3.3.Het bestemmingsplan bevat de volgende relevante begripsomschrijvingen:
Artikel 1.8 agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waaronder mede begrepen houtteelt, en/of het houden van dieren, een en ander met dien verstande dat: maneges, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt; mestbe- en verwerking onderdeel uitmaakt van de agrarische bedrijfsvoering.
Artikel 1.22 bedrijf: een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
4. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat de dieren worden gehouden bij wijze van hobby en dat op de percelen geen sprake is van een groothandel in levend vee en handelsbemiddeling. Hij heeft de dieren in gelijke omvang van de vorige bewoner overgenomen. De vorige bewoner, die niet gelieerd was aan Dierservice Limburg B.V., hield deze dieren ook bij wijze van hobby, waarmee vaststaat dat de omvang van de dieren niet het professioneel dan wel commercieel houden van dieren impliceert en dat het feitelijk gebruik past binnen het bestemmingsplan c.q. dient te worden gedoogd.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van hobbymatig gebruik van de dieren geen sprake is. De aangetroffen aantallen dieren kunnen, blijkens huidige jurisprudentie, niet als hobbymatig worden gezien. Tevens staat op eisers adres een bedrijf ingeschreven in de Kvk dat, naar eisers zeggen, handelt in dieren, waarbij onder meer dieren worden verhandeld via Marktplaats. Uit de rapportages van de toezichthouders blijkt dat de dieren in aantallen en verscheidenheid wisselen. Gezien de feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht verweerder het aannemelijk dat ook de dieren waarover het in deze procedure gaat, in tegenstelling tot eisers betoog, verhandeld worden door Dierservice Limburg B.V.
6. De rechtbank stelt vast dat het houden van dieren op de betreffende percelen op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, mits dit plaatsvindt in de vorm van of ten behoeve van een agrarisch bedrijf of agrarisch hobbymatig gebruik. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat geen sprake is van een agrarisch bedrijf als omschreven in artikel 1.8 van de planregels, omdat niet betwist is dat geen sprake is van het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren. In geschil is de vraag of in eisers geval sprake is van niet-agrarisch bedrijfsmatig gebruik (bedrijfsmatige handel in dieren), zoals verweerder stelt, of (agrarisch) hobbymatig gebruik, zoals eiser stelt.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Wat onder ‘agrarisch hobbymatig grondgebruik’ moet worden verstaan, is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan. Ook de plantoelichting geeft hierover geen duidelijkheid. De definitie van agrarisch bedrijf omvat onder meer het houden van dieren, waarbij het agrarisch bedrijfsmatige karakter daarin zit dat met die dieren producten worden voortgebracht (zoals melk, eieren, wol, vlees of nieuwe dieren). Agrarisch hobbymatig grondgebruik moet naar het oordeel van de rechtbank geacht worden dezelfde activiteiten te omvatten als agrarisch bedrijfsmatig grondgebruik, maar dan niet bedrijfsmatig maar hobbymatig. Agrarisch hobbymatig grondgebruik kan dan (onder meer) worden uitgelegd als het hobbymatig houden van dieren.
9. De rechtbank overweegt dat voor de vraag of een bepaald gebruik past binnen de bestemming en de daarin genoemde vormen van toegestaan gebruik, de aard en de ruimtelijke uitstraling van dat gebruik bepalend zijn. De vraag of het houden van dieren op de percelen van eiser als hobbymatig moet worden gezien – en derhalve de vraag of dit past binnen het bestemmingsplan – moet dus worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die het houden van de dieren in dit geval heeft. Daarbij is van belang of de door verweerder gestelde handel in dieren op deze percelen een zodanige omvang en uitstraling heeft dat dit niet meer past binnen de bestemming die het hobbymatig houden van dieren toestaat.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder het voorgaande niet of onvoldoende heeft onderkend en blijkens de motivering van het bestreden besluit niet naar de ruimtelijke uitstraling van de gestelde handel in dieren heeft gekeken. Verweerder heeft immers slechts, zonder concreet in te gaan op de ruimtelijke uitstraling van het houden van dieren op de percelen, op grond van de inschrijving in de KvK en de wisselende aantallen dieren geconcludeerd dat geen sprake is van hobbymatig, maar van bedrijfsmatig gebruik. Over deze aspecten overweegt de rechtbank als volgt.