei van de bomen daadwerkelijk elke drie respectievelijk vijf jaar dient plaats te vinden tot de hoogte zoals gesnoeid in november 2015. [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] kan niet aan haar periodieke snoeiverplichting ontkomen door eenmalig verder terug te snoeien dan waartoe het vonnis van de kantonrechter verplicht (rechtsoverweging 3.7 slot en 3.8 in het tweede arrest, zie citaat onder 2.4 hiervoor). Dat is wat het hof heeft bepaald. Irrelevant is daarom ook of sprake is van een gevaarlijke situatie en evenzeer is irrelevant of [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] goed voor de bomen zorgt.
4.13.
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] heeft niet aangevoerd dat zij (tijdig) aan haar (periodieke) snoeiverplichting heeft voldaan. Integendeel. Zij stelt bij conclusie van eis in reconventie uitdrukkelijk dat zij niet (meer) heeft gesnoeid na 21 november 2015. De (door het hof eenmalig verlengde) driejaarlijkse en (niet verlengde) vijfjaarlijkse termijn eindigde op 30 december 2020 (ten aanzien van de bomen 5 tot en met 10) respectievelijk 1 maart 2021 (ten aanzien van de bomen 11 en 12) en is thans verstreken. Door niet (meer) te snoeien, is [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] de veroordeling niet nagekomen. Daarop is een dwangsom gesteld, welke dwangsom tot het maximum verbeurd is geraakt. Voor een verbeurde dwangsom kan beslag worden gelegd. Er zijn daarom geen redenen om het gelegde beslag op te heffen. In het verlengde daarvan bestaat geen aanleiding om [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] te veroordelen tot vergoeding aan [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] van alle door haar geleden schade ten gevolge van de door [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] gelegde beslagen en getroffen executiemaatregelen. De vorderingen van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] in reconventie zullen worden afgewezen.
4.14.
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in reconventie. Omdat de vordering in reconventie niet voortvloeit uit het verweer in conventie, bestaat geen aanleiding om het salaris van de gemachtigde van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] te halveren, behalve daar waar het de kosten van de akte na mondelinge behandeling betreft (zoals hiervoor onder 4.7 beslist). De kosten aan de zijde van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] worden begroot op 1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de mondelinge behandeling en 0,25 punt voor de schriftelijke reactie na mondelinge behandeling met tarief € 498 per punt, aldus 2,25 x € 498 = € 1.120,50.
in conventie en in reconventie
4.15.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 120,00 aan nakosten salaris. Dat bedrag aan salaris zal worden toegewezen.
4.16.
De over de proceskosten en nakosten gevorderde wettelijke rente zal als niet weersproken en met inachtneming van een redelijke termijn van veertien dagen op na te melden wijze worden toegewezen.
4.17.
De kantonrechter zal de in dit vonnis opgenomen veroordelingen tot betaling van een geldsom als niet weersproken uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat door de vernietiging van het vonnis d.d. 4 april 2019 door de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 1 december 2020 de rechtsgrond aan de betaling van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg is komen te ontvallen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] te betalen een bedrag van € 1.277,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 april 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] gevallen en tot op heden begroot op € 764,58, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] gevallen en tot op heden begroot op € 1.120,50, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie] onder de voorwaarde dat zij niet binnen 2 weken na aanschrijving door [eisende partij in conventie, verweerder in reconventie] volledig aan bovenstaande veroordelingen voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.2, 5.3, 5.5 en 5.6 uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Driever en in het openbaar uitgesproken.
type: MD
coll: