4.6.Ingevolge artikel 4.11d, tweede lid, aanhef en onder a van de APV kan aan een vergunning tevens een herplantverplichting als voorwaarde worden verbonden.
5. Eisers voeren vijf beroepsgronden aan. De rechtbank zal die beroepsgronden bespreken aan de hand van het juridisch kader.
Enquête voorafgaand aan aanvraag
6. Eisers voeren in beroep aan dat verweerder de bestreden besluiten onvoldoende zou hebben voorbereid door een enquête te houden onder de bewoners van de Anderdelstraat en Kerkdelstraat die niet representatief en niet onafhankelijk is. Verweerder zou slechts een beperkte groep bewoners hebben benaderd. Verweerder geeft aan dat in de eerste plaats het houden van een enquête onder bewoners voor verweerder geen onderdeel uitmaakt van het beoordelingskader om tot een besluit op de aanvraag voor een omgevingsvergunning te komen. Daarnaast voert verweerder aan dat de gemeente naar aanleiding van een brief van 25 oktober 2018 waarin mede door eisers geklaagd wordt over ervaren overlast van de bomen en de gemeente wordt gevraagd die overlast op te lossen, een locatiebezoek heeft gebracht. Uiteindelijk heeft de gemeente een enquête uitgezet bij bewoners die relatief dicht bij de bomen wonen om een idee te krijgen van de overlast die de buurt ervaart.
7. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de enquête en de uitkomst daarvan geen onderdeel uitmaken van de bestreden besluiten. Verweerder heeft aangeven dat de enquête vooral bedoeld was voor de gemeente om de overlast te duiden. Eisers stellen zonder dit nader te onderbouwen dat de gemeente een voorkeur zou hebben voor kap en om die reden de enquête niet representatief zou zijn. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist en de rechtbank ziet geen aanleiding om hier anders over te denken. De enkele omstandigheid dat eisers geen voorstander zijn van kap, maakt niet dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel zou hebben geschonden. De beroepsgrond die eisers hiertegen hebben geformuleerd slaagt niet.
Belangenafweging omgevingsvergunning voor kap
8. Uit artikel 4.11c, eerste lid van de APV volgt dat verweerder een omgevingsvergunning moet weigeren indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van het behoud van de houtopstand. Er dient aldus door verweerder een belangenafweging plaats te vinden, waarbij het belang van het behoud van de houtopstand kan bestaan uit een of meer van de gronden die worden genoemd in artikel 4.11c, eerste lid van de APV. Bij die belangenafweging komt aan verweerder een grote mate van beoordelingsruimte toe.Als de uitkomst van de belangenafweging echter is dat het belang van verlening van de vergunning niet opweegt tegen het behoud van de houtopstand, dan volgt uit de APV dat verweerder de vergunning moet weigeren. In zoverre wijkt het juridische kader in deze zaak af van de jurisprudentie die verweerder aanhaalt. Het gaat er aldus in deze zaak om, of verweerder in redelijkheid kon komen tot de door hem gemaakte belangenafweging en het verlenen van de omgevingsvergunning.
9. Volgens eisers berusten de bestreden besluiten op een onevenredige belangenafweging in de zin van artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De door verweerder gemaakte belangenafweging bestaat volgens eisers uit overlast van bladval, zaadval, worteldruk en honingdauw/roetdauw. Daar tegenover staat echter het verdwijnen (door de kap) van gezonde beeldbepalende bomen die reeds 35 jaar ter plaatse staan. De rechtbank zal eerst de ervaren overlast bespreken en vervolgens de weigeringsgronden uit artikel 4.11c, eerste lid, van de APV. Daarna zal de rechtbank de door eisers gestelde mogelijkheid van snoei bespreken.
10. Volgens eisers is de overlast van de bomen zo beperkt dat deze geen zwaarwegende reden vormt voor kap. Van honingdauw/roetdauw is slechts in 2018 sprake geweest en de hinder van bladval en zaadval is zo beperkt dat deze door de bewoners zelf gedragen moet worden. Daartoe wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).Worteldruk kan daarnaast op grond van artikel 5:44, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek zelf door bewoners worden opgelost. Verweerder geeft aan dat sprake is van meer dan geringe overlast en dat die overlast ook door eisers wordt erkend in de brief van 25 oktober 2018.