Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde sub 1]
VVE BEHEER PARKSTAD B.V.,
1.De procedure
- de dagvaarding van 29 mei 2020 met de producties 1 t/m 13;
- de conclusie van antwoord met de producties 1 en 2;
- de rolbeslissing van 5 augustus 2020 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- de door mr. Horsch in het geding gebrachte producties 14 t/m 17 ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 23 februari 2021, met de daaraan gehechte spreekaantekeningen van mr. Horsch.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Het hof is van oordeel dat een algeheel verbod op het houden van honden en katten door een appartementseigenaar (dan wel de door hem tot het gebruik van het appartement toegelaten huurder), als opgenomen in artikel 11 lid 7 HR[toevoeging rechtbank: huishoudelijk reglement],
geen regel van orde vormt maar een principiële beperking van de gebruiksmogelijkheid van het appartementsrecht. Iedere permanente aanwezigheid van een hond of kat in het gezin van een gebruiker van het appartementsrecht wordt aldus immers in het reglement waarin een dergelijk verbod is opgenomen uitgesloten, ook indien geen enkele overlast of hinder wordt veroorzaakt, en/of ook indien sprake is van een blindengeleidehond of hulphond. Dit laatste geldt ook voor bewoners die eventueel pas behoefte aan een dergelijke hond hebben of verkrijgen nadat zij in het appartementencomplex zijn komen wonen. Aldus wordt de appartementseigenaar in algemene zin en onvoorwaardelijk beperkt in een deel van zijn of haar gebruik, ongeacht de wijze waarop hij of zij dit gebruik vorm wenst te geven. Aan de vastgestelde beperking (in algemene zin en onvoorwaardelijk) van het gebruik door artikel 11 lid 7 huishoudelijk reglement doet niet af dat het slechts om katten en honden zou gaan en niet om een verbod op alle huisdieren.
€ 1.126,00(2,0 punten × tarief II ad € 563,00)