ECLI:NL:RBLIM:2021:2582

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
ROE 20/1894
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor het houden van dieren op agrarisch perceel met hobbymatig gebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas. De eiser, die op een perceel met agrarische bestemming dieren houdt, kreeg een last onder dwangsom opgelegd van € 15.000,- wegens het bedrijfsmatig houden van dieren voor de handel, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ruimtelijke uitstraling van het houden van dieren op het perceel onvoldoende is gemotiveerd door de verweerder. De rechtbank oordeelt dat er aanwijzingen zijn voor handel in dieren, maar dat niet is aangetoond dat deze handel een bedrijfsmatige omvang heeft die niet past binnen de agrarische bestemming. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, omdat de verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het gebruik in strijd is met de bestemming. Het beroep van de eiser is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd, en de verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/1894

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.W. Kok),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Tummers).

Procesverloop

In het besluit van 31 januari 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd van € 15.000,- ineens, wegens het in strijd met het bestemmingsplan “Buitengebied” (hierna: bestemmingsplan) bedrijfsmatig houden van dieren voor de handel op drie percelen nabij het adres [adres] te [woonplaats] .
In het besluit van 29 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden
1.1.
Eiser is huurder van een woning en een drietal percelen, gelegen aan respectievelijk bij de [adres] . Eiser houdt op de percelen gelegen bij deze woning kippen, ganzen, geiten, schapen, koeien, ezels en paarden. De betreffende percelen hebben op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Horst aan de Maas’, vastgesteld op 19 december 2017 (hierna: het bestemmingsplan), de bestemming ‘Agrarisch met waarden’.
1.2.
Eiser is fulltime werkzaam bij [naam bv] Op het adres [adres] is volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel (hierna: Kvk) het bedrijf van eiser “Dierservice Limburg B.V.” gevestigd. Volgens de inschrijving bij de KvK betreffen de activiteiten van dit bedrijf: ‘groothandel in levend vee’ en ‘handelsbemiddeling in landbouwproducten, levende dieren en grondstoffen voor textiel en voedingsmiddelen’. Het bedrijf verricht diensten ten behoeve van meerdere kleine dierparken. Eiser is directeur van dit bedrijf.
1.3.
Omwonenden hebben op 28 februari 2018 een handhavingsverzoek ingediend vanwege stank-, vliegen-, ratten- en geluidsoverlast van de dieren. Op 28 maart 2018, 6, 10, 18 en 24 september 2018, 19 november 2018 en 21 januari 2019 heeft de RUD Limburg Noord geïnventariseerd hoeveel dieren op de percelen aanwezig waren. Hieruit bleek dat op de percelen 3 tot 4 paarden en 3 ezels/veulens aanwezig waren. Het aantal schapen/lammeren/rammen varieerde tussen de 2 en 15 stuks, het aantal ganzen/eenden tussen de 14 en 23 stuks, het aantal kippen/hanen tussen de 32 en 48 stuks en het aantal geiten/bokken is toegenomen van 3 tot 21 stuks.
2. In het primaire besluit heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd van € 15.000,- ineens, wegens overtreding van artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Volgens verweerder is sprake van het bedrijfsmatig houden van dieren voor de handel, omdat eiser een groothandel in levend vee en in handelsbemiddeling heeft en vanwege het aantal aangetroffen dieren en de geconstateerde wisselingen in aantallen. Dit betekent volgens verweerder dat het houden van de dieren op de percelen niet valt onder het op grond van het bestemmingsplan toegestane agrarisch bedrijfsmatig grondgebruik of agrarisch hobbymatig grondgebruik, zodat eiser de percelen gebruikt in strijd met het bestemmingsplan. In het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
Juridisch kader
3. De rechtbank gaat uit van het volgende juridische kader.
3.1.
In artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder een omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan.
3.2.
Ingevolge artikel 3.1 van de planregels (bestemming ‘Agrarisch met waarden’) zijn de percelen waarop de dieren worden gehouden bestemd voor (voor zover hier relevant) agrarisch bedrijfsmatig grondgebruik, voor agrarisch hobbymatig grondgebruik en voor grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde grondgebonden veehouderijen.
3.3.
Het bestemmingsplan bevat de volgende relevante begripsomschrijvingen:
Artikel 1.8 agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waaronder mede begrepen houtteelt, en/of het houden van dieren, een en ander met dien verstande dat: maneges, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt; mestbe- en verwerking onderdeel uitmaakt van de agrarische bedrijfsvoering.
Artikel 1.22 bedrijf: een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
Het geschil
4. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat de dieren worden gehouden bij wijze van hobby en dat op de percelen geen sprake is van een groothandel in levend vee en handelsbemiddeling. Hij heeft de dieren in gelijke omvang van de vorige bewoner overgenomen. De vorige bewoner, die niet gelieerd was aan Dierservice Limburg B.V., hield deze dieren ook bij wijze van hobby, waarmee vaststaat dat de omvang van de dieren niet het professioneel dan wel commercieel houden van dieren impliceert en dat het feitelijk gebruik past binnen het bestemmingsplan c.q. dient te worden gedoogd.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van hobbymatig gebruik van de dieren geen sprake is. De aangetroffen aantallen dieren kunnen, blijkens huidige jurisprudentie, niet als hobbymatig worden gezien. Tevens staat op eisers adres een bedrijf ingeschreven in de Kvk dat, naar eisers zeggen, handelt in dieren, waarbij onder meer dieren worden verhandeld via Marktplaats. Uit de rapportages van de toezichthouders blijkt dat de dieren in aantallen en verscheidenheid wisselen. Gezien de feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht verweerder het aannemelijk dat ook de dieren waarover het in deze procedure gaat, in tegenstelling tot eisers betoog, verhandeld worden door Dierservice Limburg B.V.
6. De rechtbank stelt vast dat het houden van dieren op de betreffende percelen op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, mits dit plaatsvindt in de vorm van of ten behoeve van een agrarisch bedrijf of agrarisch hobbymatig gebruik. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat geen sprake is van een agrarisch bedrijf als omschreven in artikel 1.8 van de planregels, omdat niet betwist is dat geen sprake is van het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren. In geschil is de vraag of in eisers geval sprake is van niet-agrarisch bedrijfsmatig gebruik (bedrijfsmatige handel in dieren), zoals verweerder stelt, of (agrarisch) hobbymatig gebruik, zoals eiser stelt.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Wat onder ‘agrarisch hobbymatig grondgebruik’ moet worden verstaan, is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan. Ook de plantoelichting geeft hierover geen duidelijkheid. De definitie van agrarisch bedrijf omvat onder meer het houden van dieren, waarbij het agrarisch bedrijfsmatige karakter daarin zit dat met die dieren producten worden voortgebracht (zoals melk, eieren, wol, vlees of nieuwe dieren). Agrarisch hobbymatig grondgebruik moet naar het oordeel van de rechtbank geacht worden dezelfde activiteiten te omvatten als agrarisch bedrijfsmatig grondgebruik, maar dan niet bedrijfsmatig maar hobbymatig. Agrarisch hobbymatig grondgebruik kan dan (onder meer) worden uitgelegd als het hobbymatig houden van dieren.
9. De rechtbank overweegt dat voor de vraag of een bepaald gebruik past binnen de bestemming en de daarin genoemde vormen van toegestaan gebruik, de aard en de ruimtelijke uitstraling van dat gebruik bepalend zijn. De vraag of het houden van dieren op de percelen van eiser als hobbymatig moet worden gezien – en derhalve de vraag of dit past binnen het bestemmingsplan – moet dus worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die het houden van de dieren in dit geval heeft. Daarbij is van belang of de door verweerder gestelde handel in dieren op deze percelen een zodanige omvang en uitstraling heeft dat dit niet meer past binnen de bestemming die het hobbymatig houden van dieren toestaat.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder het voorgaande niet of onvoldoende heeft onderkend en blijkens de motivering van het bestreden besluit niet naar de ruimtelijke uitstraling van de gestelde handel in dieren heeft gekeken. Verweerder heeft immers slechts, zonder concreet in te gaan op de ruimtelijke uitstraling van het houden van dieren op de percelen, op grond van de inschrijving in de KvK en de wisselende aantallen dieren geconcludeerd dat geen sprake is van hobbymatig, maar van bedrijfsmatig gebruik. Over deze aspecten overweegt de rechtbank als volgt.
10.1.
Met de inschrijving van eisers bedrijf in de KvK heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat op de betreffende percelen ook daadwerkelijk handel in dieren plaatsvindt. Eiser stelt dat zijn bedrijf en de dieren op zijn percelen los staan van elkaar en dat de dieren waarin hij handelt zich met name in kinderboerderijen en kleine dierparken bevinden. Dat eisers bedrijf staat ingeschreven op zijn woonadres, betekent niet dat hij op dat woonadres en de aangrenzende percelen niet hobbymatig dieren kan houden. Zowel het feit dat eiser een bedrijf heeft in onder andere handel van dieren als de wisseling in het aantal dieren (en de variatie in soorten) vormen wel aanwijzingen voor handel, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat geen sprake is van hobbymatig houden van dieren.
10.2.
Verweerder heeft immers met de verwijzing naar eisers bij de KvK ingeschreven bedrijf en de wisseling in het aantal dieren niet aangetoond dat de gestelde handel in dieren op de percelen van eiser een zodanige omvang en uitstraling heeft dat dit niet (meer) kan worden aangemerkt als hobbymatig houden van dieren en dus niet binnen de bestemming past. Dat eiser het betreffende bedrijf heeft, is weliswaar een aanwijzing voor handel in bedrijfsmatige omvang (evenals de wisselende aantallen een aanwijzing zijn voor handel), maar dat betekent niet dat het gebruik dat van deze percelen wordt gemaakt ook een zodanige aard en omvang heeft dat dit als bedrijfsmatig moet worden beschouwd. Ook handel in dieren kan immers zodanig beperkt in omvang zijn of een zodanige uitstraling hebben, dat dit geacht kan worden te passen binnen een bestemming die het hobbymatig houden van dieren toestaat (zoals ook bedrijfsmatige activiteiten – bijvoorbeeld handel in goederen via Marktplaats – vanwege de beperkte omvang daarvan binnen een woonbestemming kunnen passen). De inschrijving in de KvK zegt niets over de omvang van de handel. Het bedrijfsmatige karakter is dan ook met de enkele inschrijving in de KvK niet aangetoond.
10.3.
Met betrekking tot het aantal dieren wijst de rechtbank ter vergelijking op de vaste jurisprudentie met betrekking tot het houden van dieren in of bij een woning binnen een woonbestemming (bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2923, en 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:550). De aard van de omgeving speelt in die jurisprudentie ook een rol. In het onderhavige geval is in dit verband van belang dat sprake is van een agrarische bestemming en een agrarisch gebied waarin de ruimtelijke uitstraling die uitgaat van het (extensief) houden van dieren (de aanwezigheid van dieren, eventueel verplaatsen daarvan, geur, geluid etc.) in beginsel geacht wordt te passen. Gelet hierop is de omvang van de dierstapel – mede gelet op de diersoorten waar het hier om gaat, waaronder ook kippen, eenden en ganzen – niet zodanig groot dat reeds om die reden gesteld kan worden dat geen sprake meer is van agrarisch hobbymatig gebruik (maar van agrarisch of niet-agrarisch bedrijfsmatig gebruik).
11. Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom de ruimtelijke uitstraling van het houden van de dieren en de gestelde handel daarin zodanig is dat dit niet meer te rijmen valt met de agrarische bestemming waarin het agrarisch bedrijfsmatig houden van dieren en het hobbymatig houden van dieren zijn toegestaan. Verweerder heeft niet onderzocht of aangegeven welke andere omstandigheden dan het feit dat er dieren (in een bepaald, wisselend, aantal) aanwezig zijn, maken dat sprake is van een ruimtelijke uitstraling die anders is dan die van het (agrarisch bedrijfsmatig of) hobbymatig houden van dieren, bijvoorbeeld het aantal (zwaar) verkeersbewegingen in het kader van het vervoer van dieren ten behoeve van de gestelde handel, bezoekers, handels- of reclameuitingen en dergelijke.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het gebruik in strijd is met de bestemming. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
13. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het handhavingsverzoek met name ziet op overlast, zoals kapotte hekken waardoor dieren in de voortuinen van de omwonenden terecht komen, geuroverlast door uitwerpselen, overlast door vliegen en dergelijke. De vraag is dan of, mede nu het houden van dieren binnen een agrarische bestemming (mits niet in de vorm van niet-agrarische bedrijvigheid) is toegestaan, handhaven op met het bestemmingsplan strijdig gebruik de meest aangewezen handhavingsgrondslag is. Er is andere regelgeving die meer specifiek ziet op het voorkomen van de door de omwonenden gestelde overlast, die blijkens het handhavingsverzoek niet zozeer wordt veroorzaakt door de gestelde handel in dieren, maar door de wijze waarop de dieren worden gehouden.
14. Het beroep is gegrond.
15. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
16. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2021.
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 maart 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.