ECLI:NL:RBLIM:2021:5399

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
03-704229-09
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en valsheid in geschrift door verdachte en medeverdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met haar toenmalige echtgenoot beschuldigd werd van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 samen met haar echtgenoot een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geld, met een totaalbedrag van ongeveer € 533.162,41 aan contante stortingen en € 308.424,49 aan contante uitgaven. De verdachte en haar echtgenoot hebben contante stortingen gedaan op verschillende bankrekeningen, waarvan de herkomst niet kon worden aangetoond. Daarnaast hebben zij een valse koopovereenkomst gebruikt om een hypothecair krediet te verkrijgen voor de aankoop van een woning in België. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan het witwassen en het gebruik van een vals geschrift. De rechtbank heeft een voorwaardelijke taakstraf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de lange duur van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/704229-09
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

Bij vonnis van 24 oktober 2017 heeft de rechtbank Limburg de officier van justitie in onderhavige strafzaak niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, wegens – kort gezegd – ernstige overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Tegen dit vonnis heeft de officier van justitie hoger beroep ingediend.
Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft vervolgens bij arrest van 27 september 2019 het hoger beroep van de officier van justitie gegrond verklaard, met vernietiging van onderhavig vonnis en onder terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg.
De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25, 26 en 27 mei 2021. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 18 juni 2021 heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting – met instemming van de officier van justitie en de verdediging – gesloten op zittingsplaats Maastricht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen dan wel witwassen dan wel schuldwitwassen van geldbedragen;
feit 2:samen met anderen een valse koopovereenkomst en/of een valse huurovereenkomst heeft gebruikt;
feit 3:deel heeft genomen aan een organisatie gericht op witwassen en/of oplichting en/of valsheid in geschrifte.

3.De voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit ‘schuldwitwassen’ gedeeltelijk is verjaard, en wel ten aanzien van de ten laste gelegde periode vóór mei 2009, zodat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat in artikel 70 Sr is bepaald dat het recht tot strafvervolging vervalt in zes jaren voor misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Het strafbaar feit schuldwitwassen valt onder het bereik van dit artikel. Blijkens artikel 71 Sr vangt de termijn van verjaring aan op de dag ná die waarop het feit is gepleegd. Op grond van artikel 72 Sr stuit elke daad van vervolging de verjaring waarna een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. In lid 2 van laatstgenoemd artikel is echter bepaald dat het recht tot strafvordering vervalt ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn. In casu betekent dit feitelijk dat indien 12 jaar is verstreken vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen, het feit is verjaard. In het voorliggend geval is de verjaring vanaf 2009 meermalen gestuit.
Gelet op de totale verjaringstermijn voor schuldwitwassen van 12 jaar, concludeert de rechtbank dat – terugrekenend van de datum van onderhavig vonnis op 2 juli 2021 – dat het Openbaar Ministerie onder feit 1 meer subsidiair niet ontvankelijk is voor de ten laste gelegde periode van 1 januari 2002 tot en met 2 juli 2009. Voor de ten laste gelegde periode van 3 juli 2009 tot en met 30 maart 2011 is de officier van justitie wel nog ontvankelijk in de vervolging.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd en er zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie is van mening dat feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat:
  • de verdachte onder gedachtestreepje 1 dient te worden vrijgesproken ter zake van de stortingen op de Belgische rekeningen;
  • de verdachte onder gedachtestreepje 2 sub 4. wegens gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken ter zake van de investeringen in Bosnië.
Voorts is de officier van justitie van mening dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het opzettelijk gebruik maken van de in de tenlastelegging genoemde valse huurovereenkomst.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie de vrijspraak van de verdachte gevorderd.
De raadsman heeft de integrale vrijspraak van de verdachte bepleit.
De standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging zullen, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs nader worden weergegeven dan wel impliciet worden besproken.
4.2
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1 primair
Aan de verdachte wordt verweten dat zij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het – op diverse manieren – witwassen van gelden uit enig misdrijf.
1. Partiële vrijspraak
De rechtbank zal de verdachte ten aanzien van een tweetal punten onder feit 1 primair vrijspreken en overweegt daartoe als volgt.
1.1
Ten aanzien van feit 1 primair, gedachtestreepje 2, onderdeel 4 (investeringen in Bosnië)
Aan de verdachte wordt verweten dat zij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in totaal € 120.000,- heeft geïnvesteerd in Bosnië om onder meer casinorechten te verkrijgen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs volgt dat er daadwerkelijk een investering van € 120.000,- heeft plaatsgevonden en zo ja, dat de verdachte op enigerlei wijze betrokkenheid had bij deze investering. Om deze reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van dit onderdeel van gedachtestreepje 2.
1.2
Ten aanzien van feit 1 primair, gedachtestreepje 3 (lening [persoon 1] ad € 100.000,-)
Uit het procesdossier volgt voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte samen met haar toenmalige echtgenoot [medeverdachte] een lening van € 100.000,- is aangegaan bij hun boekhouder [persoon 1] ter financiering van de aankoop van een woning aan de [adres] te Lanaken (België). Uit het procesdossier volgt verder ook dat deze lening is terugbetaald via een drietal overboekingen vanaf een buitenlandse bankrekening van een buitenlandse vennootschap met een adres in Hong Kong. Er is echter onvoldoende gebleken van betrokkenheid van de verdachte bij deze overboekingen, om welke reden de rechtbank de verdachte ten dien aanzien zal vrijspreken.
2. Overige verwijten
De rechtbank dient thans over te gaan tot beantwoording van de vraag of de verdachte zich ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
2.1
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat een dergelijke verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
2.2
Verweten gedragingen
De rechtbank zal nu ten aanzien van de resterende gedragingen in de tenlastelegging eerst beoordelen of kan worden vastgesteld dat de verdachte deze (mede) heeft verricht, waarna de rechtbank deze vervolgens zal toetsen aan het juridisch kader voornoemd.
2.2.1
Ten aanzien van de contante stortingen: gedachtestreepje 11 (€ 582.021,04)
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] volgt, zakelijk weergegeven, dat [medeverdachte] en [verdachte] rekeninghouder waren van een groot aantal Nederlandse (zakelijke) rekeningen. De politie heeft over de ten laste gelegde periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 rekeningafschriften opgevraagd. Van de mutaties op de bankrekeningen heeft de politie excel-overzichten opgesteld. Uit de bevindingen van de politie volgt het navolgende:
-
SNS-rekening [rekeningnummer] ten name van [medeverdachte]: deze bankrekening werd geopend op 19 juni 2003 en opgeheven op 20 december 2006. Er werd in totaal € 1.000,- contant gestort op deze rekening; [2]
-
SNS-rekening [rekeningnummer] ten name van [verdachte] , [naam 1]: Deze rekening bestond al op 1 januari 2002 en werd opgeheven op 1 juli 2004. Tijdens de ten laste gelegde periode werd er in totaal € 139.198,63 contant gestort op deze rekening; [3]
-
SNS-rekening [rekeningnummer] ten name van [naam 2] :Deze zakelijke rekening werd geopend op 25 mei 2004 en opgeheven op 15 oktober 2007. Er werd in totaal een bedrag van € 130.068,41 contant gestort op deze rekening. [4] Van een aantal stortingen werden de stortingsbewijzen met handtekeningen van [verdachte] aangetroffen. Uit de stortingsbewijzen volgt dat meerdere malen biljetten van € 100, € 200 en € 500 contant werden gestort. [5]
-
SNS-rekening [rekeningnummer] ten name van [naam 3] , gem. [verdachte]: Deze zakelijke rekening werd geopend op 24 februari 2006 en opgeheven op 18 maart 2009. Er werd in totaal € 66.945,- contant gestort op deze rekening. [6]
-
SNS-rekening [rekeningnummer] ten name van [verdachte]: Deze rekening werd geopend op 7 mei 2003. Tijdens de ten laste gelegde periode werd er in totaal € 90.109,- contant gestort op de rekening. [7]
-
SNS-rekening [rekeningnummer] ten name van [medeverdachte]: Deze rekening werd geopend op 2 februari 2006. In totaal werd tijdens de ten laste gelegde periode
€ 154.700,- contant gestort. [8]
Op 8 januari 2009 is op naam van [verdachte] een Belgische bankrekening geopend. Deze rekening is gebruikt voor de hypotheekbetalingen voor de [adres] in Lanaken. In de ten laste gelegde periode is op deze rekening in totaal € 40.750,- contant gestort. [9]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij een gedeelte van de inkomsten van [medeverdachte] cash in huis hield en het andere deel stortte op hun bankrekeningen om rekeningen te betalen. De ene keer deed zij de stortingen, de andere keer [medeverdachte] . [10]
Tussenconclusie van de rechtbank
Gelet op het bewijsmiddelenoverzicht acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in totaal € 622.771,04 contant op hun Nederlandse bankrekeningen en Belgische bankrekening hebben gestort.
2.2.2
Ten aanzien van de contante uitgaven: gedachtestreepje 12 (€ 454.489,92)
Inleiding
Aan de verdachte wordt verweten dat zij (onder 1) € 16.250 aan contante uitgaven voor vakanties/attracties/evenementen, (onder 2) € 129.750,07 aan contante uitgaven voor levensonderhoud en (onder 3) € 188.893,85 aan overige contante uitgaven heeft gedaan. Het bedrag onder 1 ziet volgens de officier van justitie op de vakanties die aan de hand van de aangetroffen vakantiefoto’s konden worden geïdentificeerd, waarbij ervoor gekozen is de huwelijksreis van verdachte en [medeverdachte] naar de Antillen in 2003 niet mee te nemen omdat er ook niet-contante uitgaven zijn gebleken voor deze reis. De rechtbank stelt voorop dat de verdachte noch bij de politie, noch ter terechtzitting, de gestelde uitgaven heeft betwist.
Ten aanzien van (onder 4) de investering in Bosnië heeft de rechtbank hiervoor reeds overwogen dat de verdachte te dien aanzien dient te worden vrijgesproken.
ad 1. Geschatte uitgaven van vakantie / attracties / evenementen ad € 16.250
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medeverdachte] [verdachte] volgt, zakelijk weergegeven, dat tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte] en [verdachte] vakantiefoto’s zijn aangetroffen. Aan de hand van deze foto’s zijn vakanties van het gezin geïdentificeerd. De minimale contante uitgaven voor deze vakanties zijn door de politie als volgt geschat:
  • vakantie in Kusadasi in 2005: € 1.500,-;
  • vakantie in Nerja Spanje in 2005: € 1.500,-;
  • vakantie in Mallorca in 2004: € 1.500,-;
  • vakantie in Tenerife: € 1.500,- ;
  • vakantie op Aruba 2006: € 2.500,-;
  • vakantie in Mexico: € 2.500,-;
  • vakantie op Gran Canaria: € 1.500,-;
  • vakantie op Mallorca: € 1.500,-;
  • vakantie op Bonaire 2009: € 1.500,-,
zijnde in totaal € 15.500,-. Tevens werden tijdens de doorzoeking foto’s van evenementen en attracties van [medeverdachte] , [verdachte] en hun kinderen aangetroffen. De contante uitgaven voor deze evenementen en attracties werden geschat op € 750,-. [11]
Tussenconclusie van de rechtbank
De vakanties en de uitstapjes kunnen aan de hand van de aangetroffen foto’s worden vastgesteld. Van girale betalingen voor deze vakanties en uitstapjes is niet gebleken. De geschatte uitgaven zijn gelet op de vakantiebestemmingen en bezochte evenementen en attracties bepaald conservatief te noemen. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte en [medeverdachte] binnen de ten laste gelegde periode in totaal minimaal € 16.250,- aan contante uitgaven moeten hebben gedaan ter zake van vakantie, attracties en evenementen.
ad 2. Kosten voor levensonderhoud volgens NIBUD-berekening ad € 129.750,07
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medeverdachte] [verdachte] volgt, zakelijk weergegeven, dat de politie tevens een berekening heeft gemaakt voor de contante uitgaven van het huishouden van [medeverdachte] en [verdachte] volgens de NIBUD-normen. De politie is daarbij uitgegaan van de cijfers uit het NIBUD jaarboek 2005-2. Over het jaar 2002 werd door de politie gebruik gemaakt van de budgetcijfers voor een vierpersoonshuishouden, vanaf 2003 werden de budgetcijfers voor een vijfpersoonshuishouden gehanteerd. De politie heeft bij de berekening de NIBUD budgetcijfers gebruikt voor de kosten voor voeding, overige huishoudelijke uitgaven (toiletartikelen, kapper e.d.), vervoer, kleding en schoeisel. De kosten voor huisvesting en energie werden giraal voldaan door de verdachte en [medeverdachte] , om welke reden zij niet in de berekening zijn meegenomen.
De onkosten voor een vierpersoonshuishouden bedroegen volgens de berekening van de politie in 2002, zakelijk weergegeven, € 1.090,- per maand, en dus x 12 = € 13.080,- per jaar.
De onkosten voor een vijfpersoonshuishouden bedroegen vanaf 2003, zakelijk weergegeven, € 1.223,- per maand, en dus x 12 = € 14.676,- per jaar, en dus x 8 tot 31 december 2010 =
€ 117.408,-. Het totaal over de gehele onderzoeksperiode bedraagt: € 130.488,-.
Van de genoemde posten zijn er enkele girale betalingen gedaan, ter hoogte van € 737,93, welke in mindering op het totaal dienen te worden gebracht. De politie heeft voorts geconstateerd dat in de gehele onderzoeksperiode slechts eenmaal giraal werd betaald in een supermarkt.
Dit betekent dat het totaal aan contante uitgaven voor levensonderhoud over de onderzoeksperiode volgens de NIBUD normen bedraagt: € 130.488,00 – € 737,93 =
€ 129.750,07. [12]
Tussenconclusie van de rechtbank
Ter bepaling van de kosten voor levensonderhoud die de verdachte en [medeverdachte] gehad moeten hebben kunnen de NIBUD-normen als uitgangspunt worden genomen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] er bepaald een luxe levensstijl op nahielden. Met uitzondering van de kosten voor huisvesting en energie die giraal werden betaald, zijn bijna geen girale betalingen aangetroffen voor overige kosten van levensonderhoud. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in totaal minimaal een bedrag van
€ 129.750,07 contant moeten hebben uitgegeven aan voeding, overige huishoudelijke uitgaven (toiletartikelen, kapper e.d.), vervoer, kleding en schoeisel.
ad 3. Aangetroffen bonnen en facturen tot een bedrag van € 188.893,85
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medeverdachte] [verdachte] volgt, zakelijk weergegeven, dat tijdens de doorzoeking in de woningen van [medeverdachte] en [verdachte] op 11 november 2009 een groot aantal facturen die zagen op de aanschaf van allerhande goederen en materialen en betaling van werkzaamheden en lidmaatschappen werd aangetroffen, die door [medeverdachte] en/of [verdachte] contant zijn voldaan. De politie heeft deze facturen in een excel-overzicht verwerkt. Het gaat in de periode 1 januari 2002 tot en met 11 november 2009 om een totaalbedrag van € 206.804,42. [13]
Tussenconclusie van de rechtbank
Gelet op het bewijsmiddelenoverzicht acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in totaal € 206.804.42 aan contante uitgaven hebben gedaan, blijkens aangetroffen bonnen en facturen.
Tezamen behelzen de posten ad 1 tot en met 3 een bedrag van € 352.804,49 aan contante uitgaven.
2.3
Witwasvermoeden van de bewezen gedragingen
Inleiding
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode in totaal in elk geval € 975.575,53 aan contanten tot hun beschikking hebben gehad. Van dit bedrag is € 622.771,04 gestort op de bankrekeningen van verdachten en [medeverdachte] en
€ 352.804,49 contant uitgegeven.
Contante legale inkomsten van [medeverdachte] en [verdachte] zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek
Van (aanzienlijke) contante inkomsten uit arbeid of bedrijf en/of vermogen in de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde periode is niet gebleken bij de verdachte en/of [medeverdachte] . Dat zij bij aanvang van de ten laste gelegde periode beschikten over een aanzienlijk bedrag aan contant geld dat niet van misdrijf afkomstig was, is dan ook niet aannemelijk. Er is onderzoek gedaan naar (legale) inkomsten tijdens de onderzoeksperiode. Daarbij is gebleken dat de verdachte en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode diverse bedrijven hebben gehad. De administraties van deze bedrijven die zijn aangetroffen, zijn door het onderzoeksteam van de politie geanalyseerd. Daarbij kwam naar voren dat de vastlegging van de bedrijfsactiviteiten gebrekkig was en belangrijke stukken als jaarrekeningen niet of veel later zijn opgemaakt. Het onderzoeksteam heeft geconcludeerd dat de gedane contante stortingen en uitgaven niet kunnen zijn verdiend met reële legale bedrijfsactiviteiten. Bij de gemaakte kasopstelling zijn dan ook geen contante ontvangsten uit bedrijfsactiviteiten in aanmerking genomen.
De rechtbank zal nagaan in hoeverre hiervoor wettig en overtuigend bewijs is aan de hand van de bevindingen van het onderzoeksteam ten aanzien van de contante geldstromen binnen de verschillende bedrijven.
a. [naam 1] , SNS rekening [rekeningnummer]
Van 1 januari 2001 tot 1 oktober 2003 [14] hebben [medeverdachte] en [verdachte] onder verschillende rechtsvormen een fitnesscentrum gehad aan de [adres] in Landgraaf. [15] Er is niet gebleken dat er in het geheel geen reële bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden waarmee inkomsten (kunnen) zijn gegenereerd. Uit het onderzoek is wel gebleken dat er grote vraagtekens zijn te zetten bij de kasadministratie van het fitnesscentrum en de daarin opgenomen omzetten. Zo is er een handgeschreven kasboek aangetroffen over de periode januari tot en met maart 2001 en een print van een digitaal bijgehouden kasboek dat de gehele periode bestrijkt. [16] Bij onderzoek bleek het geprinte kasboek over de periode januari 2001 tot en met maart 2001 af te wijken van het handgeschreven kasboek. De geprinte versie van het kasboek bleek tot 1 september 2002 regelmatig de post ‘contrub [medeverdachte] ’ te bevatten ook in januari, februari en maart 2001 in tegenstelling tot het handgeschreven kasboek waar deze post niet voorkomt. [17] Ook zijn er vraagtekens te zetten bij de verantwoorde omzetten gelet op de fluctuaties van de omzet onder de verschillende rechtsvormen en het leeuwendeel contant zou zijn betaald. [18] Er zijn echter onvoldoende bijkomende aanknopingspunten in het dossier om ten aanzien van alle bankstortingen die vanuit de kas van het fitnesscentrum in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden te concluderen dat sprake is van een vermoeden van witwassen omdat deze bedragen niet verdiend kunnen zijn met fitnessactiviteiten. Dit geldt niet voor de kasstorting van € 15.000,- op 3 april 2003 waarbij als toelichting is gegeven ‘lening [persoon 2] ’. [19] Niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte] dit bedrag van [persoon 2] heeft geleend. Er zijn geen stukken aangetroffen die zien op deze lening. Ook is niet gebleken dat op de lening is afbetaald en [persoon 2] heeft, gevraagd naar deze lening, verklaard dat ze [medeverdachte] vooruit zou hebben betaald voor sportvoeding. [20] Gelet op de mutaties op de rekening op 3 en 4 april 2003 is aannemelijk dat met onder meer dit bedrag de aankoop van de [adres] is gefinancierd. [21] Ook ten aanzien van de kasstortingen van 16 oktober 2003 (€ 11.080,-) en 13 november 2003 (€ 3.000,-) die zijn toegelicht met ’30-9-2003 verkoop zaak € 15.000’ [22] geldt een vermoeden van witwassen. Gelet op de mutaties op de rekening op 16 oktober 2003 is aannemelijk dat dit bedrag is gestort met het oog op het moeten betalen van een belastingaanslag. [23] Van de in de toelichting aangegeven € 15.000,- die zou zijn ontvangen bij de verkoop van het bedrijf zijn geen vastleggingen aangetroffen, zoals NAW-gegevens van de koper, verkochte bedrijfsonderdelen en/of inventaris. [24] Na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten hebben in 2004 nog acht contante stortingen plaatsgevonden tot een bedrag van in totaal € 20.510,-. [25] Ook ten aanzien van deze stortingen bestaat een vermoeden van witwassen omdat volstrekt niet duidelijk is waar dit geld vandaan komt.
Ten aanzien van de gedane contante stortingen op SNS-rekeningnummer [rekeningnummer] bestaat derhalve slechts tot een bedrag van € 15.000,- + € 11.080,- + € 3.000,- + € 20.510,- = € 49.590,- een vermoeden van witwassen.
b. [naam 2] : SNS rekening [rekeningnummer]
Vanaf ongeveer juni 2004 tot en met november 2005 heeft de verdachte zonnestudio [naam 2] gehad. Deze is opgezet met het geld uit Luxemburg (zie hiervoor). Van dat geld zijn de zonnebanken aangeschaft. Zowel de activiteiten van de zonnestudio, als de onder de eenmanszaak en [naam 2] verrichte activiteiten zijn in 2004 en 2005 geboekt en verantwoord in de administratie van [naam 2] In de administratie is ook in- en verkoop van creatine verantwoord. Creatine is een spierversterkend middel dat in kleine hoeveelheden door (kracht)sporters wordt gebruikt. De creatine in- en verkoop is nader onderzocht. In 2006 is de aan- en verkoop van creatine verantwoord in de administratie van eenmanszaak [naam 3] van de verdachte. De creatine is ingekocht in Duitsland. De leverancier heeft verklaard dat de creatine werd gekocht door en geleverd aan [medeverdachte] en/of de vader van [verdachte] . [26] De creatine is volgens de administratieve vastleggingen met name in bulk doorverkocht tegen consumentenprijzen (€ 29,-/kilo tot € 38,-/kilo [27] ). Niet aannemelijk is dat een ondernemer creatine in bulk inkoopt tegen dergelijke inkoopprijzen. Er zijn ook geen facturen van deze verkopen aangetroffen. In totaal zou met de verkoop van creatine in 2004 een omzet behaald zijn van € 27.891,55 en in 2005 een omzet van € 25.943,41. [28] Het onderzoeksteam heeft het kasboek van de zonnestudio gereconstrueerd aan de hand van de bij de boekhouder aangetroffen administratie. Er zijn twee opstellingen gemaakt, één inclusief de in- en verkoop van creatine en één exclusief de in- en verkoop van creatine. [29] Het kasboek van de zonnestudio sluit, wanneer de in- en verkoop van creatine buiten beschouwing wordt gelaten, met een negatieve kas van € 69.410,47. [30] Met de inkoop van de creatine waarvan de verkoop is verantwoord in de administratie van [naam 3] is verder nog een bedrag gemoeid geweest van in totaal € 10.675,-. [31] Dat bedrag is derhalve ook nog contant betaald. Gelet hierop en gezien het feit dat de zonnestudio is opgezet met geld waarvan een vermoeden bestaat dat sprake is van een criminele herkomst komt de rechtbank tot het oordeel dat uit de zonnestudio geen legale inkomsten kunnen zijn verkregen. Ten aanzien van de kasstortingen vanuit de zonnestudio bestaat dan ook een vermoeden van witwassen.
c. Eenmanszaak [naam 3] : SNS rekening [rekeningnummer]
In 2006 zijn de creatineverkopen verantwoord onder de eenmanszaak van de verdachte. In totaal werd voor een bedrag van € 10.791,- 2.230 kilo creatine ingekocht welke volgens de administratie zou zijn verkocht voor € 65.120,-. Er hebben alleen bulkverkopen plaatsgevonden tegen consumentenprijzen. [32] Van substantiële andere activiteiten is niet gebleken. Hiervoor is reeds overwogen dat niet aannemelijk is dat in bulk tegen deze bedragen creatine wordt afgenomen door ondernemers. De kasstortingen vanuit de eenmanszaak hebben daarmee geen traceerbare herkomst. Gelet op de hoogte van de kasstortingen en het gebrek aan gebleken legale bedrijfsactiviteiten is sprake van een vermoeden van witwassen.
d. [naam 4] : SNS rekening [rekeningnummer]
Uit het onderzoek komt naar voren dat de administratie van het beveiligingsbedrijf van [medeverdachte] zeer gebrekkig is (geweest). Het bedrijf is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd op 1 oktober 2019. Op 28 juli 2009 is geregistreerd dat de activiteiten zijn gestaakt met ingang van 31 mei 2009. [33]
Over de periode van januari 2004 tot en met 31 december 2007 zijn kasstaten aangetroffen. Er zijn geen primaire vastleggingen aangetroffen die ten grondslag liggen aan de kasstaten. Voor wie is gewerkt, voor welk bedrag en onder welke voorwaarden blijkt tijdens het onderzoek niet, anders dan uit hetgeen verdachte zijn boekhouders daarover heeft verteld. [medeverdachte] stelt de identiteit van zijn opdrachtgevers niet te kunnen prijsgeven omdat hij opdrachtgevers zijn woord heeft gegeven om hun identiteit onder geen beding bekend te maken. [34] In de kas zijn verder geen directe kosten zichtbaar. De in de kasstaten opgenomen bankstortingen die in 2004 en 2005 zouden zijn gedaan, zijn niet terug te vinden op de mutaties van de bankrekeningen van verdachte en [medeverdachte] . In 2004 en 2005 fluctueren de omzetbedragen. In 2006 wordt een maandelijkse omzet van € 5.950,- als bedrag ineens verantwoord. In 2007 verhoogt dit bedrag naar € 9.520,-. [35] De jaarrekeningen over 2005, 2006 en 2007 zijn opgemaakt op respectievelijk 22 februari 2008, 10 maart 2008 en 1 juli 2008. Uit een aantekening verkregen van boekhouder [persoon 3] en aantekeningen in beslag genomen bij boekhouder [persoon 1] blijken een tweetal scenario’s over de aanschaf van de Jeep Cherokee door [medeverdachte] bij [bedrijf 1] (zie eerder). Ten behoeve van de aankoop zou een lening zijn aangegaan van € 65.000,- en de auto zou aan [medeverdachte] ter beschikking zijn gesteld door zijn opdrachtgever. [36] Uit de bewijsmiddelen en overwegingen ten aanzien van het ten laste gelegde bedrag onder gedachtestreepje 10 blijkt dat geen van beide scenario’s klopt. Voor de in de administratie van het beveiligingsbedrijf verantwoorde inkomsten kan geen enkele steun worden gevonden in ander objectief bewijs. Ook overigens blijkt niet van feiten en omstandigheden die zouden kunnen duiden op werkelijke bedrijfsactiviteiten. Op grond van deze feiten en omstandigheden bestaat op grond van de onderzoeksresultaten een vermoeden van witwassen van de gelden ten aanzien van de kasstortingen vanuit het beveiligingsbedrijf op SNS rekening [rekeningnummer] .
Tussenconclusie ten aanzien van de contante stortingen op de bankrekeningen van verdachte en [medeverdachte]
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de contante stortingen op de rekeningen voor een bedrag van in totaal € 622.771,04 - € 139.198,63 + € 49.590,- = € 533.162,41 op grond van het politiedossier een vermoeden van witwassen bestaat.
Contante opnames van de bankrekeningen
Van de bankrekeningen is in de ten laste gelegde periode in totaal € 44.380,- contant opgenomen. [37] Hiermee kunnen contante uitgaven zijn gedaan. Voor dat deel is in het dossier derhalve een aanknopingspunt voor contante uitgaven, zodat voor dit bedrag aan contante uitgaven geen vermoeden bestaat van witwassen. Voor het overige is niet gebleken van contante ontvangsten uit legale bron die aangewend kunnen worden voor contante uitgaven.
Tussenconclusie ten aanzien van de contante uitgaven
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de contante uitgaven voor een bedrag van in totaal € 352.804,49 - € 44.380,- = € 308.424,49 op grond van het politiedossier een vermoeden van witwassen bestaat.
2.4
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard, zakelijk weergegeven, dat haar echtgenoot [medeverdachte] werkzaam was in de beveiliging. Zij wist grotendeels waaruit deze werkzaamheden bestonden. Deze werkzaamheden waren soms gevaarlijk. Zij wist dat hij werkte voor coffeeshophouders en dat er met enige regelmaat grote geldbedragen in huis bewaard lagen. [medeverdachte] hield kladbriefjes bij van zijn inkomsten, welke de verdachte verzamelde en afstond aan de accountants teneinde in de boekhouding te verwerken. Door de werkzaamheden van [medeverdachte] konden zij een luxe leven leiden in Landgraaf. Van de contante inkomsten van [medeverdachte] deed de verdachte een deel aan de kant om thuis van te leven, de rest stortten zij en [medeverdachte] om de rekeningen te kunnen betalen. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij en [medeverdachte] grote hoeveelheden creatine hebben opgekocht en dit met veel winst hebben doorverkocht.
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte op 13 augustus 2015 verklaard dat zij in de periode 2001-2011 grotendeels in hun levensonderhoud voorzagen door de werkzaamheden van [medeverdachte] en voor een klein deel door de werkzaamheden van de verdachte. De creatine heeft verdachte eerst in de sport- en fitnesszaak verkocht, vervolgens in haar zonnestudio en daarna ook in de eenmanszaak inzake sportvoeding.
[medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoor op 13 augustus 2015 bij de rechter-commissaris geen ‘man en paard’ genoemd met betrekking tot zijn opdrachtgevers, tarieven of verdiensten. Aldaar heeft hij enkel verklaard dat hij in de periode 2001 – 2011 inkomsten uit fitness- en beveiligingswerkzaamheden heeft ontvangen en vanaf 2004 enkel uit beveiligingswerkzaamheden. Het ging daarbij om meerdere duizenden euro’s, ongeveer 5.000 euro per week.
2.5
Overwegingen van de rechtbank naar aanleiding van de door verdachte en [verdachte] afgelegde verklaringen
De rechtbank constateert dat de verdachte en [medeverdachte] bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting opnieuw louter de stelling hebben geponeerd dat [medeverdachte] aanzienlijke contante inkomsten had uit ongebruikelijke en gevaarlijke beveiligingswerkzaamheden. De verdachte heeft haar verklaring niet concreet of verifieerbaar kunnen maken. [medeverdachte] heeft niet willen aangeven hoeveel opdrachtgevers hij heeft gehad, wie zijn opdrachtgevers waren, hoeveel opdrachten hij maandelijks vervulde, et cetera. Hij heeft evenmin eenduidig verklaard over de periode waarin hij zijn werkzaamheden in de beveiliging is gestart. Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte] verklaard dat hij vanaf 2001 geld heeft verdiend met beveiligingswerkzaamheden, terwijl hij ter zitting heeft verklaard dat hij daarmee reeds in 1996 is begonnen. Eerder is al overwogen dat er in de woning van de verdachte en [medeverdachte] , evenals bij de doorzoekingen van de kantoren van hun diverse boekhouders, geen enkele primaire vastlegging is aangetroffen met betrekking tot de gestelde beveiligingswerkzaamheden. [medeverdachte] heeft ook niet kunnen uitleggen waarom hij zijn inkomsten niet op een verifieerbare manier heeft vastgelegd.
Ter zitting heeft de verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat de ingekochte creatine in bulk is doorverkocht tegen consumentenprijzen. Hiervoor is al overwogen dat het niet aannemelijk is dat een tussenhandelaar een dergelijke prijs zou betalen waar zij vervolgens zelf geen enkele marge op kan maken. De gestelde verkopen zijn ook overigens niet aannemelijk geworden. Facturen van de gestelde verkopen zijn niet aangetroffen. De aangetroffen handgeschreven kasmutaties zijn uitermate gebrekkig. De rechtbank concludeert dat met uitzondering van een enkele verkoop van gebruikershoeveelheden in 2004 en 2005 [38] niet is gebleken van de verkoop van creatine.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte geen concrete, verifieerbare verklaring heeft afgelegd omtrent de herkomst van de contante gelden waar de verdachte en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode blijkens de contante stortingen en uitgaven de beschikking hebben gehad en waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat de herkomst van deze gelden niet blijkt. De door [medeverdachte] gestelde (contante) verdiensten uit beveiligingswerk zijn ook nadat [medeverdachte] hierover ter zitting een verklaring heeft afgelegd onvoldoende concreet, niet verifieerbaar en daarmee niet aannemelijk. De door de verdachte en [medeverdachte] gegeven verklaringen bieden dan onvoldoende tegenwicht tegen het vermoeden dat de contante stortingen ad € € 533.162,41 en de contante uitgaven ad € € 308.424,49 afkomstig zijn uit misdrijf en geeft geen aanleiding voor het (laten) instellen van een nader onderzoek door het openbaar ministerie.
2.6
Opzet
Gelet op de zeer hoge frequentie van de contante stortingen en uitgaven door de verdachte en [medeverdachte] en de grote bedragen die daarmee waren gemoeid, terwijl niet is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] voldoende inkomsten genoten uit reguliere werkzaamheden waarmee de contante stortingen en uitgaven konden worden gedaan, zijn de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke kenmerken aan te merken als opzet op witwassen.
2.7
Medeplegen
De rechtbank acht tenslotte wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] . De contante uitgaven werden gedaan ten behoeve van het gezin, vakanties, levensonderhoud en tevens werden diverse aankopen gedaan voor de echtelijke woning. Daarnaast werden de contante stortingen door zowel de verdachte als [medeverdachte] gedaan op diverse rekeningen, vanwaar de vaste lasten van het gezin werden voldaan. Zowel de verdachte als [medeverdachte] konden klaarblijkelijk over de contante gelden beschikken en wendden deze aan voor gemeenschappelijk gebruik. Om deze reden acht de rechtbank het ten laste gelegde bestanddeel ‘medeplegen’ eveneens wettig en overtuigend bewezen.
3. Eindconclusie van de rechtbank
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, in dier voege dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 samen met haar toenmalige echtgenoot [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van in totaal € 533.162,41 aan contante stortingen en in totaal
€ 308.424,49 aan contante uitgaven. De rechtbank ziet in de duur van de bewezen gedragingen en de hoge frequentie van stortingen en uitgaven voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde gewoontewitwassen.
Ten aanzien van feit 2
Bewijsmiddelenoverzicht
Uit de koopovereenkomst d.d. 8 september 2008 volgt, zakelijk weergegeven, dat [verdachte] het pand [adres] te Lanaken op 8 september 2008 heeft gekocht tegen de koopsom van € 445.000,-. [39]
Om het pand te (kunnen) financieren hebben [medeverdachte] en [verdachte] via hypotheekadviseur [bedrijf 4] NV te Genk op 22 oktober 2008 voor een bedrag van in totaal € 375.000,- een kredietaanvraag ingediend bij de [naam bank] . [40]
In deze aanvraag staat genoteerd, zakelijk weergegeven, dat [medeverdachte] en [verdachte] hun woning aan de [adres] te Landgraaf hebben verkocht voor € 650.000,00, dat de verkoopovereenkomst reeds is getekend en de akte van levering zal worden gepasseerd op 2 januari 2009 te Nederland. De SNS Bank zal dan worden terugbetaald met de opbrengst. [41] In het kredietdossier bij de [naam bank] is een koopovereenkomst gevoegd inzake de [adres] Landgraaf. In deze koopovereenkomst staat, zakelijk weergegeven, dat de verkopers [medeverdachte] en [verdachte] op 8 oktober 2008 een koopovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak aan de [adres] te Landgraaf hebben gesloten met de kopers [persoon 4] en [persoon 5] tegen een koopsom van
€ 650.000,-. De koopovereenkomst in het kredietdossier bestaat uit 6 pagina’s, waarbij op de laatste drie pagina’s de hoofding van [bedrijf 3] staat. De eerste drie pagina’s van de koopovereenkomst zijn getekend met de paraaf ‘ [paraaf 1] ’ als verkoper en de paraaf ‘ [paraaf 2] ’ als koper. [42]
Op 24 oktober 2008 hebben [werknemer 1] en [werknemer 2] , werkzaam voor de [naam bank] , de kredietaanvraag van [medeverdachte] en [verdachte] geaccordeerd, met daarop op blad 10 de handgeschreven aantekening, ‘
Op basis aankoopprijs: aanvaardbare Q. Verkoop huidige woning: schulden vallen weg + nog een pand in Nederland. Aanvaard, mits bewijs eigen middelen voor akte’. Op blad 4 van de kredietaanvraag staat genoteerd dat de kredietsom € 375.000,00 bedraagt en dat er sprake is van € 103.570,00 euro aan eigen middelen’. [43]
Op 7 november 2008 heeft [werknemer 3] namens de [naam bank] een kredietaanbod gedaan aan [medeverdachte] en [verdachte] ter zake van een hypotheek van € 375.000,00. Op 12 november 2008 hebben [medeverdachte] en [verdachte] dit kredietaanbod ondertekend. [44] Tevens hebben zij op 12 november 2008 bij hun tussenpersoon [persoon 6] van [bedrijf 4] te Genk een verklaring getekend bij indiening van hun definitieve kredietdossier bij de [naam bank] . [45]
Getuige [persoon 6] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij werkzaam is bij [bedrijf 4] te Genk (België). De kredietaanvraag die door [medeverdachte] en [verdachte] bij de [naam bank] is gedaan heeft hij in eerste instantie behandeld. [medeverdachte] en [verdachte] kwamen op zijn kantoor terecht via [persoon 1] van [bedrijf 5] . Als hij een kredietaanvraag heeft opgesteld, gaat deze naar de analysecel bij de [naam bank] in Evere. Indien er goedkeuring komt van de bank komt de klant nog eenmaal naar hun kantoor om de goedkeuring te tekenen. [persoon 6] kan niet meer met zekerheid zeggen of [medeverdachte] hem de verkoopovereenkomst van de [adres] te Landgraaf heeft overhandigd. [persoon 6] heeft evenwel verklaard dat àls [medeverdachte] hem een verkoopovereenkomst heeft getoond, hij hiervan dan zeker een kopie heeft gemaakt en deze kopie zich dan bevindt in het dossier bij de [naam bank] . [46]
Getuige [werknemer 2] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij werkzaam is als senior decisionmaker bij de [naam bank] te Evere (België). De kredietaanvraag door het koppel [medeverdachte] – [verdachte] werd door [werknemer 2] geanalyseerd. Door de aanvragers [medeverdachte] – [verdachte] werd volgens [werknemer 2] een kopie van de verkoopovereenkomst van het pand aan [adres] te Landgraaf overhandigd aan de bediende van het [bedrijf 4] , die vervolgens [werknemer 2] het dossier heeft overgemaakt ten einde goedkeuring van het krediet te verkrijgen. De stukken gaven aanleiding tot goedkeuring van het krediet. [werknemer 2] heeft de stukken met betrekking tot de koopovereenkomst aanvaard als echt. [47]
Uit de akte van aankoop en uit het navolgend proces-verbaal van de Belgische politie volgt, zakelijk weergegeven dat de eigendom van het woonhuis [adres] te Lanaken (België) op 27 november 2008 vervolgens in gemeenschap is overgedragen aan [medeverdachte] en [verdachte] , beiden wonend op het adres [adres] te Landgraaf. [48] Uit een navolgend proces-verbaal van de Belgische politie volgt, zakelijk weergegeven, dat de akte van levering werd verleden door notaris Boes te Lanaken (België). [49] Uit de grosse van kredietopening, afgegeven door het notariskantoor Boes & Joossens te Lanaken (België) volgt, zakelijk weergegeven, dat op 27 november 2008 tevens een hypotheekakte (genummerd 10.412) is gepasseerd, welke werd verstrekt door de [naam bank] aan [medeverdachte] en [verdachte] ter hoogte van (in totaal) € 375.000,- en ten behoeve van een woonhuis op het adres [adres] te Lanaken (België). [50]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij bestuurder is van [bedrijf 3] te Lanaken (België). De politie heeft aan getuige [getuige 1] een kopie getoond van de ‘verkoopovereenkomst gebouw’ d.d. 8 september 2008 tussen [persoon 7] en [verdachte] inzake de verkoop van de [adres] te Lanaken (België) met daarop een hoofding van het kantoor van [getuige 1] . Tevens heeft de politie aan de getuige een kopie van drie bladzijden van de verkoopovereenkomst van het pand aan de [adres] te Landgraaf getoond. De getuige [getuige 1] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij vaststelt dat de eerste drie bladzijden die de politie hem toont zeker niet afkomstig zijn van zijn kantoor of ervan gekopieerd zijn. [getuige 1] ziet dit aan het taalgebruik in de overeenkomst. Dit zijn typisch Nederlandse termen die niet gebruikelijk zijn in België. [51]
De getuige [persoon 4] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij nooit een pand in Landgraaf heeft gekocht en dat hij de koopovereenkomst inzake de [adres] te Landgraaf nooit heeft gezien of getekend. Getuige [persoon 4] kent [medeverdachte] en [verdachte] niet. [52]
De getuige [persoon 5] heeft verklaard zakelijk weergegeven, dat zij de koopovereenkomst van de [adres] te Landgraaf nooit heeft gezien of getekend. De paraaf ‘ [paraaf 2] ’ op de koopovereenkomst komt niet overeen met de hare. Zij heeft verklaard dat zij en [persoon 4] de woning aan de [adres] te Landgraaf nooit hebben gekocht en dat zij [medeverdachte] en [verdachte] niet kent. [53]
De overwegingen van de rechtbank
Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt dat de verdachte en [medeverdachte] op 27 november 2008 eigenaar zijn geworden van het pand [adres] te Lanaken (België). Op diezelfde datum hebben zij, ter financiering van de aankoop van deze woning, van de [naam bank] een hypothecair krediet ontvangen ten bedrage van € 375.000,- .
Ter verkrijging van dit hypothecair krediet hebben de verdachte en [medeverdachte] , na verwijzing door hun Nederlandse tussenpersoon [persoon 1] van [bedrijf 5] , een kredietaanvraag gedaan bij de [naam bank] via [bedrijf 4] te Genk. Gezien de verklaring van getuige [persoon 6] , werkzaam bij [bedrijf 4] , en de inhoud van het kredietdossier van de [naam bank] volgt dat de verdachte en [medeverdachte] hun kredietaanvraag hebben onderbouwd met onder andere een koopovereenkomst inzake hun woning aan de [adres] te Landgraaf en een huurovereenkomst met betrekking tot de [adres] te Landgraaf.
De rechtbank dient nu de vraag te beantwoorden of de verdachte en [medeverdachte] ten aanzien van deze documenten valsheid in geschrift hebben gepleegd ter verkrijging van het hypothecair krediet bij de [naam bank] .
Ten aanzien van de huurovereenkomst inzake de [adres] te Landgraaf
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat aanvankelijk met haar ouders een huursom van € 750,- was overeengekomen ter zake van het pand aan de [adres] te Landgraaf. Dit is ook als zodanig vastgelegd in de huurovereenkomst. Omdat later bleek dat haar ouders bij een dergelijke huursom geen huursubsidie zouden ontvangen, hebben zij in onderling overleg de huursom verlaagd naar € 450,-. De oorspronkelijke huurovereenkomst is niet aangepast. De verdachte heeft verklaard dat zij en [medeverdachte] niet de intentie hadden om de [naam bank] verkeerd in te lichten.
Op een geprinte e-mail van [persoon 1] van [bedrijf 5] d.d. 15 oktober 2008, met daarin een opsomming van de benodigde documenten voor de hypotheek, staat de volgende handgeschreven aantekening: ‘
Hoi [persoon 1] , De huur van mijn ouders was een paar maanden niet bij hun automatisch afgehouden toen ze van bank gewisseld zijn, daarom heeft ze dat in augustus samen overgemaakt. Per bank maken ze maandelijks € 450,- over’ (pagina 3451 van het procesdossier). Uit het dossier blijkt dat dit inderdaad het bedrag is dat aan huur wordt betaald door de ouders van de verdachte voor het pand aan de [adres] . De rechtbank stelt vast dat de verdachte haar Nederlandse tussenpersoon op 15 oktober 2008 heeft ingelicht over de daadwerkelijke hoogte van de huurpenningen.
[persoon 1] heeft de verdachte en [medeverdachte] vervolgens geïntroduceerd bij tussenpersoon [bedrijf 4] te Genk. In de kredietaanvraag die via [bedrijf 4] op 22 oktober 2008 bij de [naam bank] is ingediend namens de verdachte en [medeverdachte] staat, in afwijking van hetgeen de verdachte op 15 oktober 2008 aan [persoon 1] heeft gemeld, vermeld dat de verdachte en [medeverdachte] maandelijks € 750,00 bruto-inkomsten ontvangen uit huurpenningen. De rechtbank stelt voorts vast dat aan de [naam bank] kennelijk ook op enig moment een huurovereenkomst is overgelegd inzake de huur van het pand aan de [adres] te Landgraaf, waarin staat opgenomen dat de maandelijkse huursom € 750,- bedraagt. Dit document bevond zich immers in de Zekerhedenmap van het kredietdossier van de [naam bank] . De [naam bank] heeft hierop in haar kredietaanbod d.d. 7 november 2008 onder meer gevraagd om aanlevering van bewijs van huurinkomsten van de laatste 6 maanden middels rekeningafschriften.
Op 12 november 2008 hebben de verdachte en [medeverdachte] dit kredietaanbod getekend. Op 13 november 2008 heeft de verdachte een rekeningenoverzicht gefaxt aan [persoon 6] van [bedrijf 4] met daarop de handgeschreven aantekening: ‘
beste [persoon 6] , bij deze een overzicht van de maandelijkse huur’. Op de bijgevoegde rekeningafschriften is zichtbaar dat de daadwerkelijke maandelijkse huurinkomsten van de [adres] te Landgraaf
€ 450,00 per maand bedragen (pagina 2551 van het procesdossier). Op 14 november 2008 doet [persoon 6] dit rekeningoverzicht per e-mail vervolgens toekomen aan de [naam bank] (pagina 2550 van het procesdossier).
De rechtbank constateert dat uit het procesdossier onvoldoende blijkt wanneer en door wie de litigieuze huurovereenkomst aan de [naam bank] is overgelegd. Nu de verdachte echter reeds op 15 oktober 2008 aan haar Nederlandse tussenpersoon kenbaar maakt dat haar ouders maandelijks € 450,- aan huurpenningen overdragen en zij dit desgevraagd op 13 november 2008, middels door haar verstrekte rekeningafschriften, tevens kenbaar heeft gemaakt aan haar Belgische tussenpersoon, acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] het opzet hebben gehad de [naam bank] te misleiden over hun maandelijkse huurinkomsten door een valse huurovereenkomst te overleggen ten behoeve van de financiering van hun hypotheek. De rechtbank zal de verdachte en [medeverdachte] onder feit 2 om die reden partieel vrijspreken ter zake van de huurovereenkomst inzake de [adres] te Landgraaf.
Ten aanzien van de koopovereenkomst inzake de [adres] te Landgraaf
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hun tussenpersoon [persoon 1] kopers had gevonden voor de woning aan de [adres] te Landgraaf. De kopers waren vrienden van [persoon 1] . [persoon 1] heeft de kopers rondgeleid, waarna zij een bod deden. Op het kantoor van [persoon 1] heeft de verdachte de koopovereenkomst ondertekend. Pas na hun verhuizing naar België ontdekten de verdachte en [medeverdachte] dat de woning aan de [adres] te Landgraaf niet verkocht was, omdat de kopers zich zouden hebben teruggetrokken.
Ten aanzien van de koopovereenkomst van de woning aan de [adres] te Landgraaf overweegt de rechtbank dat de in deze overeenkomst genoemde kopers, getuigen [persoon 4] en [persoon 5] , hebben verklaard dat zij nooit een woning in Landgraaf hebben gekocht, zij de koopovereenkomst niet kennen en deze evenmin hebben ondertekend. Getuige [persoon 5] heeft verklaard dat de op de koopovereenkomst gebezigde paraaf ‘ [paraaf 2] ’ niet overeenkomt met de hare. [persoon 1] heeft, geconfronteerd met de getuigenverklaringen van [persoon 4] en [persoon 5] , bij de politie geen verklaring willen afleggen omtrent de koopovereenkomst.
De rechtbank stelt voorts vast dat de opmaak van de koopovereenkomst samengesteld is uit twee delen. Op de koopovereenkomst staat, met uitzondering van de eerste drie pagina’s, de hoofding van het kantoor [bedrijf 3] te Lanaken (België). De rechtbank constateert dat deze drie pagina’s identiek zijn aan de laatste drie pagina’s van de koopovereenkomst inzake de [adres] te Lanaken (België). Volgens getuige [getuige 1] van [bedrijf 3] kunnen de eerste drie pagina’s van de koopovereenkomst van de [adres] te Landgraaf (zonder hoofding van zijn kantoor) in ieder geval niet afkomstig zijn van zijn kantoor, nu het taalgebruik op deze pagina’s typisch Nederlandse termen behelst die niet gebruikelijk zijn in België.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de aan de [naam bank] overgelegde koopovereenkomst van de [adres] te Landgraaf vals is. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dienaangaande – suggererend dat [persoon 1] de koopovereenkomst valselijk heeft opgemaakt en de verdachte en [medeverdachte] om de tuin heeft geleid – ongeloofwaardig, nu deze verklaring geen steun vindt in het procesdossier. Nu de valse koopovereenkomst op enig moment zijdens de verdachte en [medeverdachte] is verstrekt bij de aanvraag van een hypothecair krediet van de [naam bank] ten bewijze van hun kredietwaardigheid, acht de rechtbank feit 2 ten aanzien van deze koopovereenkomst wettig en overtuigend bewezen. Aangezien zowel de verdachte en [medeverdachte] het kredietaanbod hebben ondertekend waarin staat gerelateerd dat zij de woning aan de [adres] hebben verkocht, zij de valse koopovereenkomst aan [persoon 6] van [bedrijf 4] hebben verstrekt en het hypothecair krediet aan hen beiden is uitgekeerd, is de rechtbank van oordeel dat er tussen hen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van de valsheid in geschrift. Om deze reden acht de rechtbank het bestanddeel ‘medeplegen’ eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3: vrijspraak
In het procesdossier wordt ten aanzien van feit 3 slechts zijdelings verwezen naar omstandigheden die aan voornoemd feit ten grondslag zouden liggen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat op basis van het overgelegde procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde feit 3. De rechtbank zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met ander, van het plegen van witwassen, te weten het meermalen telkens opzettelijk voorhanden hebben en omzetten en gebruik maken van geld een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar, verdachtes, mededader
- in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011, meerdere malen telkens een bedrag aan geld, tot een totaalbedrag van ongeveer 533.162,41 Euro, contant gestort op SNS-rekeningen en op een bankrekening in België op haar, verdachtes, naam dan wel van haar, verdachtes, mededader en/of op naam van een of meer bedrijven van haar en/of van haar, verdachtes, mededader
en
- in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 een bedrag van 308.424,49 Euro voorhanden gehad en/of uitgegeven, welk bedrag is uitgegeven aan:
1. vakanties/attracties/evenementen en
2. kosten voor levensonderhoud volgens NIBUD-berekening en
3. contante betaling van aangetroffen bonnen en facturen
terwijl zij, verdachte en haar, verdachtes, mededader telkens wisten, dat bovenomschreven geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
in oktober 2008, in België, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het navolgende geschrift, te weten een "koopovereenkomst [adres] te Landgraaf", - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte en haar medeverdachte dit geschrift hebben doen toekomen aan [naam bank] in Genk (B) ten bewijze van het hebben van voldoende eigen geldmiddelen ter fine van het verkrijgen van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres] te Lanaken en bestaande die valsheid
hierin (zakelijk weergegeven) dat in voornoemde koopovereenkomst wordt vermeld in strijd met de waarheid dat het pand aan [adres] te Landgraaf is verkocht aan een zekere [persoon 4] en/of [persoon 5] voor een bedrag van 650.000 Euro;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De redelijke termijn

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM op het standpunt gesteld dat deze is aangevangen op het moment van inverzekeringstelling van de verdachte, te weten op 9 november 2011. Vanaf dat moment mocht zij immers in redelijkheid verwachten dat tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld. De redelijke termijn heeft aldus 10 jaar gelopen en is met 8 jaar overschreden. Het vonnis van 24 oktober 2017 heeft deze termijn niet gestuit, nu de verdachte door het hoger beroep van het Openbaar Ministerie langer in onzekerheid heeft verkeerd over de uitkomst van deze strafzaak. Het optreden van het Openbaar Ministerie in deze zaak, gekenmerkt door grote perioden van inactiviteit, kan niet aan de verdachte worden tegengeworpen. De forse overschrijding van de redelijke termijn dient verdisconteerd te worden in de strafmaat.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de redelijke termijn is gestart vanaf het moment van doorzoeking van de woning van de verdachte op 11 november 2009. De redelijke termijn in deze zaak is dan ook met 9 jaar en 8 maanden overschreden. Volgens de raadsman is het niet aan de verdediging te wijten dat het Openbaar Ministerie in appèl is gegaan tegen het vonnis van 24 oktober 2017. In de periode vanaf dit vonnis tot aan de datum van onderhavig vonnis heeft de verdachte wederom in onzekerheid verkeerd over de uitkomst van deze strafzaak. Het tijdsverloop in deze zaak is enkel aan het Openbaar Ministerie te wijten en kan niet aan de verdediging worden tegengeworpen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor de beoordeling of er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM geldt als uitgangspunt dat een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte of de betekening van de inleidende dagvaarding hebben als zodanige handeling te gelden.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aan de doorzoeking van haar woning op 11 november 2009 nog niet redelijkerwijs de verwachting kon ontlenen dat zij daadwerkelijk vervolgd zou worden. Wel kon de verdachte aan deze omstandigheden de wetenschap ontlenen dat er tegen haar een politieonderzoek gaande was. Uit de stukken blijkt dat verdachte en [medeverdachte] op 5 maart 2010 tijdens een raadkamerprocedure over de strafrechtelijke beslaglegging op goederen uit hun woning hebben vernomen dat er ook een omvangrijk strafrechtelijk financieel onderzoek tegen hen liep. [54] Vervolgens is op 9 april 2010 conservatoir beslag gelegd op de woningen van de verdachte en [medeverdachte] aan de [adres] en de [adres] in Landgraaf. De beslaglegging en de machtigingen SFO in de zaken tegen verdachte en [medeverdachte] zijn op 12 april 2010 betekend aan de verdachte en [medeverdachte] . Aan (het bekend worden met) deze handelingen van justitie kon de verdachte redelijkerwijs de verwachting ontlenen dat tegen haar strafvervolging zal worden ingesteld. In ontnemingszaken markeren deze handelingen ook de aanvang van de redelijke termijn. De handelingen impliceren ook een (gelijktijdig of aan de ontnemingszaak voorafgaande) strafzaak. Op 12 april 2010 is de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM dan ook aangevangen in deze strafzaak.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn in die instantie is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of haar raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich zodanige omstandigheden voor. Het betreft immers een zeer omvangrijk onderzoek dat heeft geleid tot meerdere onderzoeken tegen medeverdachten. Het onderzoek noodzaakte voorts tot diverse onderzoeken in het buitenland. Daarnaast hebben op verzoek van de verdediging nog een aanzienlijk aantal getuigenverhoren plaatsgevonden. Een en ander overziend is de rechtbank van oordeel dat een berechting in eerste instantie binnen een termijn van drie jaar in dit geval redelijk was geweest.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat in eerste aanleg aanvankelijk de redelijke termijn is overschreden met een periode van (ruim) vier en een half jaar (12 april 2013 – 24 oktober 2017).
Aangezien de redelijke termijn in beginsel per instantie wordt beoordeeld (met de mogelijkheid van compensatie van overschrijdingen in een eerdere instantie door een latere instantie), ook na terugverwijzen, vormt het tijdsverloop na het vonnis van 24 oktober 2017 tot aan het wijzen van onderhavig vonnis geen verdere overschrijding van de redelijke termijn enkel omdat opnieuw door de rechtbank uitspraak wordt gedaan. De rechtbank stelt vast dat het tijdsverloop na 24 oktober 2017 geen verdere overschrijding van de redelijke termijn inhoudt. Het Hof heeft immers binnen twee jaar uitspraak gedaan en na terugverwijzing door het Hof te ’s-Hertogenbosch bij arrest van 27 september 2019 heeft de rechtbank ook vonnis gewezen binnen een redelijke periode van twee jaar.
Gelet op het voorgaande constateert de rechtbank dat de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM met vier en een half jaar is overschreden. Deze schending kan niet aan de verdachte worden tegengeworpen. Voorts zal de rechtbank bij de straftoemeting wel rekening houden met het tijdsverloop na het vonnis van deze rechtbank van 24 oktober 2017. Een en ander heeft immers wel degelijk bijgedragen aan nog langer voortdurende onzekerheid voor de verdachte omtrent de uitkomst van onderhavige strafzaak. Ook moet de rechtbank constateren dat niet van inspanningen zijdens de justitiële autoriteiten is gebleken om de zaak in de nader gevolgde instanties gezien de eerdere forse overschrijding van de redelijke termijn met gepaste voortvarendheid te behandelen. Tot slot heeft de officier van justitie, ondanks daartoe herhaaldelijk te zijn bevraagd, nog altijd geen duidelijkheid kunnen scheppen over het al dan niet indienen van een ontnemingsvordering tegen de verdachte. De rechtbank zal deze omstandigheden die voor de verdachte hebben geleid tot aanhoudende onzekerheid na 2017 meewegen in haar strafmaat, zij het niet in het kader van een (verdere) schending van de redelijke termijn.

8.De hoofdstraf en/of de maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een geldboete van 50.000 euro en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de duur van het voorarrest van de verdachte. Volgens de officier van justitie rechtvaardigen de ernst van de feiten en de lange pleegperiode in beginsel de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In het voordeel van de verdachte heeft zij rekening gehouden met het blanco strafblad van de verdachte. In deze zaak is door de inactieve houding van het Openbaar Ministerie sprake van een zeer ruim tijdsverloop en een daarmee gepaard gaande forse overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. Om deze reden acht de officier van justitie de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun.
De officier van justitie vordert tevens de oplegging van een forse geldboete, nu de verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd vanuit financieel gewin met als doel om zo min mogelijk belastingen af te dragen en een luxe levensstijl te genieten.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair de integrale vrijspraak van de verdachte bepleit.
Subsidiair heeft de raadsman toepassing van artikel 9a Sr bepleit. De raadsman heeft gewezen op het ruime tijdsverloop in deze zaak en de forse overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM, welke omstandigheden een langere proeftijd niet rechtvaardigen. Door de duur van deze strafzaak is de verdachte hard getroffen in haar inkomsten en in haar gezinsleven. De verdachte heeft een blanco strafblad. Bij oplegging van een straf bestaat de reële kans dat de verdachte geen Verklaring Omtrent het Gedrag zal kunnen krijgen, zodat zij geen gevolg kan geven aan haar opleiding tot verpleegkundige. Zij zal haar baan en woning hierdoor verliezen, terwijl zij nog de zorg draagt voor haar vier kinderen.
De raadsman heeft aangevoerd dat thans nog altijd onzeker is of het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering zal indienen. Indien het conservatoir beslag daardoor zal worden gehandhaafd óf als een verbeurdverklaring van het beslag zal worden uitgesproken, zal de verdachte geen financiële middelen hebben om een geldboete te voldoen. In dat geval zal de oplegging van een geldboete enkel leiden tot extra leedtoevoeging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich samen met haar echtgenoot schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en aan valsheid in geschrift. Tien jaar lang hebben zij op verschillende manieren geld afkomstig uit misdrijf witgewassen. Niet alleen hebben zij ter hoogte van ongeveer een half miljoen euro allerhande contante stortingen gedaan op de bankrekeningen van hun diverse ondernemingen en op verschillende privé-bankrekeningen, die vervolgens weer zijn uitgegeven, maar ook hebben zij ruim 300.000 euro aan diverse contante uitgaven gedaan. Tenslotte hebben zij een valse verkoopovereenkomst van hun oude woning gebruikt om een hypotheek voor een nieuwe woning te verkrijgen.
De verdachte en haar echtgenoot hebben jaren – zoals zij het treffend verwoordde ter zitting – geleefd als god in Landgraaf, maar wel van geld waarvan de rechtbank heeft moeten vaststellen dat dit afkomstig moet zijn uit misdrijf. Zij hebben daarbij middels hun bedrijven misdrijfgelden een schijnbaar legale herkomst verschaft. Het witwassen van voorwerpen en gelden heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel en economisch verkeer en ook op de openbare orde. Wanneer het gaat om witwassen op een schaal als in deze zaak aan de orde is, is sprake van de maatschappij ondermijnend gedrag. De verdachte heeft ook het vertrouwen dat in het maatschappelijke en economische verkeer wordt gesteld in de juistheid van bepaalde, voor dat verkeer essentiële, akte en geschriften geschaad. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte destijds samen met haar echtgenoot ernstige strafbare feiten heeft gepleegd en rekent deze de verdachte aan.
In beginsel rechtvaardigen de door de verdachte gepleegde feiten een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hierbij speelt een rol dat de bewezenverklaarde feiten gedurende een lange periode hebben plaatsgevonden en zien op grote geldbedragen. Daartegenover staat de geringere rol die de verdachte heeft gespeeld ten aanzien van de feiten, het feit de verdachte nooit eerder in aanraking met politie en justitie is geweest en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte draagt de zorg voor vier kinderen en is een opleiding tot verpleegkundige gestart. Zoals hiervoor onder 7.3 overwogen, heeft de rechtbank ook geconstateerd dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Tevens zal de rechtbank acht slaan op de tekortkomingen in onderhavige strafzaak, het lange tijdsverloop vanaf het vonnis van de rechtbank van 24 oktober 2017 tot heden en de daarmee gepaard gaande onzekerheid voor de verdachte. Om deze redenen acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf, al dan niet in voorwaardelijke zin, niet langer opportuun. De rechtbank zal aan de verdachte de maximale taakstraf opleggen, maar in geheel voorwaardelijke zin, met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van de duur van het voorarrest.
Gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, is de rechtbank van oordeel dat een geldboete in beginsel gepast is. De rechtbank heeft ook overwogen dat het niet zo kan zijn dat gelden waarvan is komen vast te staat dat zij rechtstreeks of middellijk afkomstig zijn uit misdrijf teruggaan naar de verdachte en haar ex-echtgenoot. Omdat er in deze zaak nog conservatoir beslag ligt op gelden van verdachte en haar ex-echtgenoot en er vooralsnog geen ontnemingsvordering is ingediend, acht de rechtbank de bijkomende straf van verbeurdverklaring in dit geval passend. De rechtbank acht een geldboete daarnaast niet (meer) aan de orde. De rechtbank heeft daarbij veel gewicht toegekend aan het tijdsverloop in deze zaak en ook de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar ex-echtgenoot in aanmerking genomen, zoals daarvan gebleken is ter zitting. De rechtbank zal de bijkomende straf hierna onder 9 formuleren.

9.Het beslag

De rechtbank constateert dat er in 2010 een machtiging is gegeven tot het leggen van conservatoir beslag onder de verdachte en haar echtgenoot tot een bedrag van € 1.000.000,-. Op een aantal goederen is vervolgens conservatoir beslag gelegd (pagina 1535 tot en met 1537 van het procesdossier). Dit betreft: de woning aan de [adres] te Landgraaf, de woning aan de [adres] te Landgraaf, een BMW met Duits kenteken, een bankrekening te Bosnië en de overwaarde uit de verkoop van het pand aan de [adres] te Lanaken (België).
Desgevraagd heeft de officier van justitie ter zitting een geactualiseerde beslaglijst overgelegd met daarop goederen waarop volgens de Landelijke Beslag Autoriteit nog conservatoir beslag ligt. Volgens deze lijst ligt er thans nog conservatoir beslag op:
pand en ondergrond [adres] te Landgraaf (volgnummer 2, onroerend registergoed) tegen een taxatiewaarde van € 695.000,-
1.00 STK personenauto [kenteken] ad € 15.242,- (volgnummer 8, Auto’s)
NBU B ad taxatiewaarde ad € 134.000,- (volgnummer 10, vorderingen)
Ter aanvulling hierop heeft zij e-mailcorrespondentie overgelegd, waaruit volgt dat het pand aan de [adres] te Landgraaf onderhands is verkocht. De overwaarde van dit pand rust in depot bij de notaris, in afwachting van de uitkomst van onderhavige strafzaak. De auto, gekentekend [kenteken] , is eveneens verkocht. De geldelijke waarde van deze personenauto is opgenomen op de beslaglijst.
Uit heersende jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat conservatoir beslag niet aan verbeurdverklaring in de weg staat (ECLI:NL:HR:2015:3689). Nu de rechtbank het - zoals hiervoor reeds overwogen - passend acht dat aan de verdachte deze bijkomende straf zal worden opgelegd, zal zij ter zake van de goederen a, b en c toetsen of deze verbeurd kunnen worden verklaard.
Ad a. Uit de door de officier van justitie overgelegde stukken van de Landelijke Beslag Autoriteit volgt dat tijdens het conservatoir beslag het pand aan de [adres] te Landgraaf is verkocht en dat de overwaarde van € 79.662,30 in depot wordt gehouden bij een notaris. Nu de aankoop en verfraaiing van deze woning (blijkens grote aantallen contante stortingen op de rekening waarmee de hypotheek werd voldaan en een groot aantal facturen ter zake van contante betalingen om de woning te verfraaien van in totaal circa € 38.000,-, zoals opgenomen in het procesdossier) mede is gefinancierd met de bewezenverklaarde bedragen in de tenlastelegging, is de rechtbank van oordeel dat deze post voor verbeurdverklaring in aanmerking komt.
Ad b. Nu de rechtbank geen verband kan vaststellen tussen de bewezenverklaarde bedragen in de tenlastelegging en het conservatoir beslag op de personenauto met kenteken [kenteken] , komt dit goed niet voor verbeurdverklaring in aanmerking. Ten aanzien van dit voorwerp zal de rechtbank geen beslissing nemen.
Ad c. De omvang en benaming van deze post in samenhang met de stukken in het dossier, brengt de rechtbank tot de conclusie dat deze post ziet op de overwaarde na verkoop van de woning aan de [adres] te België. Dit bedrag is in België in beslag genomen en overgenomen van de Belgische autoriteiten. [55] Nu de aankoop en verfraaiing van deze woning (blijkens een groot aantal facturen ter zake van contante betalingen om de woning te verfraaien, zoals opgenomen in het procesdossier) mede is gefinancierd met de bewezenverklaarde bedragen in de tenlastelegging, is de rechtbank van oordeel dat deze post voor verbeurdverklaring in aanmerking komt.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de voorwerpen onder a. en c. verbeurd verklaren. Genoemde voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien het voorwerpen betreft, met betrekking tot welke het feit 1 primair is begaan of die geheel of grotendeels door middel van dit strafbare feit zijn verkregen. Voor zover de rechtbank bekend, komen deze bedragen verdachte voor de helft toe en komt de andere helft toe aan medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank zal ook in de strafzaak van [medeverdachte] de verbeurdverklaring van deze gelden uitspreken.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Ontvankelijkheid
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde voor de periode 1 januari 2002 tot en met 2 juli 2009;

Vrijspraak

- spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit 3;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair en 2 tot
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 1 jaar zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- verklaart verbeurd de volgende voorwerpen (die staan vermeld op het aan dit vonnis gehechte Beslagoverzicht) waarop conservatoir beslag rust:
  • het bedrag dat thans nog resteert (na verkoop) van het pand en ondergrond [adres] te Landgraaf (volgnummer 2, onroerend registergoed);
  • NBU B (volgnummer 10, vorderingen, waarde € 134.000,-).
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. C. Wapenaar en
mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juli 2021.
Buiten staat
mr. D. Osmić en mr. C. Wapenaar zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30
maart 2011 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement
Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de
Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het
plegen van witwassen, te weten het meermalen (telkens) opzettelijk verwerven
en/of voorhanden hebben en/of overdragen en/of omzetten en/of gebruik maken
van geld een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of
een of meer van haar, verdachtes, mededader(s)
-in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011,
meerdere malen (telkens) een bedrag aan geld, tot een totaalbedrag van
ongeveer van ongeveer 582.021,04 Euro contant gestort/doen storten op een of
meer SNS-rekening(en) en/of op (een) bankrekening(en) in België op haar,
verdachtes, naam dan wel van haar, verdachtes, mededader(s) en/of op naam van
een of meer van haar en/of haar, medeverdachtes, bedrijven
en/of
-in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 een
bedrag van ongeveer 454.489,92 Euro voorhanden gehad en/of uitgegeven,
bestaande voormeld bedrag uit:
1. geschatte uitgaven van vakanties/attracties/evenementen 16.250 Euro en/of
2. kosten voor levensonderhoud volgens NIBUD-berekening 129.750,07 Euro en/of
3. aangetroffen bonnen en facturen tot een bedrag van 188.893,85 Euro en/of
4. investeringen in Bosnië, in totaal, ten bedrage van 120.000 Euro, ter
fine van het verkrijgen van -onder andere- casinorechten
en/of
-in of omstreeks de periode van 27 oktober 2009 tot 4 november 2009 een
drietal bedragen van respectievelijk 34.000 Euro, 36.000 Euro, en 30.000
Euro, in totaal 100.000 Euro, overgedragen/overgeboekt/doen overboeken van een
rekening van de [bedrijf 6] in Hongkong ter
terugbetaling van een lening verkregen van [persoon 1] in verband met de
aankoop van een pand in België aan de [adres] te Lanaken,
terwijl zij, verdachte en/of haar, verdachtes, mededader(s) (telkens)
wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
bovenomschreven geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30
maart 2011, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement
Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de
Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal (telkens) het hierboven onder 1. primair genoemde geld op de
hierboven onder 1. primair genoemde tijdstippen heeft verworven en/of
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar, verdachtes,
mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven geld (telkens) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30
maart 2011, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement
Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de
Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal (telkens) het hierboven onder 1. primair genoemde geld op de
hierboven onder 1. primair genoemde tijdstippen heeft verworven en/of
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar, verdachtes,
mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven
geld (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
zij, verdachte, in of omstreeks de maand oktober 2008, in elk geval in het
jaar 2008, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in Nederland en/of te Genk,
in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het/de navolgende
geschrift(en), te weten een "koopovereenkomst [adres] te Landgraaf" en/of een
huurovereenkomst met betrekking tot het pand [adres] te Landgraaf, -
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig
feit te dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande
dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, en/of haar medeverdachte(n)
dit/deze geschrift(en) heeft doen toekomen aan [naam bank] in Genk(B) ten
bewijze van het hebben van voldoende eigen geldmiddelen ter fine van het
verkrijgen van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van het
pand aan de [adres] te Lanaken en bestaande die valsheid of
vervalsing hierin (zakelijk weergegeven) dat in voornoemde koopovereenkomst
wordt vermeld in strijd met de waarheid dat het pand aan [adres] te Landgraaf
is verkocht aan een zekere [persoon 4] en/of [persoon 5] voor een bedrag van 650.000 Euro
en bestaande de valsheid van de huurovereenkomst hierin (zakelijk weergegeven)
dat zij, verdachte en/of haar medeverdachte(n), voormeld pand verhuurd
heeft/hebben voor een bedrag van 750 Euro per maand;
3.
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 8
november 2011, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement
Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de
Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina, heeft
deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een
aantal natuurlijke personen en/of rechtspersonen, waarvan naast haar,
verdachte, (onder andere) deel uitmaakte(n) [medeverdachte] en/of [verdachte]
en/of [persoon 8] en/of [persoon 1] en/of [naam 5] en/of
[naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] en/of een of meer
andere(n), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk (onder andere) het/de misdrijf/misdrijven witwassen (art. 420 Wetboek
van Strafrecht) en/of oplichting (art. 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
valsheid in geschrifte (art. 225 Wetboek van Strafrecht);

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg Zuid, Divisie Regionale Recherche, codenummer GC 2451108005, gesloten d.d. 15 mei 2012, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 4559.
2.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563.
3.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563.
4.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563.
5.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563.
6.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563.
7.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563.
8.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1555 tot en met 1563.
9.Proces-verbaal bevindingen Belgische bank [medeverdachte] [verdachte] met bijlagen, dossierpagina 1759 tot en met 1775.
10.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting van 25 en 26 mei 2021.
11.Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medeverdachte] [verdachte] d.d. 29 maart 2012, pagina 1779 tot en met 1783 en de daarbij behorende bijlagen.
12.Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medeverdachte] [verdachte] d.d. 29 maart 2012, pagina 1784 tot en met 1785.
13.Proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven [medeverdachte] [verdachte] d.d. 29 maart 2012, pagina 1785 en de daarbij behorende bijlage 4.2: exceloverzicht contante uitgaven, pagina 1844 tot en met 1848 en facturen pagina 1849 tot en met 1946.
14.Uittreksel Kamer van Koophandel pagina 1273 en 1274.
15.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1256.
16.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1257.
17.Vergelijk handgeschreven kasboek pagina 1308 tot en met 1330 en digitaal kasboek over de betreffende maanden pagina 1331 tot en met 1334
18.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1259.
19.Mutaties bankrekening [rekeningnummer] op pagina 1597.
20.Verklaring van [persoon 2] d.d. 18 november 2014 afgelegd tegenover de rechter-commissaris.
21.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1261.
22.Mutaties bankrekening [rekeningnummer] op pagina 1608 en 1609.
23.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] , d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1265 tot en met 1268 en de bijbehorende bijlagen pagina 1448 tot en met 1482.
24.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1260.
25.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1262 welk bedrag nog moet worden verhoogd met een kasstorting van € 560,- op 16 juni 2004: mutaties rekening [rekeningnummer] op pagina 1616.
26.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 24 november 2011, 3153 en 3154.
27.Af te leiden uit Excel-overzicht op pagina 3208 en bijvoorbeeld vastlegging verkoop pagina 3198
28.Proces-verbaal zaaksdossier creatine, d.d. 18 april 2012, pagina 3099 tot en met 3107 op pagina 3104.
29.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] , d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1266 en 1267.
30.Reconstructie kasboek pagina 1466 tot en met 1482 op pagina 1482.
31.Uit Exceloverzicht in- en verkoop creatine op pagina 3208,
32.Proces-verbaal zaaksdossier creatine, d.d. 18 april 2012, pagina 3099 tot en met 3107 op pagina 3104 en Exceloverzicht in- en verkoop creatine op pagina 3208.
33.Bedrijfsprofiel uit het Handelsregister Bedrijfsprofiel van de Kamer van Koophandel d.d. 22 augustus 2011, pagina 1279.
34.O.a. handgeschreven aantekeningen aangetroffen bij boekhouder [persoon 1] waarvan gezien het gebruik van de ik-vorm kan worden aangenomen dat deze zijn geschreven door de verdachte, pagina 3025 en 3026.
35.Proces-verbaal bevindingen Financieel Onderzoek Bedrijven [medeverdachte] en [verdachte] , d.d. 31 januari 2012, pagina 1252 tot en met 1271 op pagina 1269 en kasboek pagina 1483 tot en met 1508.
36.Proces-verbaal PV Motorrijtuigen d.d. 3 april 2012, pagina 2947 tot en met 2956 op pagina 2950 tot en met 2952 alsmede geschriften pagina 3029 en 3030.
37.Proces-verbaal van bevindingen Nederlandse banken [medeverdachte] [verdachte] d.d. 7 februari 2012, pagina 1563.
38.Zie Excel-overzicht in- en verkoop creatine pagina 3208, verkopen tot max 2 kilo.
39.Verkoopovereenkomst inzake [adres] te Lanaken (België) d.d. 8 september 2008, pagina 2358 tot en met 2361.
40.Aanvraag woonkrediet, pagina 2531 tot en met 2535 en de ontvangstbevestiging aanvraag pagina 2536.
41.Aanvraag woonkrediet bij [naam bank] door [medeverdachte] en [verdachte] d.d. 14 november 2008, pagina 2531 tot en met 2535, op pagina 2534.
42.Koopovereenkomst [adres] te Landgraaf d.d. pagina 2634 tot en met 2639.
43.Beslissingsblad voor het dossier [medeverdachte] d.d. 24 oktober 2008, pagina 2658 tot en met 2667.
44.Kredietaanbod 516234 d.d. 7 november 2008, pagina 2572 tot en met 2575.
45.Verklaring bij aanvraag woonkrediet bij [naam bank] d.d. 12 november 2008, pagina 2530.
46.Proces-verbaal verhoor getuige [persoon 6] d.d. 21 november 2011, pagina 2836 tot en met 2837.
47.Navolgend proces-verbaal 005905/2011 d.d. 22 november 2011, pagina 2841 tot en met 2844.
48.Navolgend proces-verbaal 001646/2009 d.d. 24 maart 2009, pagina 2414 en 2415.
49.Navolgend proces-verbaal 002365/2009 d.d. 22 april 2009, pagina 2419 en 2020.
50.Aangetekend schrijven “betreft uitgifte kredietopening” door Notarisassociatie Boes & Joossens d.d. 6 maart 2009, pagina 2474.
51.Navolgend proces-verbaal 005961/2011 d.d. 25 november 2011, pagina 2838 tot en met 2840.
52.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 4] d.d. 18 november 2011, pagina 2792 tot en met 2797.
53.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 5] d.d. 18 november 2011, 2799 tot en met 2782.
54.Beschikking van de rechtbank Limburg, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, rekestnummer: 09/588 van 19 maart 2010, op bladzijde 2.
55.Brief van de Belgische autoriteiten aan het Openbaar Ministerie van 14 juni 2011, pagina 2325 tot en met 2327 op pagina 2326.