7.9. 20192019 en verder
De vrouw heeft gesteld dat de berekening over 2018 ook gevolgd moet worden voor wat betreft de daaropvolgende jaren. Nu niet gebleken is van een substantiële wijziging in inkomen, zal de rechtbank de vrouw in haar standpunt volgen voor wat betreft 2019. Rekening houdend met de wettelijke indexering is de kinderbijdrage vanaf januari 2019 te stellen op € 407,- per kind per maand.
De rechtbank constateert in 2020 wel een substantiële wijziging, zijnde een inkomensstijging van meer dan 15% aan de zijde van de vrouw.
Aan de hand van de jaaropgave 2020 bepaalt de rechtbank het NBI van de vrouw op € 2.424,- per maand en haar draagkracht op € 505,- per maand. De rechtbank verwijst naar bijgevoegde draagkrachtberekening (I).
De rechtbank bepaalt het NBI van de man aan de hand van zijn salarisstrook december 2020 en de gemiddelde inkomsten uit onderneming over 2017 t/m 2019 op € 5.667,- per maand en zijn draagkracht op € 2.094,- per maand. De rechtbank verwijst naar bijgevoegde draagkrachtberekening (II).
Na draagkrachtvergelijking en na aftrek van de zorgkorting is het aandeel van de man in de kosten van de kinderen tot [geboortedag] 2020 te stellen op € 333,- per kind per maand (2094 / 2599 x 1800 – 450).
Op [geboortedag] 2020 is [jongmeerderjarige] meerderjarig geworden. Daarmee wijzigt ook het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget en ten gevolge daarvan daalt haar NBI naar € 2.363,- per maand en haar draagkracht naar € 475,- per maand (berekening III).
De man heeft onweersproken gesteld dat zijn draagkracht ook na het bereiken van het achttiende levensjaar door [jongmeerderjarige] gedeeld moet worden over alle drie de kinderen, zodat de rechtbank hiervan zal uitgaan. De zorgkorting voor [jongmeerderjarige] vervalt en de zorgkorting voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is totaal € 300,-. Het aandeel van de man in de kosten van alle drie kinderen is te stellen op € 1.167,- (2094/2569 x 1800 – 300), zijnde € 778,- voor [minderjarige 2] en [jongmeerderjarige] samen, zijnde € 389,- per kind per maand.
De rechtbank ziet geen aanleiding om over 2021 uit te gaan van een ander inkomen van partijen dan in 2020. De man heeft weliswaar gesteld dat zijn inkomen substantieel daalt door het wegvallen van een opdrachtgever van zijn onderneming, maar hij heeft dit tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw niet nader onderbouwd. Daar komt bij dat de rechtbank het NBI van de man heeft berekend aan de hand van zijn salaris en een
gemiddeldinkomen uit onderneming, zodat het wegvallen van een opdrachtgever per maart 2021 daarop niet rechtstreeks van invloed hoeft te zijn. De rechtbank overweegt tevens dat de man het wegvallen van deze opdrachtgever en daarmee de terugval in inkomsten in de loop van 2021 zou kunnen opvangen met een nieuwe opdrachtgever en in het kader van zijn onderhoudsplicht heeft de man ook een zwaarwegende verplichting om daar actief naar op zoek te gaan. Hoewel de vrouw momenteel arbeidsongeschikt is en vanaf maart 2021 terug is gevallen op 90% van haar inkomen, heeft zij aangegeven bezig te zijn met re-integreren en verwacht zij weer 100% te kunnen gaan werken. Gelet hierop zal de rechtbank dan ook voor de vrouw uitgaan van haar inkomen in 2020.
Zoals onder 7.7. overwogen is de zorgkorting voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanaf januari 2021 in totaal € 120,- per maand. Het aandeel van de man in de kosten van alle drie de kinderen is te stellen op € 1.347,- (2094 / 2569 x 1800 – 120), zijnde € 898,- voor [minderjarige 2] en [jongmeerderjarige] samen, zijnde € 449,- per kind per maand.
Derhalve is de uitkomst van dit onderdeel van het verzoek van de vrouw als volgt:
De door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage voor [jongmeerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is vast te stellen op:
- een bedrag van € 399,- per kind per maand over de periode 8 januari 2018 tot 1 januari 2019;
- een bedrag van € 407,- per kind per maand over de periode 1 januari 2019 tot 1 januari 2020;
- een bedrag van € 333,- per kind per maand over de periode 1 januari 2020 tot [geboortedag] 2020;
en voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
- een bedrag van € 389,- per kind per maand over de periode [geboortedag] 2020 tot 1 januari 2021;
- een bedrag van 449,- per kind per maand vanaf 1 januari 2021;
voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
In afwachting van de beslissing over de partnerbijdrage wordt iedere verdere beslissing aangehouden.