ECLI:NL:RBLIM:2021:5496

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
ROE 19/3310
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag elektrische rolstoel op basis van onvoldoende onderbouwd onderzoek door de gemeente

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een opvouwbare elektrische rolstoel had aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas. De aanvraag was eerder afgewezen omdat de gemeente vond dat de eiser voldoende mogelijkheden had om in zijn vervoersbehoefte te voorzien met een inklapbare scootmobiel en andere voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag onvoldoende was onderbouwd. De gemeente had niet alleen het door de eiser aangedragen type rolstoel moeten onderzoeken, maar ook andere typen. Bovendien ontbrak een medisch onderzoek, wat essentieel was om de geschiktheid van de rolstoel voor de specifieke situatie van de eiser te beoordelen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om een nieuw onderzoek te verrichten. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/3310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[Naam 1], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. van Weersch),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, verweerder
(gemachtigde: B. Verhaag-Hermsen).

Procesverloop

In het besluit van 14 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een elektrische opvouwbare rolstoel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
In het besluit van 28 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, geboren [datum], heeft op 15 februari 2019 een melding gedaan voor een opvouwbare elektrische rolstoel die hij kan meenemen in de auto. Hij heeft sinds tien jaar polyneuropathie (een aandoening van de zenuwen), waardoor het lopen slecht gaat. Hij kan nog maar korte afstanden lopen. De gevraagde voorziening is bedoeld voor het afleggen van de afstand vanaf de autodeur tot aan de bestemming.
1.1.
Naar aanleiding van deze melding is eiser op 10 april 2019 op een spreekuur bij een Wmo-consulent geweest waarbij eisers situatie in beeld is gebracht en de ondersteunings- vraag is besproken. Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij wankel op de benen is en met een loophulpmiddel maximaal 50 meter kan lopen. Hij maakt thuis gebruik van een stok of rollator en beschikt over een trippelstoel op grond van de Zorgverzekeringswet. Vanwege toenemende klachten van de polyneuropathie en pijnklachten is hij niet in staat om verdere afstanden lopend af te leggen. Hij leent sinds zeven maanden van iemand uit het sociale netwerk een inklapbare scootmobiel voor het verplaatsen buitenshuis en kan deze nog lang lenen, aldus eiser tijdens het keukentafelgesprek. Eiser verplaatst zich voor het afleggen van regionale en bovenregionale afstanden met zijn auto. Hij ervaart belemmeringen in het verplaatsen als hij bijvoorbeeld op de plek van bestemming is. Vanwege afname van kracht wordt het tillen van de inklapbare scootmobiel steeds zwaarder en wil eiser kunnen beschikken over een opvouwbare elektrische rolstoel. Wegens afname van de kracht in de handen gaat het hoepelen lastig, reden waarom de rolstoel elektrisch aangedreven moet zijn. Tevens wil hij met de gevraagde voorziening bij medebewoners in de straat op bezoek kunnen gaan en boodschappen doen. Eiser heeft de elektrische opvouwbare rolstoel joyrider al uitgeprobeerd en is er enthousiast over; hij kan daarmee binnenshuis manoeuvreren, de actieradius is volgens eiser gelijk aan die van een scootmobiel en de rolstoel is licht in gewicht, klein opvouwbaar en daardoor makkelijk meeneembaar.
1.2.
De Wmo-consulent heeft geconcludeerd dat een rolstoel gezien aard en functie bestemd is om in en om de woning te verplaatsen en dat dit in eisers situatie nog niet aan de orde is. De overige vervoersbehoefte om bijvoorbeeld bij buurtgenoten op bezoek te gaan of om boodschappen te doen kan worden opgelost met de inklapbare scootmobiel die eiser leent. Daarbij kan hij zijn wandelstok meenemen. Voor het verzorgen van de boodschappen kan de partner tevens ondersteuning bieden en kan ook een beroep worden gedaan op de boodschappenservice. Er zijn voldoende mogelijkheden voor eiser om binnen eigen kracht (lopend) en binnen de reeds aanwezige voorzieningen (inklapbare scootmobiel en auto) in de eigen vervoersbehoefte te voorzien.
1.3.
Verweerder heeft het ondersteuningsplan met de conclusie van de consulent aan eiser bij brief van 23 april 2019 toegezonden waarbij verweerder eiser de mogelijkheid heeft geboden een aanvraag te doen en opmerkingen te maken bij het ondersteuningsplan.
1.4.
Eiser heeft bij brief van 27 april 2019 naar voren gebracht dat hij het niet eens is met de getrokken conclusies. Hij heeft aanvullend gesteld dat hij alleen op goede momenten 50 meter kan lopen, dat de auto niet altijd beschikbaar is, omdat zijn echtgenote de auto ook nodig heeft, dat hij de inklapbare scootmobiel slechts tijdelijk kan lenen en deze terug moet naar de eigenaar, dat zijn aanvraag niet gaat over een rolstoel maar een elektrisch opvouwbare rolstoel en dat de conclusie van de consulent hem alleen maar afhankelijk maakt van zijn partner, de kennis die de rolstoel aan hem leent en de boodschappenservice. Eiser heeft verder aangegeven dat de gewone scootmobiel te groot is in gebouwen en winkels. Hij heeft verzocht om met hem opnieuw een keukentafelgesprek aan te gaan.
1.5.
Verweerder heeft de brief van eiser opgevat als een aanvraag.
1.6.
In een aanvullend ondersteuningsplan is, kort samengevat, vermeld dat eisers brief geen aanleiding geeft het ondersteuningsplan te wijzigen. Dat eiser maximaal 50 meter kan lopen is bekende informatie en eiser kan zonodig een beroep doen op dorpsvervoer als hij niet de beschikking over de auto heeft. Een elektrisch opvouwbare rolstoel valt ook onder een rolstoelvoorziening. Hij is in staat om zich in en rond de woning zelfstandig te verplaatsen al dan niet met een hulpmiddel (trippelstoel, wandelstok, rollator).
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit onder verwijzing naar artikel 9, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2019 Peel en Maas, de aanvraag voor een elektrische rolstoel afgewezen, omdat in eisers situatie voldoende mogelijkheden zijn om op eigen kracht (lopend, al dan niet met een hulpmiddel en afstemming autogebruik) en binnen de al aanwezige voorzieningen (inklapbare scootmobiel en dorpsvervoer) in aanvaardbare mate in zijn vervoersbehoefte te voorzien. Eiser kan daarmee in voldoende mate participeren in de samenleving.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt en samengevat aangevoerd dat hij alleen op goede momenten maximaal 50 meter kan lopen, dat dit niet elke dag het geval is, dat de afstand tussen de auto en bestemming ook met een rollator voor hem te groot is en dat hij de inklapbare scootmobiel slechts tijdelijk te leen heeft.
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Tijdens de hoorzitting heeft de bezwaarschriftencommissie aangegeven dat zij meent dat verweerder op dat moment onvoldoende heeft onderzocht wat de kwaliteit van de inklapbare elektrische rolstoel is om met zekerheid te kunnen concluderen dat deze als vervoersvoorziening voor de korte afstandsproblematiek niet adequaat compenserend is voor eiser, dan wel van onvoldoende kwaliteit. Daarbij is besproken dat verweerder alsnog zou onderzoeken of deze voorziening mogelijk met een pgb zou kunnen worden aangeschaft. Verweerder heeft daarop op 29 augustus 2019 telefonisch navraag gedaan bij Medipoint over de elektrische opvouwbare rolstoel en heeft de vervoersbehoefte nader beschreven. Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat een opvouwbare elektrische rolstoel geen passende bijdrage zal leveren aan de zelfredzaamheid of participatie. Na aanvullend onderzoek bij Medipoint blijkt volgens verweerder dat het bij de door eiser voorgestelde inklapbare elektrische rolstoel niet gaat om een soort elektrische rolstoel zoals die bij verweerder/Medipoint bekend is met alle ondersteuningsmogelijkheden, vering en voldoende actieradius. Het comfort van de inklapbare elektrische rolstoel is beperkt en er zijn twijfels over het gebruik van de rolstoel in combinatie met eisers beperkingen. Eisers lichaam moet door de beperkte vering extra schokken opvangen en dat is te belastend. De gevraagde voorziening is daarom geen adequate compensatie van de beperkingen. Verder dient een hulpmiddel op grond van artikel 19 van de Verordening 7 jaren mee te gaan, maar is er geen garantie dat deze voorziening langdurig door eiser gebruikt kan worden en kwalitatief voldoende is. Zo is gezien het progressieve ziektebeeld van eiser niet duidelijk hoe lang eiser in staat blijft de inklapbare elektrische rolstoel zelfstandig uit de auto te tillen en kan een afschrijftermijn van 7 jaar niet worden gegarandeerd. Door gebruik te maken van de eigen auto, gehandicaptenparkeerkaart en een scootmobiel, waarvoor eiser wel in aanmerking zou komen, is eiser voldoende gecompenseerd in de lokale en regionale vervoersbehoefte en maatschappelijke participatie.
5. Eiser heeft in beroep een advies van de ergotherapeut Maaike Jacobs-Schell (Jacobs) van 21 november 2019 overgelegd waarin zij stelt dat de opvouwbare elektrische rolstoel een passende maatwerkvoorziening voor eiser is en dat een scootmobiel dat niet is. Volgens Jacobs is een scootmobiel niet geschikt, omdat eiser vanwege diverse chemokuren een laag afweersysteem heeft en dan te lang in de koude buitenlucht moet zitten. Beter is het om met de auto met opvouwbare elektrische rolstoel naar de bestemming te rijden en zich aldaar te verplaatsen in de elektrische rolstoel. Jacobs heeft geadviseerd dat verweerder verder moet kijken dan het door eiser aangedragen product, merk en type en stelt dat er andere voorzieningen verkrijgbaar zijn, zoals de Kymoo K-chair en de elektrische rolstoel E-tiger, die tegemoetkomen aan de bezwaren van verweerder tegen het door eiser aangedragen product. Die andere typen beschikken over een degelijke zitting en instellingsmogelijkheden en daarvoor kan wel een afschrijvingstermijn gegarandeerd worden. Er zal voorts volgens Jacobs gekeken moeten worden of eiser de betreffende voorziening kan hanteren, zowel qua gewicht als bediening. Jacobs adviseert bovendien om informatie in te winnen bij de behandelend neuroloog om inzicht te verkrijgen in het te verwachten ziekteverloop. Dit in verband met de overweging van verweerder dat er geen garantie is dat de elektrische rolstoel langdurig gebruikt kan worden. Volgens eiser is het onderzoek onvolledig geweest waardoor het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
6. In het verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat hij niet eerder dan in beroep is gewezen op problemen die eiser met een scootmobiel zou ervaren in de buitenlucht. De behandelend neuroloog van belanghebbende geeft zelfs aan dat eiser met een scootmobiel korte en middellange afstanden kan afleggen. De stelling dat een scootmobiel niet voldoet, vindt verweerder dan ook onvoldoende onderbouwd. Verweerder betwist voorts dat een scootmobiel onvoldoende manoeuvreerbaar is. De meeste winkels zijn met een scootmobiel toe- en doorgankelijk. In winkels, op bezoek bij buurtgenoten of andere voorzieningen, waarbij dit op sommige plaatsen wat krap is, kan eiser bovendien gezien de loopafstand, afstappen en enkele meters lopen. Verweerder is voorts van mening dat hij het onderzoek tot de Joyrider kon beperken, omdat een elektrische opvouwbare rolstoel in het algemeen niet noodzakelijk is, waardoor het kijken naar alternatieven dan niet aan de orde is. De scootmobiel is de goedkoopst compenserende voorziening. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is vervolgens gesproken over een pgb voor een Joyrider. Verweerder moet dan de kwaliteit van het gewenste middel onderzoeken en bekijken of ook dit middel voldoende compenserend is. De Joyrider voldoet echter niet aan de kwaliteitseisen. Omdat verweerder reeds medische informatie aangereikt heeft gekregen waarin de neuroloog aangeeft dat eiser voor korte en middellange afstanden afhankelijk is van een scootmobiel en de neuroloog geen uitspraak kan doen over de kwaliteit van een middel, heeft het opvragen van informatie bij een neuroloog volgens verweerder geen meerwaarde.
7. Ter beoordeling aan de rechtbank ligt de vraag voor of verweerder op goede gronden de aanvraag van eiser om een opvouwbare elektrische rolstoel heeft afgewezen.
-
Wettelijk kader
8. In artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 wordt verstaan onder:
-participatie: het meedoen aan het maatschappelijk verkeer
-zelfredzaamheid: het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
8.1.
Verweerder verleent op grond van artikel 2.3.5, derde lid van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie voor zover de cliënt dit naar het oordeel van verweerder niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met behulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruik van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
8.2.
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 heeft de gemeenteraad van verweerder de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2019 Peel en Maas (de Verordening) alsmede de Beleidsregel maatschappelijke ondersteuning Peel en Maas, inwerkingtreding 2015 (de Beleidsregel) vastgesteld.
8.3.
Artikel 9, eerste lid, onder a, van de Verordening bepaalt dat een burger in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan de burger niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de burger deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen op eigen kracht of met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene (gebruikelijke) voorzieningen.
8.4.
Artikel 9, tweede lid, van de Verordening bepaalt dat als van een noodzakelijke maatwerkvoorziening meerdere varianten qua compensatie adequaat zijn, het college de goedkoopste verstrekt.
8.5.
Artikel 19, tweede lid, van de Verordening bepaalt dat de afschrijvingstermijn van woonvoorzieningen en hulpmiddelen 7 jaar bedraagt. Binnen deze termijnen wordt in de regel geen nieuw pgb verstrekt, tenzij hiervoor bijzondere gronden zijn.
De beoordeling
9. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat verweerder voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich mee dat wanneer bij verweerder melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning verweerder allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal verweerder moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel bij het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of, en zo ja, in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient verweerder een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819 en van 11 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2182).
9.1.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande volgt dat verweerder moet uitgaan van de hulpvraag en dus niet van een specifiek aangevraagde voorziening. Dit kan dus betekenen dat uit de hulpvraag en het daarop verrichte onderzoek volgt dat een opvouwbare elektrische rolstoel niet passend is, waar dit voor een scootmobiel wel geldt. Uit artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 volgt echter dat eiser een persoonlijk plan kan indienen waarin hij aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Vervolgens is het aan verweerder om onderzoek naar onder meer deze voorziening te doen, waarbij het stappenplan zoals weergegeven onder 9. dient te worden gevolgd. Het ligt dan op de weg van verweerder om bij een eventuele afwijzing van de door eiser zelf aangedragen voorziening goed te motiveren waarom niet deze, maar een andere voorziening wel passend is. Dit geldt te meer, nu in bezwaar duidelijk is geworden dat eiser in voorkomend geval de elektrisch opvouwbare rolstoel duurder zou zijn dan de scootmobiel, hij een pgb wenst te ontvangen en zelf het verschil zal betalen. Eiser heeft dit ter zitting nogmaals bevestigd. Dit betekent dat eerst onderzocht moet worden of de elektrisch opvouwbare rolstoel passend is en aan de kwaliteitseisen voor een pgb voldoet, alvorens uitgeweken mag worden naar een andere voorziening, in dit geval een scootmobiel. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek dat in dit geval aan de afwijzing van de door eiser verzochte voorziening ten grondslag ligt onvoldoende zorgvuldig is geweest en overweegt daartoe het volgende.
9.2.
Niet in geschil is dat eiser beperkingen in zijn mobiliteit ervaart, waarvoor compensatie bij wijze van een maatwerkvoorziening moet worden geboden.
9.3.
Verweerder heeft zijn stelling dat de verzochte opvouwbare elektrische rolstoel niet adequaat/passend is gebaseerd op (i) de beperkte vering van de opvouwbare elektrische rolstoel, die slecht zou zijn voor het lichaam van eiser, en (ii) de omstandigheid dat er geen garantie is voor langdurig gebruik vanwege a) de twijfelachtige kwaliteit, waardoor deze wellicht niet 7 jaar lang is te gebruiken en b) vanwege het progressieve ziektebeeld van eiser, waardoor eiser mogelijk op afzienbare termijn de kracht zal missen om de rolstoel op de plaats van bestemming in en uit zijn auto te tillen. Verweerder heeft ter onderbouwing en motivering van deze stellingen enkel verwezen naar het telefonisch overleg met een medewerker van Medipoint van 29 augustus 2019, een overleg dat kennelijk heeft plaatsgevonden met mevrouw [naam 2], consulente zorg en ondersteuning en ergotherapeut, de verklaringen van eiser dat zijn ziekte progressief is en het tillen van de inklapbare scootmobiel hem steeds zwaarder valt en een ongedateerde brief van eisers neuroloog waarin staat dat eiser vanwege de ernstige polyneuropathie afhankelijk is van een scootmobiel voor korte en lange afstanden. Deze onderbouwing en het onderzoek dat daaraan ten grondslag ligt, acht de rechtbank om de volgende redenen echter onvoldoende. Allereerst moet verweerder niet enkel de kwaliteit van het aanvankelijk bij voorkeur door eiser aangedragen type opvouwbare elektrische rolstoel onderzoeken, maar ook van de nadien in beroep aangedragen typen, die volgens de ergotherapeut Jacobs (enkele van) de bezwaren wegnemen. De stelling in het verweerschrift dat dit niet zou hoeven omdat een elektrische opvouwbare rolstoel in het algemeen niet noodzakelijk is, kan de rechtbank niet volgen, omdat niet in geschil is dat eiser in een lokale vervoersbehoefte gecompenseerd moet worden en de door eiser verzochte voorziening in die behoefte kan voorzien. Bovendien heeft eiser om een elektrisch opvouwbare rolstoel verzocht en daarbij zijn voorkeur voor een bepaald type (de Joyrider) uitgesproken. Het ligt dan voor de hand om het onderzoek niet enkel tot dit type te beperken, maar op zijn minst navraag te doen of er wellicht andere typen zijn waarvoor de geconstateerde bezwaren niet gelden. In die zin was het onderzoek van verweerder te beperkt. Ook acht de rechtbank het vrij algemene telefonische consult met een medewerker van Medipoint onvoldoende om op basis daarvan te overwegen dat de kwaliteit van ‘de opvouwbare elektrische rolstoel’ dermate slecht is, dat deze a) eerder dan binnen 7 jaren zal zijn afgeschreven en b) voor iemand met eisers beperkingen niet geschikt is. Het is de rechtbank niet duidelijk welk type daarbij is onderzocht en welke kenmerken van de opvouwbare elektrische rolstoel specifiek tot deze conclusie hebben geleid. Dit volgt niet uit de weergave van het telefonische consult. Het ligt dan ook voor de hand een op dit onderwerp deskundige meer inzichtelijk over de vraag van de kwaliteit van een elektrisch opvouwbare rolstoel te laten rapporteren. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet zonder medisch onderzoek, dat ontbreekt, tot de conclusie kunnen komen dat a) eisers ziekte naar verwachting de komende 7 jaren zodanig zal verlopen dat hij de opvouwbare elektrische rolstoel mogelijk niet meer in en uit zijn auto kan tillen en b) dat het zitcomfort van de opvouwbare elektrische rolstoel dermate slecht is dat dit niet voor eisers beperkingen geschikt is. Dit laatste hangt deels samen met de hiervoor genoemde kwaliteit, maar ook met de vraag welk soort zitcomfort iemand met eisers beperkingen nodig heeft en waarvoor hij de voorziening specifiek gaat gebruiken. Mocht vervolgens uit het onderzoek de conclusie moeten worden getrokken dat de kwaliteit van de door eiser gewenste voorziening inderdaad ondermaats is en/of dat deze niet passend is, komt vervolgens de vraag op of de scootmobiel wel te gebruiken is tijdens het bridgen, hetgeen eiser betwist, en of eiser inderdaad in staat moet worden geacht de daarbij te overbruggen afstanden te lopen, zoals verweerder stelt.
10. De rechtbank verklaart gelet op het voorgaande het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, omdat het onderzoek te beperkt en daardoor onzorgvuldig is geweest en het bestreden besluit mede daardoor ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw onderzoek te verrichten, waarbij het onderzoek moet zijn gericht op hetgeen onder 9.3. aan de orde is gesteld.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nader onderzoek zal dienen te verrichten en op basis daarvan een nieuw besluit zal moeten nemen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.C.A. Wilschut, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G. Cremers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 9 juli 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.