ECLI:NL:RBLIM:2021:5201

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
20/2387
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor kap van bomen met herplantverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van veertien bomen in Slenaken, gemeente Gulpen-Wittem. Eisers, bewoners van de Anderdelstraat en Kerkdelstraat, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders, die de bezwaren van eisers tegen de vergunning ongegrond verklaarden. De rechtbank oordeelt dat de kap van de bomen is toegestaan op basis van de Algemene plaatselijke verordening (APV) en dat snoei geen alternatief biedt voor kap. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat de herplantverplichting die aan de vergunning is verbonden onvoldoende concreet is. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door een termijn voor herplant aan de omgevingsvergunning te koppelen, namelijk binnen één jaar na de kap. De rechtbank heeft het beroep van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd voor zover het de herplantverplichting betreft, en verweerder opgedragen het griffierecht en proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2021 in de zaak tussen

[Naam 1], te [woonplaats] en

[naam 2], te [woonplaats],

eisers
(gemachtigde: mr. B.M. Visser),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem, verweerder
(gemachtigde: mr. D.H.A.G. Gidding).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan de gemeente Gulpen-Wittem een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van veertien bomen gelegen langs de Anderdelstraat en Kerkdelstraat te Slenaken.
In besluiten van 29 juli 2020 (bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en door de heer G.J. van Prooijen, deskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door de heer [naam 3], medewerker van de gemeente Gulpen-Wittem.

Overwegingen

1. Eisers wonen beiden aan de [straatnaam] te [woonplaats]. De gemeente Gulpen-Wittem (de gemeente) is eigenaar van veertien bomen langs de Anderdelstraat en de Kerkdelstraat te Slenaken. Het betreft negen eiken, vier esdoorns en één lindeboom. De bomen zijn niet monumentaal en het Groenstructuurplan gemeente Gulpen-Wittem kent ook geen bijzondere waarde aan de bomen toe.
2. De gemeente heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de kap van deze bomen, waarbij de gemeente als reden voor de kap heeft aangegeven dat kap noodzakelijk is om de door de bewoners (van de Anderdelstraat en Kerkdelstraat) ervaren overlast op te heffen. Kap is volgens de gemeente nodig omdat drastisch snoeien door de bomen niet verdragen wordt. De gemeente geeft aan in haar beslissing tot kappen van de veertien bomen een afweging te hebben gemaakt tussen het algemeen belang dat de bomen dienen en de door bewoners individueel ervaren overlast van de bomen.
3. Eisers willen dat de rechtbank tot vernietiging van de bestreden besluiten overgaat.
Juridische kader
4. De rechtbank gaat uit van het volgende juridische kader, dat hier wordt weergegeven voor zover van toepassing op deze zaak.
4.1.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning houtopstand te vellen of te doen vellen indien ingevolge een gemeentelijke verordening hiervoor een vergunning of ontheffing is vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 2.18 Wabo kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2 Wabo slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn opgenomen in de betreffende gemeentelijke verordening.
4.3.
Ingevolge artikel 4.11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Gulpen-Wittem 2019 (APV) is het verboden zonder vergunning houtopstand te vellen of te doen vellen.
4.4.
Ingevolge artikel 4.10, aanhef en onder b van de APV wordt onder houtopstand begrepen: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint) begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg met een lengte van minimaal 25 meter.
4.5.
Ingevolge artikel 4.11c, eerste lid van de APV wordt een vergunning geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:
natuur- en milieuwaarden;
landschappelijke waarden;
cultuurhistorische waarden;
waarden van stads en dorpsschoon;
waarden voor recreatie en leefbaarheid;
beeldbepalende waarde van de houtopstand;
4.6.
Ingevolge artikel 4.11d, tweede lid, aanhef en onder a van de APV kan aan een vergunning tevens een herplantverplichting als voorwaarde worden verbonden.
Beoordeling
5. Eisers voeren vijf beroepsgronden aan. De rechtbank zal die beroepsgronden bespreken aan de hand van het juridisch kader.
Enquête voorafgaand aan aanvraag
6. Eisers voeren in beroep aan dat verweerder de bestreden besluiten onvoldoende zou hebben voorbereid door een enquête te houden onder de bewoners van de Anderdelstraat en Kerkdelstraat die niet representatief en niet onafhankelijk is. Verweerder zou slechts een beperkte groep bewoners hebben benaderd. Verweerder geeft aan dat in de eerste plaats het houden van een enquête onder bewoners voor verweerder geen onderdeel uitmaakt van het beoordelingskader om tot een besluit op de aanvraag voor een omgevingsvergunning te komen. Daarnaast voert verweerder aan dat de gemeente naar aanleiding van een brief van 25 oktober 2018 waarin mede door eisers geklaagd wordt over ervaren overlast van de bomen en de gemeente wordt gevraagd die overlast op te lossen, een locatiebezoek heeft gebracht. Uiteindelijk heeft de gemeente een enquête uitgezet bij bewoners die relatief dicht bij de bomen wonen om een idee te krijgen van de overlast die de buurt ervaart.
7. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de enquête en de uitkomst daarvan geen onderdeel uitmaken van de bestreden besluiten. Verweerder heeft aangeven dat de enquête vooral bedoeld was voor de gemeente om de overlast te duiden. Eisers stellen zonder dit nader te onderbouwen dat de gemeente een voorkeur zou hebben voor kap en om die reden de enquête niet representatief zou zijn. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist en de rechtbank ziet geen aanleiding om hier anders over te denken. De enkele omstandigheid dat eisers geen voorstander zijn van kap, maakt niet dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel zou hebben geschonden. De beroepsgrond die eisers hiertegen hebben geformuleerd slaagt niet.
Belangenafweging omgevingsvergunning voor kap
8. Uit artikel 4.11c, eerste lid van de APV volgt dat verweerder een omgevingsvergunning moet weigeren indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van het behoud van de houtopstand. Er dient aldus door verweerder een belangenafweging plaats te vinden, waarbij het belang van het behoud van de houtopstand kan bestaan uit een of meer van de gronden die worden genoemd in artikel 4.11c, eerste lid van de APV. Bij die belangenafweging komt aan verweerder een grote mate van beoordelingsruimte toe. [1] Als de uitkomst van de belangenafweging echter is dat het belang van verlening van de vergunning niet opweegt tegen het behoud van de houtopstand, dan volgt uit de APV dat verweerder de vergunning moet weigeren. In zoverre wijkt het juridische kader in deze zaak af van de jurisprudentie die verweerder aanhaalt. Het gaat er aldus in deze zaak om, of verweerder in redelijkheid kon komen tot de door hem gemaakte belangenafweging en het verlenen van de omgevingsvergunning.
9. Volgens eisers berusten de bestreden besluiten op een onevenredige belangenafweging in de zin van artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De door verweerder gemaakte belangenafweging bestaat volgens eisers uit overlast van bladval, zaadval, worteldruk en honingdauw/roetdauw. Daar tegenover staat echter het verdwijnen (door de kap) van gezonde beeldbepalende bomen die reeds 35 jaar ter plaatse staan. De rechtbank zal eerst de ervaren overlast bespreken en vervolgens de weigeringsgronden uit artikel 4.11c, eerste lid, van de APV. Daarna zal de rechtbank de door eisers gestelde mogelijkheid van snoei bespreken.
Overlast
10. Volgens eisers is de overlast van de bomen zo beperkt dat deze geen zwaarwegende reden vormt voor kap. Van honingdauw/roetdauw is slechts in 2018 sprake geweest en de hinder van bladval en zaadval is zo beperkt dat deze door de bewoners zelf gedragen moet worden. Daartoe wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [2] Worteldruk kan daarnaast op grond van artikel 5:44, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek zelf door bewoners worden opgelost. Verweerder geeft aan dat sprake is van meer dan geringe overlast en dat die overlast ook door eisers wordt erkend in de brief van 25 oktober 2018.
10.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de mate van overlast niet zo beperkt is dat deze zonder meer door de bewoners zelf gedragen zou moeten worden. Verweerder mag daarom de overlast betrekken in de belangenafweging op grond van artikel 4.11c van de APV. De rechtbank hecht daarbij waarde aan de brief van 25 oktober 2018. Het komt de rechtbank zonder nadere onderbouwing door eisers niet aannemelijk voor dat de in de brief beschreven overlast inmiddels sterk is afgenomen zoals eisers stellen. De door eisers aangehaalde jurisprudentie is naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend en wel omdat overlast gelet op het beoordelingskader van artikel 4.11c van de APV niet onrechtmatig hoeft te zijn om de verlening van een omgevingsvergunning voor de kap van bomen te rechtvaardigen.
Natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden
11. Verweerder heeft zich blijkens de bestreden besluiten voor wat betreft de toets aan natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden gebaseerd op een interne deskundige. Uit de raadpleging van die interne deskundige kwam naar voren dat geen bijzondere natuurwaarden worden geschaad door de kap, maar ook dat de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de bomen gering zijn. Dat wordt onderschreven doordat de bomen geen bijzondere status hebben. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat verweerder zijn besluit niet op het oordeel van de deskundige mag baseren. Eisers stellen weliswaar dat sprake zal zijn van een zekere bijdrage van de bomen aan biodiversiteit en dat sprake zal zijn van natuur die verloren gaat, maar dat is door eisers verder niet onderbouwd. Kap brengt naar zijn aard enig verlies aan biodiversiteit en natuur met zich en bovendien kent het bestreden besluit een herplantverplichting, waardoor ook compensatie plaatsvindt voor de kap van de bomen. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze weigeringsgronden niet aan verlening van het bestreden besluit in de weg staan.
Waarde voor stads- en dorpsschoon
12. Eisers stellen dat waarden van stads- en dorpsschoon zodanig worden aangetast dat dit op grond van artikel 4.11c, eerste lid, onder d van de APV een grond oplevert om de omgevingsvergunning te weigeren.
12.1.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze weigeringsgrond niet aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. De interne deskundige van verweerder geeft aan dat de waarden van stads- en dorpsschoon ondanks de kap behouden blijven. Dit houdt ook verband met de herplantverplichting die onderdeel is van het bestreden besluit. Eisers hebben verder niet onderbouwd waarom de deskundige waar verweerder zich op beroept tot een onjuist oordeel is gekomen en de rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat verweerder zijn besluit niet op het oordeel van de deskundige mag baseren.
Waarde voor recreatie en leefbaarheid
13. Eisers voeren aan dat de bomen bijdragen aan de leefbaarheid van de bewoners van de Anderdelstraat en Kerkdelstraat, onder meer in de vorm van verkoeling tijdens warme zomers. De rechtbank legt deze stelling uit als een beroep van eisers op de toepasselijkheid van de weigeringsgrond uit artikel 4.11c, eerste lid, onder e van de APV.
13.1.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de waarde voor recreatie en leefbaarheid niet aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. Hoewel aan eisers kan worden toegegeven dat de bomen voor schaduw en verkoeling in de zomer zullen zorgen, kunnen diezelfde kenmerken voor andere bewoners als nadelig voor de leefbaarheid worden ervaren. De rechtbank volgt verweerder bovendien in zijn standpunt dat de herplantverplichting ervoor zorgt dat het belang van het behoud van de oorspronkelijke bomen minder groot is.
Beeldbepalende waarde van de houtopstand
14. Eisers stellen dat de bomen een beeldbepalende waarde hebben en dat daarom de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend, vanwege de toepasselijkheid van de weigeringsgrond uit artikel 4.11c, eerste lid, onder f van de APV. Eisers onderbouwen hun standpunt verder niet.
14.1.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij de beeldbepalende waarde van de bomen minder zwaar weegt dan de door de buurt ervaren overlast van de bomen. Tegenover de beeldbepalendheid van de bomen staat volgens de interne deskundige van de gemeente de overlast en bovendien blijft het straatbeeld grotendeels in stand door het planten van nieuwe bomen op grond van de herplantverplichting die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning voor kap.
Mogelijkheid van snoei
15. Eisers stellen dat de overlast verminderd kan worden door de bomen te snoeien en daardoor zou kap disproportioneel zijn. Verweerder kon derhalve volgens eisers niet tot het bestreden besluit komen. Volgens een door eisers opgesteld rapport van Bindels Groen BV (Bindels) van 11 oktober 2020, is kap slechts noodzakelijk voor één eik en drie esdoorns. De overlast van de overige bomen kan volgens eisers worden weggenomen door (forse) snoei. Die snoei kan volgens Bindels plaatsvinden conform hoofdstuk 9 van het Handboek Bomen en zodoende kunnen de bomen gehandhaafd blijven indien er om de 5-7 jaar opnieuw snoei plaatsvindt. Snoei van de bomen is bovendien ook mogelijk volgens een door eisers ingebrachte e-mail van de heer Van Prooijen. Eisers hebben over snoei in beroep verder nog het standpunt ingenomen dat de bestreden besluiten geen deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inhouden. Dit omdat verweerder het snoeistandpunt van eisers tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie verkeerd zou hebben geïnterpreteerd.
15.1.
Verweerder stelt ten aanzien van de mogelijkheid van snoei om de overlast tegen te gaan, dat dit niet mogelijk is. De gemeente is licentiehouder van het Norminstituut Bomen en dat betekent dat de gemeente zich bij het snoeien van bomen houdt aan de voorschriften uit het Handboek Bomen. Het is volgens verweerder niet mogelijk om de bomen in kwestie te snoeien conform het Handboek Bomen. Het innemen van de kroon zoals eisers voorstellen betreft een ingreep die valt onder specifieke vormgroei uit hoofdstuk 9 van het Handboek Bomen. Het innemen van de kroon is geen adequate oplossing aangezien de bomen de ingekorte takken snel zullen compenseren door extra groei. Het effect van snoei is tijdelijk en heeft nauwelijks invloed op de ervaren overlast. Daarnaast voert verweerder aan dat de bomen volgens de van het Handboek Bomen deel uitmakende boommonitor hoe dan ook te groot worden voor hun standplaats. Als wordt uitgegaan van een gemiddelde groei en levensduur, blijkt dat de bomen niet voldoen aan de normen die de boommonitor stelt aan de benodigde ruimte voor de bomen.
15.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de bestreden besluiten volgt het onderbouwde standpunt van verweerder dat de benodigde snoei niet in lijn is met de voorschriften uit het Handboek Bomen. Weliswaar hebben eisers een rapport van Bindels en Van Prooijen ingebracht, maar die rapporten gaan onvoldoende in op de specifieke bezwaren tegen snoei die verweerder naar voren brengt. Het gaat dan onder meer om het niet voldoen aan de normen uit de boommonitor en het onderbouwde standpunt van verweerder dat de door eisers voorgestane snoei door het innemen van de kroon geen gangbare wijze van snoeien is. Het rapport van Bindels gaat bovendien niet in op het standpunt van verweerder dat snoeien slechts tijdelijk de overlast wegneemt of vermindert. De door eisers geraadpleegde deskundige Van Prooijen geeft daarnaast in zijn e-mail aan dat snoei ervoor zal zorgen dat de overlast niet groter wordt. Daar leidt de rechtbank uit af dat wanneer snoei al mogelijk zou zijn, dit geen redelijk alternatief voor kap is, aangezien de overlast door snoei niet wordt weggenomen of verminderd.
15.3.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat snoei van de bomen niet mogelijk is, althans geen redelijk alternatief voor kap is. Of verweerder eisers in de bezwaarfase goed heeft begrepen of niet kan in het midden blijven, aangezien onvoldoende is gebleken dat verweerder de bestreden besluiten voor wat betreft snoeimogelijkheden niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
Conclusie over belangenafweging
16. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bestreden besluiten voldoende blijk geven van een zorgvuldige belangenafweging door verweerder. Dat betekent ook dat de rechtbank aan de door eisers gestelde precedentwerking die ziet op kap van bomen zonder zorgvuldige belangenafweging niet toekomt. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder een groter gewicht mocht toekennen aan verlening van de omgevingsvergunning dan aan het behoud van de bomen. De beroepsgronden die eisers hiertegen hebben gericht slagen niet.
Herplantverplichting
17. Eisers stellen dat de herplantverplichting onvoldoende concreet is. Enerzijds is volgens eisers in de omgevingsvergunning niet opgenomen wanneer uiterlijk moet zijn herplant en anderzijds is niet opgenomen welke bomen er geplant moeten worden. Eisers menen dat de tot nu toe voorgestelde uitheemse boomsoorten geen gelijkwaardig alternatief zijn voor de bomen die er thans staan. Verweerder voert in dit kader aan dat uit de omgevingsvergunning volgt dat er door de gemeente veertien bomen van een minimale stamomtrek van 16-18 cm moeten worden herplant. De soortkeuze van de nieuwe bomen is niet voorgeschreven in de omgevingsvergunning, maar wordt in overleg met de bewoners bepaald. Daarnaast geeft verweerder aan dat zij de nieuwe bomen zal planten in het eerstvolgende plantseizoen volgend op de kap.
17.1.
De rechtbank stelt vast dat artikel 4.11d, tweede lid, aanhef en onder a van de APV enkel bepaalt dat verweerder een herplantverplichting als voorwaarde aan de omgevingsvergunning kan koppelen. Uit de APV blijkt niet expliciet dat in de omgevingsvergunning moet worden opgenomen welke boomsoort er moet worden geplant en binnen welke termijn dat dient te gebeuren. De beslissing om al dan niet een herplantverplichting op te leggen, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij hij beleidsruimte heeft. [3] De rechter toetst of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Legt verweerder een herplantverplichting op, dan moet naar het oordeel van de rechtbank wel uit het besluit blijken dat sprake is van een verplichting om binnen een redelijke termijn tot daadwerkelijke herplant te komen. Daarnaast dient herplant in beginsel gericht te zijn op herstel van de landschappelijke waarde en dient het een equivalent te vormen van hetgeen verloren is gegaan. [4]
17.2.
Voor wat betreft het concretiseren van de herplantverplichting met betrekking tot de te herplanten boomsoort geldt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat zij geen specifieke boomsoort als herplantverplichting heeft opgenomen. Verweerder heeft als voorwaarde opgenomen dat veertien nieuwe bomen geplant moeten worden en dat deze bomen een minimale stamomtrek van 16-18 cm dienen te hebben. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende verzekerd dat de nieuwe bomen, zeker wanneer zij tot volle wasdom zijn gekomen, bijdragen aan herstel van de landschappelijke waarde en een equivalent zijn voor de oude bomen. Dat eisers liever specifieke boomsoorten en wellicht zelfs dezelfde soort als de te kappen bomen geplant zien worden, doet hier niet aan af.
17.3.
De rechtbank is daarentegen wel van oordeel dat de herplantverplichting op het punt van de termijn niet concreet genoeg is en daarmee niet voldoet aan de APV. Voor de gemeente bestaat nu immers onvoldoende prikkel om binnen een redelijke termijn na kap daadwerkelijk tot herplant over te gaan. In zoverre slaagt het betoog van eisers. Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting aangegeven dat de gemeente voornemens is na kap in het eerstvolgende plantseizoen nieuwe bomen te planten. De rechtbank ziet in die toezegging van de gemeente de mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien en wel door de bestreden besluiten aan te vullen door aan de omgevingsvergunning de voorwaarde te koppelen dat herplant van de bomen dient plaats te vinden binnen één jaar na kap van de bomen.
Conclusie
18. Het beroep is gegrond voor zover dat ziet op ontbreken van een termijn voor herplant in de herplantverplichting zoals die is opgenomen in het primaire besluit.
19. Omdat de rechtbank het beroep (deels) gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
20. Omdat het beroep (deels) gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,- aan vergoeding. Voor een veroordeling van verweerder in de kosten van Bindels Groen en de heer van Prooijen ziet de rechtbank geen aanleiding en wel omdat de beroepsgrond die (deels) slaagt geen verband houdt met deze deskundigenrapporten. Daarom oordeelt de rechtbank in lijn met vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] dat de kosten voor die rapporten niet voor vergoeding door verweerder in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor dit zover betrekking heeft op het ontbreken van een termijn voor herplant;
- vernietigt de bestreden besluiten, voor zover daarbij door verweerder is geoordeeld dat zij niet gehouden is om een termijn voor herplant op te nemen als onderdeel van de herplantverplichting en voor zover de bezwaren van eisers op dat punt van de herplantverplichting ongegrond zijn verklaard;
- voorziet zelf in de zaak door de bezwaren van eisers tegen het ontbreken van een termijn voor herplant alsnog gegrond te verklaren en door aan het primaire besluit de aanvullende voorwaarde te verbinden dat de herplant van veertien bomen op de locatie Anderdelstraat en Kerkdelstraat plaatsvindt binnen één jaar nadat de bomen zijn gekapt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021
Rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 30 juni 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ1887.
2.Afdeling, 24 september 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AL1472.
3.Afdeling, 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1252.
4.Afdeling, 4 april 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA2248 en Afdeling, 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3175.
5.Afdeling, 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:945