ECLI:NL:RBLIM:2021:5191

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
C/03/292319 / KG ZA 21-190
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot staken executie en verbeurde dwangsommen in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, hebben eiseressen een verzoek ingediend om de executie van eerdere vonnissen te staken. De voorzieningenrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat eiseressen niet volledig hebben voldaan aan de opgelegde verplichtingen, wat heeft geleid tot verbeurde dwangsommen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseressen niet tijdig hebben voldaan aan de veroordelingen uit eerdere vonnissen, waardoor het verzoek om de executie te staken is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen reden is voor een separate proceskostenveroordeling, aangezien de vertraging in de afgifte van auto’s aan eiseressen zelf te wijten is. De vorderingen van eiseressen zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/292319 / KG ZA 21-190
Vonnis in kort geding van 29 juni 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eiseressen,
advocaat: mr. W.C.G.J. Sterk,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 4] ,
gedaagden,
advocaat: mr. N.P.F.E. van der Peet.
Partijen zullen hierna gezamenlijk “eiseressen” en afzonderlijk ” [eiseres sub 1] ” en “ [eiseres sub 2] ” en gezamenlijk “gedaagden” en afzonderlijk “ [gedaagde sub 1] ” of “ de VOF” en “ [gedaagde sub 2] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in kort geding, betekend op 1 juni 2021,
  • de akte overlegging producties in kort geding van mr. Sterk met de producties 1 t/m 10,
  • de akte overlegging producties in kort geding van mr. Sterk met productie 11,
  • de producties 1 t/m 30, overgelegd door mr. Van der Peet,
  • de akte overlegging producties in kort geding van mr. Sterk met productie 12,
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 15 juni 2021,
  • de spreekaantekeningen van mr. Sterk,
  • de pleitnota van mr. Van der Peet.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij kortgedingvonnis van 3 december 2020 (zaaknummer: C/03/282226 / KG ZA 20-355) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, tussen partijen – voor zover thans van belang – als volgt geoordeeld:
“(…) 6.1. veroordeelt [eiseres sub 1] over het jaar 2017, en [eiseres sub 2] over de periode vanaf 1 januari 2018, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan eiseressen in conventie afschriften te verstrekken van de administratie van de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag voor iedere dag dat zij ieder voor zich in gebreke blijven hieraan te
voldoen, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt; (…)”
2.2.
Bij kortgedingvonnis van 23 maart 2021 (zaaknummer: C/03/289041 / KG ZA 21-84) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, tussen partijen – voor zover thans van belang – als volgt geoordeeld:
“(...) 5.1. stelt de bij vonnis van 3 december 2020 rechterlijke dwangsom ten aanzien van de veroordeling van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] om “afschriften te verstrekken van de administratie van de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] ” opnieuw vast, in dier voege dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een dwangsom verbeuren van € 7.500,00 per dag voor iedere dag dat zij ieder voor zich in gebreke blijven hieraan te voldoen, zulks tot een maximum van € 200.000,00;
5.2.
gebiedt [eiseres sub 2] om uiterlijk 31 maart 2021 haar volledige medewerking te verlenen aan de voortzetting van de aan de VOF verbonden onderneming door [gedaagde sub 2] vanaf donderdag 1 april 2021 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per dag voor iedere dag [eiseres sub 2] niet hieraan voldoet, zulks met een maximum van € 1.000.000,00, bij gebreke waarvan dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte tot het verrichten van de betreffende feitelijke handeling als bepaald in artikel 3:299 BW respectievelijk rechtshandeling als bepaald in artikel 3:300 BW; (...)”
2.3.
Bij exploten van 25 maart 2021 is het vonnis in kort geding van 23 maart 2021 aan eiseressen betekend.
2.4.
Op 31 maart 2021 heeft [eiseres sub 2] conservatoir beslag op de aan [gedaagde sub 1] toebehorende bankrekening, bij de Rabobank aangehouden, laten leggen. [eiseres sub 1] heeft op 1 april 2021 opdracht gegeven dat beslag op te heffen. Op 6 april 2021 is het beslag opgeheven.
2.5.
Bij (drie) exploten van 22 april 2021 hebben gedaagden ten laste van [eiseres sub 1] derdenbeslag en beslag op aandelen laten leggen ter zekerheid van de volgende dwangsommen: € 100.000,00, vermeerderd met kosten.
2.6.
Bij (drie) exploten van 22 april 2021 hebben gedaagden ten laste van [eiseres sub 2] derdenbeslag en beslag op aandelen laten leggen ter zekerheid van de volgende dwangsommen: € 100.000,00, vermeerderd met kosten.
2.7.
Bij exploot van 6 mei 2021 hebben gedaagden [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] tot betaling bevolen van:
  • € 100.000,00 wegens overtreding van 6.1 van het vonnis van 3 december 2020,
  • € 100.000,00 wegens overtreding van 5.1 van het vonnis van 23 maart 2021,
  • € 150.000,00 wegens overtreding van 5.2 van het vonnis van 23 maart 2021,
vermeerderd met kosten, uitkomend op € 351.365,35 + PM.

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren op alle dagen en uren, als onmiddellijke, voorlopige voorziening:
op verzoek van [eiseres sub 1]
I.
primair:
gedaagden
gelastbinnen 24 uur na betekening alle executiemaatregelen tegen haar
onvoorwaardelijkte staken en gestaakt te houden en nieuwe executiemaatregelen tegen haar achterwege te laten, voor zover deze strekken ter incasso van dwangsommen wegens overtreding van het tot haar in 6.1 van het vonnis d.d.
3 december 2020 gerichte bevel; zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding c.q. dag dat gedaagden aan het vonnis geen gehoor geven;
II.
subsidiair:
gedaagden
gelastbinnen 24 uur na betekening alle executiemaatregelen tegen haar te staken en gestaakt te houden en nieuwe executiemaatregelen tegen haar achterwege te laten, voor zover deze strekken ter incasso van dwangsommen wegens overtreding van het tot haar in 6.1 van het vonnis d.d. 3 december 2020 gerichte bevel,
totdatten principale in de bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist over de stellingen van gedaagden dat (1) VOF-omzet is omgeleid en (ii) de VOF-administratie niet volledig is afgegeven; zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding c.q. dag dat gedaagden aan het vonnis geen gehoor geven;
III.
meer subsidiair:
gedaagden
gelastbinnen 24 uur na betekening alle executiemaatregelen tegen haar
beperkentot het in 6.1 genoemde maximum van € 100.000,00 en niet tot het in 5.1 van het vonnis d.d. 23 maart 2021 genoemde, verhoogde maximum van
€ 200.000,00 te gaan; zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 25.000,00 per overtreding c.q. dag dat gedaagden aan het vonnis geen gehoor geven;
op verzoek van [eiseres sub 2] - enerzijds
I.
primair:
gedaagden
gelastbinnen 24 uur na betekening alle executiemaatregelen tegen haar
onvoorwaardelijkte staken en gestaakt te houden en nieuwe executiemaatregelen tegen haar achterwege te laten, voor zover deze strekken ter incasso van dwangsommen wegens overtreding van het tot haar in 6.1 van het vonnis d.d.
3 december 2020 gerichte bevel; zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding c.q. dag dat gedaagden aan het vonnis geen gehoor geven;
alsmede
gedaagden
gelastbinnen 24 uur na betekening alle executiemaatregelen tegen haar te staken en gestaakt te houden en nieuwe executiemaatregelen tegen haar achterwege te laten, voor zover deze strekken ter incasso van dwangsommen wegens overtreding van het tot haar in 5.2 van het vonnis d.d. 23 maart 2021 gerichte bevel; zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding c.q. dag dat gedaagden aan het vonnis geen gehoor geven;
II.
subsidiair:
gedaagden
gelastbinnen 24 uur na betekening alle executiemaatregelen tegen haar te staken en gestaakt te houden en nieuwe executiemaatregelen tegen haar achterwege te laten, voor zover deze strekken ter incasso van dwangsommen wegens overtreding van het tot haar in 6.1 van het vonnis d.d. 3 december 2020 gerichte bevel,
totdatten principale in de bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist over de stellingen van gedaagden dat (i) VOF-omzet is omgeleid en (ii) de VOF-administratie niet volledig is afgegeven; zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding c.q. dag dat gedaagden aan het vonnis geen gehoor geven;
alsmede
gedaagden
gelastbinnen 24 uur na betekening alle executiemaatregelen tegen haar te staken en gestaakt te houden en nieuwe executiemaatregelen tegen haar achterwege te laten, voor zover deze strekken ter incasso van dwangsommen wegens overtreding van het tot haar in 5.2 van het vonnis d.d. 23 maart 2021 gerichte bevel; zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding c.q. dag dat gedaagden aan het vonnis geen gehoor geven;
III.
meer subsidiair:
gedaagden
gelastbinnen 24 uur na betekening alle executiemaatregelen tegen haar
te beperkentot het in 6.1 genoemde maximum van € 100.000,00 en niet tot het in 5.1 van het vonnis d.d. 23 maart 2021 genoemde, verhoogde maximum van
€ 200.000,00 te gaan; zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 25.000,00 per overtreding c.q. dag dat gedaagden aan het vonnis geen gehoor geven;
alsmede
gedaagden
gelastbinnen 24 uur na betekening alle executiemaatregelen tegen haar te staken en gestaakt te houden en nieuwe executiemaatregelen tegen haar achterwege te laten, voor zover deze strekken ter incasso van dwangsommen wegens overtreding van het tot haar in 5.2 van het vonnis d.d. 23 maart 2021 gerichte bevel; zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding c.q. dag dat gedaagden aan het vonnis geen gehoor geven;
op verzoek van [eiseres sub 2] - anderzijds
I. [gedaagde sub 2]
gelastbinnen 3 dagen na betekening de 2 auto’s (KIA) van de VOF, met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] als voortzettende ondernemer, van [eiseres sub 2] in ontvangst te nemen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding c.q. dag dat [gedaagde sub 2] aan dit bevel geen gehoor geeft;
II. [gedaagde sub 2]
gelastbinnen 3 dagen na betekening middels het daarvoor bedoelde 17a formulier in het handelsregister in te (doen) schrijven dat de VOF per 20 maart 2021 is ontbonden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding c.q. dag dat [gedaagde sub 2] aan dit bevel geen gehoor geeft;
en op verzoek van eiseressen in alle gevallen gedaagden
veroordeeltin de proces- en nakosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat in een executiegeschil als het onderhavige geen inhoudelijk bezwaren tegen een uitspraak aangevoerd kunnen worden, behoudens die, welke nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. De voorzieningenrechter kan derhalve slechts de staking van de executie bevelen in geval van misbruik van bevoegdheid aan de kant van gedaagden. Dit zou het geval kunnen zijn, indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien het te executeren vonnis op grond van ná dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de kant van eiseressen een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575,
Ritzen/Hoekstra). In zijn arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) heeft de Hoge Raad bekrachtigd dat, indien een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel (meer) openstaat, en de veroordeling waarvan de tenuitvoerlegging ter discussie staat, definitief is, de maatstaf zoals die volgt uit het arrest Ritzen/Hoekstra onverkort geldt, en er slechts grond voor schorsing bestaat ingeval van – kort gezegd – misbruik van bevoegdheid ex art. 3:13 BW.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorts voorop dat het onderhavige kort geding niet de betekenis mag krijgen van een verkapt hoger beroep tegen de beslissing van de voorzieningenrechter van zowel 3 december 2020 als 23 maart 2021, waarbij de voorzieningenrechter overigens opmerkt dat tegen het vonnis van 23 maart 2021 daadwerkelijk hoger beroep is ingesteld. Dat, zoals eiseressen ter zitting hebben betoogd, het hoger beroep nog maanden zal duren, terwijl in het vonnis van 23 maart 2021 volgens hen de feiten verkeerd zijn geïnterpreteerd, reden waarom er nu “dieper moet worden gekeken met een nieuwe uitleg”, doet hieraan niet af.
vonnis 3 december 2020
4.4.
Onder verwijzing naar hetgeen onder rechtsoverweging 4.3. is overwogen, gaat de voorzieningenrechter voorbij aan al hetgeen eiseressen hebben aangevoerd ter zake het staken van de executie, voor zover zulks strekt ter incasso van dwangsommen wegens overtreding van hetgeen staat in 6.1 van het vonnis van 3 december 2020, nu hierover al bij vonnis in kort geding van 23 maart 2021 is beslist. Immers, uit het vonnis van 23 maart 2021 blijkt genoegzaam dat de voorzieningenrechter, binnen het bestek van een kortgedingprocedure, heeft geoordeeld dat eiseressen niet (volledig) aan het vonnis van
3 december 2020 hebben voldaan, reden waarom zij dwangsommen verbeurd hebben én waarom de dwangsommen door de voorzieningenrechter zelfs zijn verhoogd. Dat betekent dat het primair sub I en subsidiair sub II op verzoek van [eiseres sub 1] en het primair sub I ter zake 6.1., en het subsidiair sub II ter zake 6.1. op verzoek van [eiseres sub 2] voor afwijzing gereed ligt.
vonnis 23 maart 2021
4.5.
De voorzieningenrechter benadrukt dat in dit kort geding dan enkel nog ter beoordeling voorligt of eiseressen, (wederom) binnen het bestek van een kortgedingprocedure, al dan niet op correcte wijze uitvoering hebben gegeven aan hetgeen waartoe zij onder 5.1. en 5.2. van het vonnis in kort geding van 23 maart 2021 zijn veroordeeld en of gedaagden al dan niet terecht tot executie van dat vonnis zijn overgegaan. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
afgifte administratie
4.6.
Tegenover de (blote) stelling van eiseressen dat ze (kort gezegd) sinds 5 maart 2021 niet meer kunnen voldoen aan 6.1. van het vonnis van 3 december 2020, omdat er niks meer is wat zij nog zouden moeten aanleveren (waarbij de voorzieningenrechter begrijpt dat zij daarmee tevens impliciet stellen niet meer te kunnen voldoen aan 5.1. van het vonnis van 23 maart 2021), staat de gemotiveerde betwisting van gedaagden, die hebben aangevoerd dat zij nog steeds niet de omgeleide-omzetfacturen over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2021 hebben gekregen (zie de pleitnotitie van gedaagden: p. 9/11 2e alinea ev.). Niet aannemelijk is geworden dat, zoals eiseressen (bloot) hebben gesteld, deze omgeleide-omzetfacturen enkel en alleen betrekking hebben op omzet van [bedrijf] en niet van de VOF. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat een dergelijke stelling van eiseressen op geen enkele wijze voor gedaagden te controleren valt, juist omdat eiseressen geen afschrift van de betreffende documenten aan hen verstrekken. Alleen al op basis daarvan acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat eiseressen niet tijdig hebben voldaan aan hetgeen waartoe zijn bij vonnis van 23 maart 2021 onder 5.1. zijn veroordeeld en dat zij om die reden dwangsommen hebben verbeurd. Het gevorderde, voor zover het betrekking heeft op 5.1 van het vonnis van 23 maart 2021, zal dan ook worden afgewezen.
medewerking [eiseres sub 2] aan voortzetting VOF
4.7.
Eiseressen stellen (bloot) dat zij 5.2. van het vonnis van 23 maart 2021 niet hebben overtreden, reden waarom de executie moet worden gestaakt. Volgens eiseressen heeft [eiseres sub 2] alles gedaan wat gedaagden verlangden. Het beslag van 31 maart 2021 maakt dat volgens eiseressen niet anders, omdat (i) de tenaamstelling van de Rabobankrekening van de VOF voor 31 maart 2021 al was gewijzigd, (ii) het beslag van [eiseres sub 2] op 31 maart 2021 niet het enige beslag was dat was gelegd en
(iii) [eiseres sub 2] op 1 april 2021 instrueerde tot opheffing van het beslag.
4.8.
Gedaagden hebben hiertegen aangevoerd dat het leggen van beslag op de bankrekening van de VOF op 31 maart 2021 geen blijk van medewerking aan de voortzetting van de VOF is. Het beslag lag (en dat staat als onweersproken vast) van 31 maart 2021 tot en met 6 april 2021 op de bankrekening van de VOF. Het betalingsverkeer van de VOF was gedurende die periode geblokkeerd. Ook dit hebben eiseressen niet voldoende weersproken, zodat de voorzieningenrechter daarvan uitgaat. Gelet hierop is voldoende aannemelijk dat [eiseres sub 2] in strijd heeft gehandeld met hetgeen waartoe zij bij vonnis van 23 maart 2021 is veroordeeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het leggen van conservatoir beslag op de bankrekening van de VOF door [eiseres sub 2] niet getuigt van het verlenen van volledige medewerking aan de voortzetting van die VOF, maar van het frustreren daarvan. Dat er nog andere beslagen op de bankrekening lagen, is niet aannemelijk gemaakt en doet bovendien niet aan af aan de medewerkingsplicht van [eiseres sub 2] . Ter zitting hebben gedaagden bovendien betwist dat de tenaamstelling is gewijzigd, zoals eiseressen stellen, en verklaard dat alleen de volmacht is gewijzigd. Gelet op al het voorgaande zal het gevorderde, voor zover het betrekking heeft op 5.2. van het vonnis van 23 maart 2021, worden afgewezen.
kosten afgifte auto’s
4.9.
Vaststaat dat de KIA’s op 14 juni 2021 door eiseressen aan gedaagden zijn overgedragen. Eiseressen verzoeken nog slechts om kostenveroordeling dienaangaande, omdat partijen hadden afgesproken dat deze al op 29 april 2021 zouden worden opgehaald, terwijl toen niemand van gedaagden is verschenen. Vervolgens heeft het volgens eiseressen tot 10 juni 2021 geduurd voordat gedaagden iets van zich hebben laten horen, waarna de twee auto’s op 14 juni zijn opgehaald door gedaagden, terwijl toen de kort geding dagvaarding al was betekend.
4.10.
De voorzieningenrechter volgt eiseressen niet in hun stelling. Uit het feitelijk verloop van contacten over en weer tussen partijen over de afgifte van de auto’s blijkt dat in beginsel was afgesproken om de afgifte van de auto’s te laten plaatsvinden op 29 april 2021. Onder verwijzing naar productie 23 hebben gedaagden aangevoerd dat eiseressen niet meer hebben gereageerd op hun e-mailbericht van 28 april 2021, waarin werd gevraagd te bevestigen dat de auto’s klaarstaan en dat [gedaagde sub 2] deze dan de volgende dag komt halen. Ter zitting is zijdens gedaagden verklaard dat [gedaagde sub 2] die bevestiging een dag voor het afgesproken tijdstip wilde krijgen, omdat het voor hem een (enkele) rit van twee uur is. Omdat hij geen bevestiging van eiseressen kreeg, is hij op 29 april 2021 niet gegaan, aldus zijdens gedaagden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hadden eiseressen eenvoudigweg kort kunnen reageren op het e-mailbericht van gedaagden om hen te laten weten dat de afgifte nog steeds gepland stond voor de dag erna. Los daarvan, er bestaat geen aanleiding om een separate kostenveroordeling met betrekking tot de vordering ter zake de afgifte van de auto’s uit te spreken. De voorzieningenrechter zal dit aspect meewegen bij de beoordeling van de proceskosten. Dit deel van het gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
inschrijving KvK
4.11.
Ter zitting is zijdens de advocaat van gedaagden verklaard dat het KvK-formulier op 10 juni 2021 naar de KvK is verzonden en dat eiseressen als (voormalige) vennoten van de VOF dit formulier ook zelf hadden kunnen (laten) inschrijven. Dit is zijdens eiseressen onvoldoende gemotiveerd weersproken. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen noodzaak gedaagden te veroordelen tot het op verzoek van [eiseres sub 2] (‘anderzijds’ – sub II) gevorderde. Dit deel zal worden afgewezen.
overig
4.12.
Andere feiten of omstandigheden op grond waarvan de voorzieningenrechter zou moeten concluderen tot misbruik van bevoegdheid aan de kant van gedaagden zijn gesteld noch gebleken.
proceskosten
4.13.
Eiseressen zullen als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van gedaagden begroot op € 667,00 (griffierecht) en € 1.016,00 (salaris advocaat).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eiseressen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van gedaagden begroot op € 1.683,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JC