ECLI:NL:RBLIM:2021:542

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
C/03/282527 / HA ZA 20-461
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en forumkeuze in geschil tussen consultancybedrijf en luchtvaartmaatschappij

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Limburg, is er een bevoegdheidsincident aan de orde tussen de besloten vennootschap Paul Schneijder Airline Consultant B.V. (PSAC) en Cargolux Airlines International S.A. (Cargolux). PSAC heeft Cargolux aangeklaagd wegens wanprestatie en onrechtmatige daad, omdat Cargolux een concurrentiebeding zou hebben geschonden door [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] in dienst te nemen zonder toestemming van PSAC. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een forumkeuze is overeengekomen in de contracten tussen PSAC en [gedaagde in de hoofdzaak sub 1], waarin is bepaald dat de rechtbank Limburg te Maastricht bevoegd is. Dit betekent dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in de zaak tegen Cargolux, omdat er een nauwe samenhang is tussen de vorderingen tegen beide gedaagden. Cargolux heeft verzocht om onbevoegdheid te verklaren, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van PSAC toegewezen, omdat Cargolux in het ongelijk is gesteld. De zaak zal verder worden behandeld in een mondelinge zitting, waar partijen hun stellingen kunnen onderbouwen en mogelijk tot een schikking kunnen komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/282527 / HA ZA 20-461
Vonnis in incident van 20 januari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PAUL SCHNEIJDER AIRLINE CONSULTANT B.V.,
gevestigd te Heerlen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. V.H.A. Griffioen,
tegen

1.[gedaagde in de hoofdzaak sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
2. vennootschap naar buitenlands recht
CARGOLUX AIRLINES INTERNATIONAL S.A.,
gevestigd te Luxemburg, mede kantoorhoudende te Schiphol,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna PSAC, [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] en Cargolux genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 21
  • de akte houdende producties van PSAC met producties 22 en 23
  • het tegen [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] verleende verstek
  • de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid met producties
1 tot en met 10
- de conclusie van antwoord in het incident houdende de exceptie van onbevoegdheid met
productie 24.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
PSAC is een consultancy-onderneming die expertise aanbiedt op het gebied van Airline IACC Design (Integrated Airline Control Center (IACC), ook wel Integrated Operations Control Center (IOCC) genoemd).
2.2.
Cargolux is een in Luxemburg gevestigde “all-cargo airline”.
2.3.
[gedaagde in de hoofdzaak sub 1] is een deskundige op het gebied van IACC/IOCC.
2.4.
Cargolux heeft een tender uitgeschreven ten behoeve van een adviesopdracht voor Fase 1 (“diagnostic review”) en Fase 2 (“plan & design”) met betrekking tot het opzetten van een IACC/IOCC in Luxemburg. Fase 3 betrof de implementatie.
2.5.
PSAC heeft meegedaan met de tender van Cargolux. PSAC heeft in dat kader een “Agreement for Consultancy Services” gesloten met Cargolux ter zake Fase 1 en Fase 2, waaraan gehecht drie addenda met ingangsdatum 15 maart 2018 (productie 1 dagvaarding). Fase 3 was volgens art. 2.2. van het contract “optional”.
2.6.
Op 15 maart 2018 heeft PSAC met [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] een “Interim Consultant Subcontracting Agreement” gesloten (productie 2 dagvaarding). In art. 10.7. is (kort gezegd) een concurrentiebeding overeengekomen en in art. 11.1 een forumkeuze, aldus dat in geval van geschillen is afgesproken dat de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, bevoegd is hierover te oordelen.
2.7.
Op 28 november 2018 is Fase 2 afgerond. Cargolux heeft aan PSAC laten weten over een concrete invulling van Fase 3 nader te willen nadenken en hierover in 2019 met PSAC contact op te zullen nemen.
2.8.
Medio 2019 heeft PSAC vernomen dat [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] bij Cargolux in dienst is getreden.
2.9.
In september 2019 heeft [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] namens Cargolux PSAC uitgenodigd te tenderen op (een uitgeklede versie van) Fase 3. Daarop heeft PSAC aan Cargolux – kort gezegd – laten weten dat [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] als freelance consultant voor PSAC werkte op het IACC project van Cargolux en dat zij een concurrentiebeding zijn overeengekomen, zodat het [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] niet vrij stond zonder voorafgaande toestemming van PSAC een dienstbetrekking met Cargolux aan te gaan. Totdat deze kwestie is opgelost zal PSAC niet meedoen aan de tender (productie 5 dagvaarding).

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
PSAC vordert dat het de rechtbank behage om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de
nakoming van zijn verbintenissen jegens PSAC en uit hoofde daarvan de door PSAC geleden schade moet vergoeden;
II. te verklaren voor recht dat Cargolux een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens PSAC en uit hoofde daarvan de door PSAC geleden schade moet vergoeden;
III. [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] te veroordelen om zich tot 28 november 2021 te houden aan het concurrentiebeding, zoals overeengekomen in de overeenkomst van 15 maart 2018 en/of [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] te veroordelen met onmiddellijke ingang zijn werkzaamheden bij Cargolux te staken en gestaakt te houden en/of Cargolux te veroordelen om de tewerkstelling van [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] te staken en gestaakt te houden, een en ander op verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, dat [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] en Cargolux daarmee na betekening van het te dezen te wijzen vonnis daarmede in gebreke blijven;
IV. [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] en Cargolux, zo mogelijk hoofdelijk, te veroordelen tot betaling aan PSAC van de door PSAC geleden schade ter hoogte van EUR 215.402,51 althans een bedrag ter hoogte van EUR 177.133,53 althans een bedrag aan schade die de rechtbank in goede justitie juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente , te rekenen vanaf 15 september 2019 althans te rekenen vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
V. [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] en Cargolux, zo mogelijk hoofdelijk, te veroordelen in de proces- en nakosten, onder bepaling dat gedaagden de wettelijke rente over de proces- en nakosten verschuldigd worden wanneer deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans na de dag van betekening van het in dezen te wijzen vonnis, zijn betaald.
3.2.
PSAC heeft hieraan – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat (i) [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] een wanprestatie heeft geleverd, omdat hij zonder toestemming van PSAC in dienst is getreden bij Cargolux en dat (ii) Cargolux onrechtmatig jegens PSAC heeft gehandeld door te profiteren van de voornoemde wanprestatie, nu Cargolux [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] in dienst heeft genomen. Cargolux had zich, gelet op de samenhangende rechtsverhoudingen, moeten onthouden van het aannemen van [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] . Nu Cargolux dat niet heeft gedaan heeft Cargolux (ook) gehandeld in strijd met de op haar rustende maatschappelijke zorgvuldigheidnorm. Al tijdens Fase 2 heeft Cargolux aan PSAC te kennen gegeven interesse te hebben om [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] in dienst te nemen. PSAC heeft daarop aan Cargolux meegedeeld dat dit bespreekbaar was, zolang de belangen van PSAC gewaarborgd zouden worden, gelet op het concurrentiebeding dat [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] en PSAC contractueel waren overeengekomen. Volgens PSAC hadden PSAC en Cargolux al de intentie uitgesproken ook ten aanzien van Fase 3 te zullen contracteren, waarbij ook voor [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] een rol was weggelegd. Fase 3 was immers opgenomen in Annex 2 van de overeenkomst tussen PSAC en Cargolux. PSAC had dan ook geoffreerd voor het totale project, inclusief Fase 3. Aangezien Cargolux [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] inmiddels als projectleider had aangesteld, kon worden volstaan met een afgeslankte versie van Fase 3, zodat de marge van PSAC vele malen kleiner werd. Met het in dienst nemen van [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] werd het PSAC bovendien onmogelijk gemaakt voor PSAC om nog te kunnen offreren voor Fase 3. Hoewel tussen PSAC en Cargolux geen overeenkomst meer bestond, was er volgens PSAC wel sprake van een latente samenwerking, die weer zou kunnen leiden tot een nieuw te sluiten overeenkomst, aldus PSAC.
in het incident
3.3.
Cargolux vordert dat de rechtbank, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
in het incident, zich bij incidenteel vonnis onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen tegen Cargolux; en, indien de rechtbank zich bevoegd verklaart kennis te nemen van enige vordering tegen Cargolux, tegen het vonnis in incident tussentijds hoger beroep openstelt ingevolge artikel 337 lid 2 Rv en de zaak tegen Cargolux aanhoudt; en
PSAC B.V. veroordeelt in de kosten van het geding, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na het door de rechtbank te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en met bepaling dat deze kosten binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan PSAC B.V. van rechtswege in verzuim zal zijn;
in de hoofdzaak, indien de rechtbank zich bevoegd verklaart en tegen dat vonnis in incident geen incidenteel hoger beroep openstelt, PSAC B.V. in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaart, althans dat haar de vorderingen zullen worden ontzegd, althans haar vorderingen tot nihil beperkt, subsidiair de vorderingen te matigen tot een hoogte die de rechtbank met het oog op alle omstandigheden redelijk acht, zonder dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
PSAC B.V. te veroordelen in de kosten van het geding, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na het door de rechtbank te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en met bepaling dat deze kosten binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan PSAC B.V. van rechtswege in verzuim zal zijn.
3.4.
PSAC voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident
rechtsmacht Nederlandse rechter
4.1.
PSAC heeft bij dagvaarding (sub 90 e.v.) – kort gezegd – gesteld dat PSAC en [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] in art. 11.1 van de door hen gesloten overeenkomst zijn overeengekomen dat de rechtbank Limburg te Maastricht de bevoegde rechtbank is ingeval van geschillen. Gelet op deze forumkeuze van PSAC en [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] op grond waarvan de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, heeft de rechtbank Limburg te Maastricht op grond van art. 7 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) eveneens rechtsmacht in de verhouding tussen PSAC en Cargolux: tussen beide zaken is volgens PSAC immers zodanige samenhang tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden aanwezig, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Bij conclusie van antwoord in het incident heeft PSAC nog – kort gezegd – aangevoerd dat Cargolux niet de toepasselijkheid van art. 7 Rv heeft betwist. Evenmin heeft Cargolux, aldus PSAC, de door gestelde samenhang met de wanprestatie van [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] bestreden. Volgens PSAC is er een zo nauwe band tussen de vorderingen dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting om te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Dat de grondslagen van beide vorderingen verschilt, maakt dit niet anders. Al voordat Cargolux [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] in dienst nam, was zij ervan op de hoogte dat er een concurrentiebeding tussen PSAC en [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] bestond (zie productie 24). Cargolux wist dan ook van het bestaan van art. 10.7 (het concurrentiebeding) en art. 11.1 (forumkeuze) tussen PSAC en [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] . Door het in dienst nemen van [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] faciliteerde Cargolux de wanprestatie van [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] , aldus PSAC.
4.2.
Cargolux vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Cargolux heeft – kort gezegd – het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Cargolux heeft Fase 3 nimmer aan PSAC gegund. Het claimen of begroten van schade die zou zijn geleden door het mislopen van Fase 3 is, aldus Cargolux, “buiten alle proporties.” Volgens Cargolux is (eventuele) schade niet in Heerlen (Nederland), maar in Luxemburg geleden en heeft de Nederlandse rechter derhalve geen rechtsmacht. Er bestond geen contractuele relatie (meer) tussen PSAC en Cargolux en er was geen vertrouwen opgewekt dat er een (vervolg)overeenkomst zou komen. De onrechtmatige daad bestaat er volgens PSAC in dat misbruik zou zijn gemaakt van de overtreding van een concurrentiebeding. Ex art. 6 aanhef en onder e Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen. De rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ) dient hierbij als richtsnoer. De begrippen “Erfolgsort” en “Handlungsort” zijn hierbij van belang, waarbij Cargolux heeft verwezen naar jurisprudentie van het Hof van Justitie. Als Handlungsort dient te worden aangemerkt de plaats waar de beweerdelijke onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden en daarmee het beweerdelijke mislopen van inkomsten door PSAC, namelijk de plaats waar PSAC het geld zou kunnen verdienen en/of de plaats waar [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] zou worden ingezet, te weten Luxemburg. Als Erfolgsort dient te worden aangemerkt de plaats waar de initiële schade, de schade die het meest direct in verband staat met het gestelde misbruik van het beweerdelijk overtreden concurrentiebeding, is ingetreden, die ook buiten Nederland ligt (zie ook HR 15-09-2017, ECLI:NL:HR:2017:2358). De Nederlandse rechter heeft dan ook geen rechtsmacht, aldus Cargolux.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat PSAC en [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] in art. 11 van hun overeenkomst een forumkeuze voor geschillenbeslechting zijn overeengekomen, te weten de “District Court in Maastricht, The Netherlands” (lees: de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht). Voorts staat vast dat de vorderingen van PSAC op [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] en Cargolux samenhangen. Immers, volgens PSAC heeft [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] het tussen hen overeengekomen concurrentiebeding overtreden en heeft Cargolux hier misbruik van gemaakt, waarmee Cargolux, aldus PSAC, onrechtmatig heeft gehandeld jegens PSAC. Deze samenhang is van dien aard dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen, zoals bepaald in art. 7 lid 1 Rv, zodat de Nederlandse rechter ook rechtsmacht heeft in het geschil tussen PSAC en Cargolux. Aangezien deze rechtbank relatief bevoegd is in het geschil tussen PSAC en [gedaagde in de hoofdzaak sub 1] op grond van het forumkeuzebeding, is zij dat ook in het daarmee samenhangende geschil tussen PSAC en Cargolux. Reeds hierom dient dit deel van de incidentele vordering te worden afgewezen.
4.4.
Aan al hetgeen Cargolux in het kader van EG Verordening 846/2007 heeft aangevoerd, komt de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet meer toe, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
openstelling tussentijds hoger beroep
4.5.
Cargolux heeft bij petitum voorts verzocht het instellen van tussentijds hoger beroep in het incident toe te staan. Ingevolge art. 337 lid 2 Rv kan van een tussenvonnis slechts tegelijk met dat van het eindvonnis hoger beroep kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Cargolux heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat in het onderhavige geval van het zojuist geformuleerde uitgangspunt kan en moet worden afgeweken. Verder is een voortvarende procesvoering van belang. Gelet op het voorgaande zal het verzoek om tussentijds appel toe te staan worden afgewezen.
proceskosten
4.6.
Cargolux zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de incidenten, door de rechtbank aan de zijde van PSAC begroot op
€ 543,00 aan salaris advocaat (1 punt van liquidatietarief II), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien niet binnen 10 dagen na het wijzen van dit vonnis is betaald.
in de hoofdzaak
4.7.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.8.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen – ook in het nadeel van die partij – kan maken die zij geraden zal achten.
4.9.
In beginsel wordt ter mondelinge behandeling aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
4.10.
Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Cargolux in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van PSAC begroot op € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover te rekenen vanaf 10 dagen na wijzen van dit vonnis, indien niet binnen die termijn is betaald,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen, het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. T.A.J.M. Provaas in het gerechtsgebouw te Maastricht aan St. Annadal 1 op
22 juni 2021 van 09:30 tot 12:30 uur.
5.5.
bepaalt dat PSAC en Cargolux dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.6.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen,
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank – ter attentie van de roladministratie van het team burgerlijk recht – om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op het uitstelverzoek.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JC