3.3Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijs
De verklaring van aangever [naam ];
Hij deed aangifte van een overval op de [supermarkt] in Elsloo die plaatsvond tussen vrijdag
17 juli 2020 om 20:05 uur en vrijdag 17 juli 2020 om 20:35 uur.
De jongen was voor mijn gevoel nog een kind. Ik schat 13 - 14 jaar oud. Ik had het idee dat ik de jongen herkende van een eerder voorval. Toen ik hem zag bekroop mij een gevoel van alertheid. Zo'n 2 weken geleden probeerden twee jonge jongens zich te laten insluiten in ons filiaal. Toen we hen ontdekten vlak na sluitingstijd, vertelden ze dat ze nog geen 14 jaar waren en geen identiteitsbewijzen bij zich droegen. Ik had het idee dat de jongen van vanavond, een van die twee jongens betrof.
De verklaring van getuige (later medeverdachte) [naam medeverdachte/getuige]op 17 juli 2020:
De jongen herkende ik van ongeveer 2 weken geleden: toen had hij zich met een andere
jongen ingesloten. Ik ging toen sluiten en zag dat [naam ] met twee jongens naar de uitgang liep. Ik meen dat ik een van de jongens herkende als de jongen die ons vandaag heeft overvallen. Ik herkende hem aan zijn haren: hij had zwart haar. Deze jongen was ook klein. De tweede jongen heb ik toen niet goed gezien.
De bevindingen van de verbalisant;
Op de parkeerplaats sprak ik kort met de filiaalleider, dhr. [naam] . [naam] was ten tijde van de overval niet aanwezig in het filiaal. Hij was vlak na de overval gebeld door zijn personeel en was zojuist aangekomen bij het filiaal. Hij vertelde tegen mij dat hij twee weken geleden op een zaterdagavond in de winkel een jongen op de toiletruimte achter het magazijn had aangetroffen. De jongen had een donkere rugzak bij zich, had een pak ijs in zijn handen en was zich in de spiegel aan het bekijken. Dit was vlak na sluitingstijd, de voordeur van de winkel was al gesloten op dat moment. [naam] zei tegen mij dat deze jongen een getinte huidskleur had, haren netjes opgeschoren, ongeveer 15 jaar oud was en 1.65 meter groot. [naam] zei tegen de jongen dat hij hier niet mocht komen en dat de winkel al gesloten was. De jongen heeft toen nog als laatste klant iets mogen afrekenen. Volgens [naam] had dit zich afgespeeld op 4 juli 2020, rond 20:00 uur.
De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte];
V= vraag verbalisant
A= antwoord verdachte
De vorige keer wilde je niet meer zeggen toen we je een foto lieten zien. We laten je de foto nogmaals zien.
V: Wie is dit?
A: [verdachte] .
V: We hebben het over een overval gehad. Hoe komt [verdachte] in dit plaatje naar voren?
A: We gingen nog een keer proberen. Toen was hij erbij en werden we gepakt.
V: Wanneer was dit?
A: Een maand voor de vorige overval.
V: Vertel nog eens over de keer dat je door [naam ] op de WC van de [supermarkt] werd betrapt. Je zat daar toen samen met nog een persoon op de WC. Wie was dat?
A: Dat was [verdachte] waar ik mee samen was. Ik zat zelf op de WC, [verdachte] was in de winkel.
V: Over welke keer hebben we het nu?
A: Het was de eerste keer.
V: Wat had de WC ermee te maken?
A: [naam medeverdachte/getuige] had gezegd dat we ons op de WC het beste konden verstoppen.
V: Weet je nog op wat voor soort dag het was?
A: Dat weet ik niet zeker?
V: Weetje nog welk tijdstip?
A: 19.50 uur gingen wij, [verdachte] en ik, naar binnen.
V: Vertel eens wat er gebeurde?
A: We gingen contact maken met [naam medeverdachte/getuige] . Hij kwam met ons praten. [naam ] was in het magazijn. Hij zei ons wat we moesten doen. Hij zei dat we naar de WC moesten. Ik ging snel naar de WC maar [verdachte] was een beetje langzaam. Hij bleef in de winkel achter. De baas moest naar de WC en deed de deur open van de WC. Ik zat er 1 a 2 minuten toen hij mij daar zag. Toen hij vroeg wat ik daar deed zei ik: “Ik moet naar de WC”. Hij zei: “Dat mag niet zonder toestemming”, waarop ik antwoordde: “Dat heb ik de vorige keer ook gedaan.”
[verdachte] was nog in de winkel. Daarna ging ik naar huis.
V: Hoe ging dat?
A. [verdachte] kwam naast me staan toen ik samen met de baas van de [supermarkt] naar de kassa liep. [naam medeverdachte/getuige] was op dat moment nog in de winkel.
V: Wat was het plan?
A: Hetzelfde plan als de echte poging.
V: Wat was het plan?
A: [verdachte] zou [naam ] pakken met een mes. Ik bedoel daarmee dat hij [naam ] zou bedreigen. Dan zou het verder hetzelfde gaan als de overval. Het vastmaken moest van [naam medeverdachte/getuige] .
V: Maar de 'baas' was dan toch ook nog in de winkel.
A: Ja maar. [naam medeverdachte/getuige] heeft niet alles verteld. Er waren drie pogingen.
V: Waarover hebben we het nu dan?
A: De eerste keer met [verdachte] .
M: We moesten even goed op papier krijgen wat je nu zegt.
V: Dus wat heeft er echt gespeeld.
A: De eerste keer was met [naam ] . Dit was een week voor het ‘WC’ incident.
Toen stonden [verdachte] en ik in de winkel. [naam ] had ons toen achter in de winkel ‘gepakt’. Wij, [verdachte] en ik, moesten ons verstoppen van [naam medeverdachte/getuige] . We zouden toen hetzelfde plan uitvoeren van de werkelijke overval. We wilde een overval plegen. We wilde dit met een mes doen. We hadden allebei zeker één mes bij ons per persoon.
V: Waarom ging het niet door?
A: [verdachte] durfde niet meer.
V. Wat was het plan met [naam medeverdachte/getuige] .
A: [naam ] pakken.
V: Hoe besprak je dat met [naam medeverdachte/getuige] ?
A: Via internet.
V: Via welk medium?
A: Instagram.
V: Vertel eens gedetailleerd over het maken van de plannen.
A: Ik hoefde niets te maken. [naam medeverdachte/getuige] deed het maken van het plan. Hij had een heel lang verhaal. Dit was kort voor de eerste keer. Ongeveer twee weken voordat ik voor de eerste keer probeerde.
V. Wie kwam er met het plan voor de [supermarkt] te overvallen?
A: Hij vroeg mij: “Wil jij een overval doen op de [supermarkt] ?" Ik zei meteen: “Ja”. Hij zei toen niet meteen wat het plan zou zijn. Het plan werd mij verder medegedeeld via instagram.
M: Goed, [verdachte] wilde niet meer. Het was de eerste keer.
V: Wat hebben jullie toen gedaan?
V: Hebben jullie daarna nog contact gehad met [naam medeverdachte/getuige] ?
A: [naam medeverdachte/getuige] vroeg waarom het niet doorging via Instagram. Ik legde het hem uit.
V: Verder sprak je niet na de overval met [verdachte] ?
A: Nee.
V: Was [verdachte] de tweede keer niet bang?
A: Jawel een beetje.
V: Wat maakte het verschil deze keer dan? De kans was natuurlijk dat [naam ] er weer was.
A: We wisten dat de baas er zou zijn. We wisten dat [naam ] er niet zou zijn. We wisten dit van [naam medeverdachte/getuige] .
V: Als [naam ] er wel zou zijn. Zou [verdachte] dan niet meegaan?
A: Jawel. [verdachte] wilde ook geld.
V: Hoelang zat er tussen de tweede poging en de werkelijke overval?
A: Ongeveer twee weken.
V: En de gesprekken tussen jou en [verdachte] ?
A: Die zijn er wel nog.
V: Ben je bereid om de gesprekken te delen met ons?
A: Ja kopie ervan wel. (Zie hierna).
V: Hoe kwam [verdachte] in jullie verhaal tevoorschijn?
A: [naam medeverdachte/getuige] had aangegeven dat hij het verstandiger vond om een extra man erbij te hebben. Ik benaderde [verdachte] ervoor.
V: Van alle mensen die je kent benaderde je [verdachte] ?
V: Dus, als we je laten inloggen mogen we printscreen maken van de gesprekken tussen jou en [verdachte] ?
A: Ja
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 13 april 2021;
Ik kende [medeverdachte] . Ik noem hem [medeverdachte] . Hij heeft op 17 juli 2020 in Elsloo de [supermarkt] overvallen.
Daarvóór ben ik samen met [medeverdachte] twee keer rond sluitingstijd naar de [supermarkt] in Elsloo gegaan. Een keer heeft [medeverdachte] zich opgesloten in de WC, ik zou dat ook doen, maar heb dat niet gedaan. [medeverdachte] is toen betrapt en naar buiten geleid. Ik ben toen onopvallend met [medeverdachte] meegelopen naar buiten.
De eerste was ongeveer een week daarvoor. [medeverdachte] stuurde mij een berichtje dat er geen camera’s hingen. Het klopt dat ik een mes heb gekocht en [medeverdachte] had ook een mes. Zijn mes had hij zelf aangeschaft, dat heb ik niet gekocht voor hem. Ik weet niet of [medeverdachte] een taser had. Hij zei wel dat hij een medewerker zou taseren. We hadden allebei een capuchon op en we hadden ook tape om de medewerkers vast te binden. Vooraan in de winkel durfde ik niet meer en dat heb ik ook tegen [medeverdachte] gezegd. We zijn toen weggegaan. De tweede keer durfde ik eigenlijk niet maar [medeverdachte] heeft mij overgehaald, daarom ben ik weer meegegaan. Hij zei dat ik geen man was als ik niet mee ging. Ik wilde ook geen watje zijn, In de winkel heb ik me ook bewust niet op de WC ingesloten. Ik heb me toen opvallend gedragen en naar producten in de winkel gekeken. Mijn capuchon heb ik wel opgehouden. Ik ging toen [medeverdachte] op de WC zat niet weg, omdat ik [medeverdachte] niet alleen wilde achterlaten in de winkel.
In de Appjes met [medeverdachte] heb ik mij stoerder voorgedaan dan ik echt ben.
De verklaring van de verdachte bij de politie:
Ik wil zeggen met betrekking tot die pogingen, daar heb ik wel aan meegedaan. Ik kreeg een berichtje via Insta van [medeverdachte] . Hij had een plan om de [supermarkt] te overvallen. Hij vroeg aan mij of ik mee wilde doen?
We spraken een keer buiten af en toen zei hij dat er geen camera’s hingen bij de [supermarkt] te Elsloo. We zouden dan tegen sluitingstijd, ik meen 19.00-20.00 uur naar binnen gaan.
Van tevoren is afgesproken dat ik een van de werknemers zou pakken, een zak over het hoofd doen en dan naar het magazijn lopen.
Toen we naar binnen gingen zei ik dat ik niet meer wilde. Ik ben toen niet gelijk naar buiten gegaan. Ik liep achter die jongen aan en toen liep een werknemer langs ons. En ik deed mijn best om op te vallen, omdat ik niet meer durfde, maar ik durfde ook geen nee te zeggen tegen die andere jongen.
Die andere jongen had een rugzak bij zich en daarin zat mijn tasje en weer daarin mijn telefoon. Ik was bang dat zij mij zouden herkennen aan het tasje. Ik heb dat vaker om.
Ik had mijn jas aan met mijn capuchon, die had ik op. Ik heb die capuchon niet afgedaan.
Die medewerker sprak ons aan en zei dat we met hem mee moesten lopen. Hij nam ons mee naar de deur en zei dat ze dicht gingen. We zijn toen ook weggegaan.
Ik heb tegen die andere jongen kenbaar gemaakt dat ik het eigenlijk niet wilde. Hij zei dat we niet meer terug konden.
De verklaring van [medeverdachte] klopt als hij zegt dat de eerste keer met [naam ] was. Dit was een week voor het WC-incident. Toen stonden hij en ik in de winkel. [naam ] had ons toen achter in de winkel gepakt. Wij moesten ons daar van [naam medeverdachte/getuige] (rechtbank: medeverdachte [naam medeverdachte/getuige] ) verstoppen. We zouden toen hetzelfde plan uitvoeren van de werkelijke overval. We wilden een overval plegen. We wilden dit met een mes doen. We hadden allebei zeker een mes bij ons per persoon.
Het mes had ik in mijn zak. Ik had dat eerder gekocht bij de Blokker. Het mes dat [medeverdachte] bij zich had heb ik in de [supermarkt] niet gezien, wel daarvoor. Ik wist dat hij een mes bij zich had.
Het WC-incident was poging 2. Dat ging eigenlijk hetzelfde als de eerste keer, maar mij hebben ze niet gezien. [medeverdachte] zat op de WC. Ik had weer een mes bij mij in mijn zak. Mijn tasje zat weer in zijn rugzak. Zodat ik niet herkend zou kunnen worden. [medeverdachte] had ook weer een mes bij zich. We liepen een beetje door de winkel en toen rende [medeverdachte] de WC in. Ik niet. Hij rende de WC in om na sluitingstijd weer de winkel in te gaan. Dan zouden wij de medewerkers bedreigen met de messen. Daarmee wilden wij bereiken dat zij de kassa en de kluis open zouden doen. Ik heb mij niet in de WC verstopt. Ik was gewoon in de winkel. Ik keek naar de producten in de winkel. Ook nu durfde ik niet, maar ben niet de winkel uitgelopen omdat ik [medeverdachte] niet alleen wilde laten. [medeverdachte] werd toen betrapt door een andere medewerker. Wij zijn toen samen de winkel uitgegaan.
Bij de 2e poging had [medeverdachte] een taser bij zich, maar die was niet compleet opgeladen. Ik heb die toen gezien, maar niet in de [supermarkt] zelf.
Overweging ten aanzien van het bewijs
De raadsvrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd inhoudende dat er sprake is van (telkens) vrijwillige terugtred door de verdachte, waarbij zij benadrukt dat daarbij in aanmerking moet worden genomen dat de verdachte destijds 14 jaar was.
De officier van justitie verzoekt het verweer te verwerpen omdat volgens haar van vrijwillige terugtred geen sprake is.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Ingevolge artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bestaat voorbereiding noch poging indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.
Als aan het vorenstaande is voldaan, wordt van vrijwillige terugtred gesproken. In casu zijn voorbereidingshandelingen tenlastegelegd.
Voor de strafbaarheid van voorbereiding is niet vereist dat het door de verdachte beoogde misdrijf kan worden voltooid. Voldoende is dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte(n) strekten ter voorbereiding van dat misdrijf en dat zijn/hun opzet op het begaan daarvan was gericht (vgl. HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1233, NJ 2014/338).” Dat betekent ook dat de vraag of het in [supermarkt] tot een (begin van) uitvoering is gekomen, op zichzelf niet bepalend is. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat de gedragingen van de verdachten strekten ter voorbereiding van het overvallen van de [supermarkt] en dat hun opzet op het begaan daarvan was gericht.
De eerste keer als de verdachten zich naar de [supermarkt] begeven, zo stelt de verdachte, durfde/ wilde hij bij binnenkomst niet meer en zei hij dit ook tegen [medeverdachte] . De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] die bovendien verklaart dit later ook nog zo aan [naam medeverdachte/getuige] te hebben uitgelegd toen die wilde weten waarom de overval niet was doorgegaan. Geconcludeerd kan worden dat de overval mogelijk niet enkel niet doorgegaan is omdat de verdachten werden betrapt.
In beginsel zou dit vrijwillige terugtred kunnen opleveren omdat de verdachte expliciet afstand lijkt te doen van wat de verdachte en de medeverdachten zich hadden voorgenomen; de overval op de [supermarkt] . De voorbereiding zou gelet op het bepaalde in artikel 46b Sr daarmee geacht kunnen worden niet (meer) te bestaan. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen echter ook blijkt dat de verdachte niet daadwerkelijk afstand heeft gedaan van zijn voornemen de [supermarkt] te overvallen. De verdachte en de medeverdachten zijn een week later immers weer - voorbereid als eerder - naar de [supermarkt] gegaan om een overval te plegen. Dat maakt dat de vrijwillige terugtred de eerste keer niet aannemelijk is geworden.
Dat de verdachte de tweede keer in de winkel wederom afstand heeft genomen van het plegen van een overval en vrijwillig is terug getreden is niet aannemelijk geworden omdat enkel de verdachte dit verklaart en dit verder niet wordt ondersteund door andere verklaringen of relevante feiten of omstandigheden. Zo is de verdachte in de winkel gebleven totdat de verdachten - nadat de medeverdachte was ‘betrapt’ in de WC - naar buiten werden gestuurd en heeft hij zijn capuchon opgehouden in de winkel.
Dat de verdachte pas 14 jaar was en denkt als een 14-jarige, kan aan hetgeen hiervoor is overwogen niet afdoen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Dat betekent dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.