ECLI:NL:RBLIM:2021:4764

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
C/03/278644 / HA ZA 20-287
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van het verbod op het houden van huisdieren in het Huishoudelijk Reglement van een VvE

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 juni 2021 uitspraak gedaan over de geldigheid van een verbod op het houden van honden en katten in het Huishoudelijk Reglement (HHR) van een Vereniging van Eigenaren (VvE). De eiser, die in een appartement woont, vorderde dat het verbod, zoals opgenomen in artikel 7 van het HHR, nietig zou worden verklaard. Hij stelde dat het verbod in strijd was met het splitsingsreglement en artikel 5:112 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De VvE en haar beheerder, VvE Beheer, voerden aan dat het verbod geldig was en dat de eiser zich had verbonden aan het HHR door middel van een gebruikersverklaring.

De rechtbank oordeelde dat het verbod op het houden van honden en katten in het HHR een principiële beperking van het eigendomsrecht vormde en dat dergelijke beperkingen alleen in het splitsingsreglement kunnen worden opgenomen. Aangezien het splitsingsreglement geen verbod op het houden van honden en katten bevatte, was het HHR in dit opzicht nietig. De rechtbank verklaarde dat de eiser niet gebonden was aan het verbod en dat de VvE verplicht was om het verbod uit het HHR te schrappen en alle uitlatingen ter zake te verwijderen.

De rechtbank oordeelde verder dat de vorderingen van de eiser tegen de VvE en VvE Beheer gegrond waren, en dat de VvE binnen twee dagen na betekening van het vonnis het verbod moest verwijderen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden toegewezen aan de eiser, met uitzondering van de kosten aan de zijde van VvE Beheer, die op nihil werden begroot. Het vonnis werd, met uitzondering van de verklaring voor recht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/278644 / HA ZA 20-287
Vonnis van 9 juni 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. K.A.M.J. Horsch,
tegen

1.[gedaagde sub 1]

[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap
VVE BEHEER PARKSTAD B.V.,
gevestigd te Heerlen,
gedaagden,
advocaat: mr. R.F.H. Mertens.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ”, “de VvE” en “VvE Beheer” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 mei 2020 met de producties 1 t/m 13;
  • de conclusie van antwoord met de producties 1 en 2;
  • de rolbeslissing van 5 augustus 2020 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de door mr. Horsch in het geding gebrachte producties 14 t/m 17 ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 23 februari 2021, met de daaraan gehechte spreekaantekeningen van mr. Horsch.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij akte van splitsing van 14 november 1997 (hierna: “de splitsingsakte”) is het appartementencomplex te [woonplaats] , staande en gelegen aan de [adres 1] (oneven nummers) gesplitst in 136 appartementsrechten.
2.2.
De splitsingsakte bevat onder meer de vaststelling van een reglement als bedoeld in artikel 5:111 sub d BW (hierna: “het splitsingsreglement”). Van het splitsingsreglement maakt tevens deel uit, voor zover daarvan niet in het splitsingsreglement is afgeweken, het Modelreglement bij Splitsing in Appartementsrechten van 2 januari 1992 (hierna: “het Modelreglement 1992”).
In artikel 17 lid 2 en 3 is bepaald:
“2. Bij huishoudelijk reglement kan het gebruik van de privé gedeelten nader geregeld worden.
3. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht bij het gebruik van het privé gedeelte het reglement en huishoudelijk reglement in acht te nemen.”
In artikel 44 lid 1 van het Modelreglement 1992 is onder meer bepaald:
“1. De vergadering kan een huishoudelijk reglement vaststellen ter regeling van de volgende onderwerpen:
(…)
b. het gebruik van privé gedeelten;
(…)
Bepalingen in het huishoudelijk reglement die in strijd zijn met de wet of het reglement worden voor niet-geschreven gehouden.”
Van artikel 17 lid 1, artikel 17 lid 2 en artikel 44 lid 1 van het Modelreglement 1992 is in het splitsingsreglement niet afgeweken.
2.3.
De (vergadering van de) VvE heeft het huishoudelijk reglement (hierna: “het HHR”), als bedoeld in artikel 17 lid 2 jo. artikel 44 modelreglement, vastgesteld. Het HHR is bij besluit van 12 maart 2009 gewijzigd. In artikel 7 van het HHR is, voor zover relevant, bepaald:
“Het houden van honden en katten is niet toegestaan.”
2.4.
Iedere appartementseigenaar is, op grond van artikel 5:125 lid 2 BW, van rechtswege lid van de VvE. De VvE dient toe te zien op de nakoming van de verplichtingen die voor de appartementseigenaars uit de reglementen jegens elkaar voortvloeien. Dit geldt ook ten aanzien van diegenen die een gebruiksrecht aan een appartementseigenaar ontlenen.
2.5.
VvE Beheer is met ingang van 1 april 2013 benoemd tot de bestuurder van de VvE. VvE Beheer beheert de middelen van de VvE en draagt - kort gezegd - zorg voor de tenuitvoerlegging van de besluiten van de VvE.
2.6.
De tante van [eiser] , mevrouw [naam tante] , is eigenaresse van het appartementsrecht [X] , rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woonruimte op de zevende verdieping van het appartementencomplex, bekend als [adres 2] te [woonplaats] (hierna: “het appartement”).
2.7.
[eiser] is met [naam tante] op 1 juni 2007 een gebruikersverklaring - als bedoeld in artikel 24 van het Modelreglement 1992 - overeengekomen en woont sinds die datum in het appartement. Door middel van ondertekening van deze gebruikersverklaring heeft [eiser] als gebruiker onder meer verklaard:
“2) dat hij/zij dit Reglement van Splitsing, het Huishoudelijk Reglement, de huisregels,
alsmede eventuele regels als bedoeld in artikel 5:128 lid 1 Burgerlijk Wetboek, voor
zover die op een gebruiker betrekking hebben, zal naleven;
3) dat deze verklaring eveneens betrekking heeft op besluiten en bepalingen die eerst na
deze verklaring worden genomen respectievelijk vastgesteld, tenzij een beroep op die
besluiten en bepalingen jegens de gebruiker in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid.”
2.8.
VvE Beheer heeft op enig moment in de hal van het appartementencomplex een brief, gericht aan de bewoners van het appartementencomplex, opgehangen. In die brief wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 24 augustus 2016. In die brief is onder andere te lezen:
“Zoals bij de meeste bewoners bekend is er in de afgelopen tijd tegen een procedure tegen de vereniging aangespannen waarbij bezwaar is gemaakt tegen het verbod in het huishoudelijk reglement om honden en katten te houden.
De Rechtbank Maastricht heeft op 24 augustus hierover uitspraak gedaan.
Het verbod is rechtsgeldig en dient te worden gehandhaafd. De rechtbank heeft zelfs aangegeven dat het verbod ook van toepassing is op zgn. vakantiehonden en honden van bezoekers.
(…)”
2.9.
[eiser] heeft, bij brief van zijn rechtsbijstandsverzekeraar van 21 oktober 2019, VvE Beheer verzocht het verbod op het houden van honden en katten in te trekken en de verbodsborden te verwijderen.
2.10.
Bij e-mail van 1 november 2019 heeft VvE Beheer meegedeeld dat het verzoek van [eiser] niet wordt ingewilligd.
2.11.
Mr. Horsch heeft namens [eiser] nadien, bij e-mailbericht van 17 april 2020, de VvE gesommeerd om binnen veertien dagen na dagtekening van dat e-mailbericht artikel 7 uit het HHR te schrappen, het aangepaste HHR aan alle bewoners toe te zenden en alle uitlatingen ter zake het verbod tot het houden van honden en katten uit het appartementencomplex te verwijderen en verwijderd te houden.
2.12.
De VvE heeft aan die sommatie geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat artikel 7 van het HHR nietig is wegens strijd met het splitsings-reglement en artikel 5:112 lid 4 BW;
II. de VvE en VvE Beheer te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit
vonnis artikel 7 uit het HHR te schrappen en het aldus aangepaste HHR aan alle bewoners van het complex toe te zenden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. de VvE en VvE Beheer te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis alle uitlatingen ter zake dat hondenverbod uit het appartementencomplex te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
IV. de VvE en VvE Beheer in de kosten van de procedure te veroordelen.
3.2.
[eiser] stelt ter onderbouwing van het gevorderde dat hij in het appartement een hond wil gaan houden. De VvE maakt dat onmogelijk, omdat in artikel 7 van het HHR een verbod tot het houden van een hond is opgenomen en zij dienaangaande ook handhavend optreedt. Een dergelijk verbod is, zo betoogt [eiser] , nietig. [eiser] beroept zich daarbij op het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 mei 2019 (ECLI:NL:GHSHE: 2019:1722, meer specifiek rov. 4.4.4). [eiser] stelt dat het gerechtshof in die zaak heeft geoordeeld dat een algeheel hondenverbod geen regel van orde ten aanzien van het feitelijk gebruik is, maar een principiële beperking van het eigendomsrecht, namelijk het exclusieve gebruikersrecht van het privé gedeelte (het appartement). Een dergelijke beperking kan alleen in het splitsingsreglement zelf - dat is ingeschreven in het openbaar register - worden opgenomen. In het splitsingsreglement is een verbod op het houden van honden niet opgenomen. Om die reden is het verbod om honden te houden, zoals dat voortvloeit uit artikel 7 van het HHR nietig en moet het daaruit worden geschrapt. Ook de, dit nietige verbod betreffende, schriftelijke mededelingen die in het appartementencomplex zijn opgehangen, moeten worden verwijderd.
3.3.
VvE en VvE Beheer voeren allereerst - samengevat - aan dat [eiser] geen feiten en gronden voor de (persoonlijke) aansprakelijkheid van VvE Beheer heeft gesteld. VvE Beheer is slechts bestuurder van de VvE en heeft ook in die hoedanigheid de discussie met [eiser] (namens de VvE) over het hondenverbod gevoerd. Reeds gelet hierop moet het gevorderde jegens VvE Beheer worden afgewezen, aldus VvE Beheer en de VvE.
3.4.
De VvE en VvE Beheer betwisten dat een verbod om honden te houden niet in het HHR zou mogen worden opgenomen, omdat het een regel van orde is. Naar de stelling van de VvE en VvE Beheer berust het arrest van het gerechtshof, waarop [eiser] zich beroept, op een onjuiste uitleg van een drietal arresten van de Hoge Raad uit 1993 (HR 8 oktober 1993, NJ 1993, 778) en 1995 (HR 10 maart 1995, NJ 1996, 594 en 595). Uit deze jurisprudentie volgt, zo voeren de VvE en VvE Beheer aan, dat in het HHR regels van orde met betrekking tot het gebruik van privé-gedeelten wel kunnen worden opgenomen en geldig zijn, mits het reglement van splitsing daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid opent. Daarvan is volgens de VvE en VvE Beheer sprake, nu dit in artikel 44 van het Modelreglement 1992 is geregeld. Het in artikel 7 van het HHR opgenomen hondenverbod is daarom wel degelijk geldig en niet nietig. Bovendien dient het verbod tot het houden van honden en katten te worden gehandhaafd, nu veel appartementseigenaren, om hen moverende redenen, zeer hechten aan dat verbod. Sommigen hebben, voordat zij hun appartement kochten, ook nadrukkelijk bij de bestuurder van de VvE nagevraagd of dit verbod wordt gehandhaafd en zij hebben hun aankoopbeslissing (mede) daarop gebaseerd, aldus de VvE en VvE Beheer. De VvE en VvE Beheer voeren voorts aan dat [eiser] zich op grond van de gebruikersverklaring verbonden heeft tot naleving van het HHR en het daarin opgenomen hondenverbod. Zelfs wanneer het hondenverbod nietig zou zijn, heeft [eiser] dit verbod geaccepteerd en kan hij daaraan worden gehouden. Indien het gevorderde toch zou worden toegewezen, dan verzoeken de VvE en VvE Beheer de rechtbank het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en ook geen dwangsom aan een veroordeling te verbinden. De VvE en VvE Beheer willen de gelegenheid krijgen het geschil tussen partijen - zo nodig - aan de hoogste rechter voor te leggen zonder het risico te lopen dat een (onomkeerbare) situatie ontstaat, waarin appartementseigenaren of bewoners al eerder een hond of kat hebben aangeschaft.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] is als gebruiker, door ondertekening van de gebruikersverklaring van 1 juni 2007, gehouden tot naleving van het splitsingsreglement en het HHR van de VvE (gebruikersverklaring onder 2). Dat geldt ook voor de na 1 juni 2007 door de VvE vastgestelde bepalingen van het HHR (gebruikersverklaring onder 3). Gelet daarop, alsmede omdat door de VvE en VvE Beheer niet het verweer is gevoerd dat zij door een lid van de VvE gedagvaard hadden moeten worden, kan [eiser] worden ontvangen in zijn vorderingen.
4.2.
[eiser] heeft zowel de VvE als VvE Beheer in rechte betrokken, teneinde in feite het houden van een hond in het appartement af te dwingen. Een rechtens relevante grondslag op grond waarvan de door [eiser] ingestelde vorderingen jegens VvE Beheer moeten worden toegewezen, is niet gesteld noch anderszins gebleken. VvE Beheer fungeert bij de handhaving van het hondenverbod immers slechts als beheerder van de VvE en zij geeft in die hoedanigheid enkel uitvoering aan de besluiten van de VvE. VvE Beheer heeft in dat verband ook geen eigen besluitvormende bevoegdheid. De tegen VvE Beheer ingestelde vorderingen zijn daarom ongegrond en zullen worden afgewezen.
4.3.
Met betrekking tot de jegens de VvE ingestelde vorderingen I t/m III ziet de rechtbank zich in feite voor de vraag geplaatst of het hondenverbod, zoals opgenomen in artikel 7 van het HHR, nietig is. Bij de beantwoording van die vraag staat centraal of, en zo ja, onder welke omstandigheden in het HHR regels dan wel beperkingen gesteld mogen worden aan het gebruik van privégedeelten van een appartementsgebouw.
4.4.
In het door beide partijen aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 10 maart 1995 (NJ 1996, 594) heeft de Hoge Raad overwogen dat blijkens artikel 5:112 lid 4 BW het splitsingsreglement een regeling kan inhouden omtrent het gebruik, het beheer en het onderhoud van gedeelten die als afzonderlijk geheel kunnen worden gebruikt. Hij heeft daarbij geoordeeld dat, met het oog op de voor het rechtsverkeer met betrekking tot registergoederen vereiste publiciteit, heeft te gelden dat een zodanige regeling in beginsel uit de openbare registers kenbaar behoort te zijn en dus in het splitsingsreglement zelf moet worden opgenomen. Slechts met betrekking tot het gebruik, waaronder te verstaan de wijze van feitelijk gebruik door de appartementseigenaar of degene aan wie deze zijn privégedeelte in gebruik heeft gegeven, van de privégedeelten kunnen regels van orde ook in het huishoudelijk reglement worden gegeven, mits het splitsingsreglement daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid opent.
4.5.
De volgende vraag die beantwoord dient te worden, is of het opnemen van het honden- en kattenverbod in het HHR als een regel van orde kwalificeert. De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof van 9 mei 2019 (ECLI:NL:GHSHE:2019:1722), dat zulks niet het geval is. Daarbij merkt de rechtbank op dat het aan dat arrest ten grondslag liggende feitencomplex, voldoende vergelijkbaar is met de thans voorliggende casus. Ook in die zaak stond immers een in het HHR opgenomen verbod tot het houden van honden en katten in privégedeelten ter discussie, zonder dat een dergelijk verbod bij splitsingsreglement was bepaald. Het hof heeft - voor zover voor deze zaak relevant - geoordeeld:

Het hof is van oordeel dat een algeheel verbod op het houden van honden en katten door een appartementseigenaar (dan wel de door hem tot het gebruik van het appartement toegelaten huurder), als opgenomen in artikel 11 lid 7 HR[toevoeging rechtbank: huishoudelijk reglement],
geen regel van orde vormt maar een principiële beperking van de gebruiksmogelijkheid van het appartementsrecht. Iedere permanente aanwezigheid van een hond of kat in het gezin van een gebruiker van het appartementsrecht wordt aldus immers in het reglement waarin een dergelijk verbod is opgenomen uitgesloten, ook indien geen enkele overlast of hinder wordt veroorzaakt, en/of ook indien sprake is van een blindengeleidehond of hulphond. Dit laatste geldt ook voor bewoners die eventueel pas behoefte aan een dergelijke hond hebben of verkrijgen nadat zij in het appartementencomplex zijn komen wonen. Aldus wordt de appartementseigenaar in algemene zin en onvoorwaardelijk beperkt in een deel van zijn of haar gebruik, ongeacht de wijze waarop hij of zij dit gebruik vorm wenst te geven. Aan de vastgestelde beperking (in algemene zin en onvoorwaardelijk) van het gebruik door artikel 11 lid 7 huishoudelijk reglement doet niet af dat het slechts om katten en honden zou gaan en niet om een verbod op alle huisdieren.
(…)
Regels omtrent gedrag van honden en katten, bijvoorbeeld het niet veroorzaken van overlast door bijvoorbeeld overdadig geluid en/of het bevuilen van gemeenschappelijke ruimten, zijn daarentegen wel regels van orde. Deze kunnen immers ook ten aanzien van bewoners zelf worden geformuleerd, zoals een verbod op overlast door geluid, waaronder die door muziekinstrumenten, gedurende bepaalde delen van de dag.
4.6.
De VvE heeft geen omstandigheden naar voren gebracht, waarin de rechtbank aanleiding ziet om in dit geval af te wijken van de lijn van het arrest van het gerechtshof. De rechtbank is eveneens van oordeel dat een algeheel verbod tot het houden van honden en katten uitsluitend op de voet van artikel 5:112 lid 4 BW in het splitsingsreglement kan worden opgenomen en niet slechts in het HHR. Het betreft immers geen regel van orde betreft, maar een principiële beperking van het eigendomsrecht. Doordat in het splitsingsreglement van de VvE een verbod op het houden van honden en katten niet is bepaald, is een verdere concretisering ervan ook niet mogelijk in het HHR. De slotsom is dan ook dat het besluit om het verbod op het houden van honden en katten in het HHR op te nemen, nietig is op voet van artikel 5:129 BW jo. 2:14 BW. Het in artikel 7 van het HHR opgenomen verbod tot het houden van honden en katten is daarmee eveneens nietig. Dat betekent dat [eiser] aan die bepaling ook niet gebonden is door ondertekening van de gebruikersverklaring, mede gelet op de slechts algemene verwijzing naar het HHR in die gebruikersverklaring. Al hetgeen de VvE in dit kader heeft aangevoerd is van onvoldoende gewicht om tot een andersluidend oordeel te komen.
4.7.
De door [eiser] jegens de VvE ingestelde vorderingen I tot en met III zullen daarom worden toegewezen.
4.8.
De rechtbank zal het vonnis, met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht onder I, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het verweer van de VvE tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet prevaleert boven het belang van [eiser] bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling. Er is geen wettelijke bepaling die de mogelijkheid tot ten uitvoerlegging bij voorraad in deze zaak beperkt en bovendien heeft [eiser] al eerst op 21 oktober 2019 aan de VvE kenbaar gemaakt dat hij een hond in het appartement wil gaan houden. De VvE heeft [eiser] vervolgens gedurende een lange periode en (naar thans is gebleken) ten onrechte aan het hondenverbod gehouden. [eiser] heeft dan ook voldoende belang bij de door hem gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het door de VvE daartegen aangevoerde belang, namelijk dat sprake kan zijn van mogelijk ingrijpende gevolgen bij toewijzing van de betreffende vorderingen, die later moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt, staat aan dat belang op zichzelf niet in de weg. Zij moet wel in de beslissing of het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, worden meegewogen. Dat geldt temeer nu bij die beoordeling de kans van slagen van een eventueel aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing behoort te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank legt het door de VvE aangevoerde belang onvoldoende gewicht in de schaal om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De VvE heeft immers de mogelijkheid om haar leden te waarschuwen dat in deze kwestie door de rechter nog niet onherroepelijk is beslist en dat het houden van hond of kat in de toekomst eventueel niet meer toegestaan is. Dat andere appartementseigenaren zich gedwongen zullen zien om te verhuizen, is door de VvE verder niet onderbouwd. Het vonnis, met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht onder I, wordt derhalve uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.9.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als hierna in de beslissing bepaald.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van VvE Beheer worden veroordeeld. Aangezien VvE Beheer en de VvE zijn bijgestaan door de dezelfde advocaat en een eensluidende conclusie van antwoord hebben genomen, begroot de rechtbank de proceskosten van VvE Beheer op nihil.
4.11.
De VvE zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 100,89
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2,0 punten × tarief II ad € 563,00)
totaal € 1.530,89.
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat artikel 7 van het huishoudelijk reglement, inhoudende “Het houden van honden en katten is niet toegestaan”, nietig is wegens strijd met het splitsingsreglement en artikel 5:112 lid 4 BW;
5.2.
veroordeelt de VvE om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het onder 5.1 vermelde artikel 7 uit het huishoudelijk reglement te schrappen en het aldus aangepaste huishoudelijk reglement aan alle bewoners van het appartementencomplex toe te zenden, zulks op straffe van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag of ieder dagdeel dat de VvE niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt de VvE om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis alle uitlatingen ter zake dat hondenverbod uit het appartementencomplex te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag of ieder dagdeel dat de VvE niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van
€ 5.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van VvE Beheer tot op heden begroot op nihil,
5.5.
veroordeelt de VvE in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.530,89,
5.6.
veroordeelt de VvE in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de VvE niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis, met uitzondering van de verklaring van recht onder 5.1 van het dictum, uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM