ECLI:NL:RBLIM:2021:1523

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
C/03/286930 / KG ZA 20-517
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming koopovereenkomst in kort geding met betrekking tot onroerend goed en spoedeisend belang

Op 22 februari 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de gedaagden, die erfgenamen zijn van wijlen [erflater]. De zaak betreft een vordering tot nakoming van een koopovereenkomst die door [eiser] en [erflater] was gesloten met betrekking tot een onroerend goed, waarin een slagerij was gevestigd. De gedaagden, aangeduid als de broers van erflater en de moeder van [eiser] als gedaagde in reconventie, hebben verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang aanwezig is bij de vorderingen van [eiser] en zijn moeder, omdat de dreiging van ontruiming niet voldoende was onderbouwd en de koopovereenkomst geen duidelijke datum voor levering bevatte. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van zowel [eiser] als zijn moeder afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. V.E.J. Noelmans.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/286930 / KG ZA 20-517
Vonnis in kort geding van 22 februari 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. D.N. Lavain,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J. Daniëls,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J. Daniëls,
3.
[gedaagde, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde, tevens eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. D.N. Lavain.
Eiser zal hierna “ [eiser] ” worden genoemd. Gedaagden sub 1 en 2 worden gezamenlijk aangeduid als “de broers van erflater”, terwijl gedaagde sub 3 als “de moeder van [eiser] ” wordt aangeduid. De gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als “ [gedaagden] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 11 en 12 januari 2021 aan [gedaagden] betekende dagvaardingen met de producties 1 tot en met 15,
  • de op 22 januari 2021 door mr. Daniëls namens de broers van erflater overgelegde producties 1 tot en met 7,
  • de op 29 januari 2021 door mr. Lavain namens [eiser] nader overgelegde producties 16 tot en met 20,
  • de brief van mr. Lavain van 29 januari 2021 met de door de moeder van [eiser] ingestelde voorwaardelijke eis tegen de broers van erflater,
  • de mondelinge behandeling op 8 februari 2021, waarbij mr. Lavain namens de moeder van [eiser] een pleitnota heeft overgelegd en mr. Daniëls namens de broers van erflater een conclusie van antwoord heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De opa van [eiser] is omstreeks 1930 een slagerij begonnen in de onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: “het onroerend goed”). De slagerij is nadien voortgezet door [erflater] , een oom van [eiser] (hierna: “erflater”), en vanaf 1998 formeel door [eiser] zelf.
2.2.
Het onroerend goed behoorde in eigendom toe aan erflater. De slagerij is gevestigd op de benedenverdieping van het onroerend goed (hierna: “de benedenverdieping”) en de benedenverdieping werd door [eiser] gehuurd. Boven de slagerij bevindt zich een woonruimte (hierna: “de bovenverdieping”), waar erflater tot aan zijn overlijden op 13 februari 2019 woonde.
2.3.
[gedaagden] zijn erfgenamen van erflater en hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.4.
Als productie 3 bij dagvaarding heeft [eiser] een stuk getiteld “vaststellingsovereenkomst” (hierna: “de koopovereenkomst”) in het geding gebracht waarin, onder meer en voor zover hier van belang, het navolgende vermeld is:
“(..) [eiser] (..) (hierna koper) en (..) [erflater] (..) (hierna verkoper) verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1 winkel ruimtes en kelder.
(..)
1.3
Verkoper verkoopt aan koper de winkelruimte en kantoor en de werkplaats groot 220 m2 minus de m2 van de koelruimtes en diepvries.
1.4
Verkoper blijft eigenaar van de bovenliggende woning met verdieping en de gronden buiten de bebouwing.
(..)
Artikel 2 Koopsom, levering en splitsing
2.1
Koopsom voor winkelruimte en kantoor, werkplaats en kelder bedraagt
€ ..10.000..[toevoeging rechtbank: € 10.000 is handgeschreven]
2.2
De koopovereenkomst gaat in per 1 maart 2017
(..)
2.7.De huurbetalingen na 1 maart 2017 gaan van de koopprijs af.
2.8
De eigendomsoverdracht zal plaats vinden ten overstaan van notaris …… te Brunssum.
(..)
Artikel 3 Ontbindende voorwaarden
3.1
Deze overeenkomst kan door partijen worden ontbonden wanneer koper geen overeenstemming kan bereiken met de gemeente Brunssum, Jongen/3W inzake de verwerving van de nieuwe winkelunit in fase 1 van het project Centrum Brunssum
3.2
Deze overeenkomst kan door partijen worden ontbonden wanneer Jongen/3W er niet in slaagt om het plangebied te realiseren.”
2.5.
Op de laatste pagina van de koopovereenkomst is weergegeven:
“aldus overeengekomen en in tweevoud opgemaakt te Brunssum op …….”
Onder de passages “Verkoper: [erflater] ” en “Koper: [eiser] ” staan handtekeningen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagden hoofdelijk veroordeelt om hun verplichtingen uit hoofde van de tussen [eiser] en wijlen [erflater] gesloten koopovereenkomst (met titel “Vaststellingsovereenkomst”) na te komen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, met dien verstande dat:
a. gedaagden (ieder afzonderlijk) gehouden zijn mee te werken aan het passeren van de akte van levering conform de (inhoud van de) conceptakte(n) van levering en splitsing die als productie(s) in het geding zijn ingebracht, dan wel gedaagden redelijke inspanningen dienen te verrichten om tot definitieve overeenstemming met [eiser] te komen over de inhoud van de akte(n) waarbij de notaris van LexQuire Notarissen te Maastricht-Airport (gemeente Beek) – in lijn met de koopovereenkomst – bindend zal adviseren;
b. de door [eiser] te bepalen koopprijs een bedrag van € 10.000,- beloopt, te vermeerderen met een rente van 3% per jaar vanaf 1 maart 2017 tot aan het moment van daadwerkelijke betaling en te verminderen met de door hem vanaf 1 maart 2017 tot datum vonnis betaalde huurbetalingen, derhalve € 0,-;
c. indien één der gedaagden niet voldoet aan de veroordeling, deze een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat hij niet aan de veroordeling voldoet aan [eiser] dient te betalen met een maximum van € 30.000,- per gedaagde;
d. indien één der gedaagden de benodigde medewerking niet verleent, bepaald wordt dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is;
e. zodanig bepaald wordt zoals het de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
2. gedaagden sub 1 en 2 hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure en nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente bij niet-nakoming.
3.2.
De broers van erflater voeren verweer. Zij betwisten het bestaan van het spoedeisend belang. De stellingen van de broers van erflater komen inhoudelijk, in de kern begrepen, primair erop neer dat tussen [eiser] en erflater geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, althans (subsidiair) dat de koopovereenkomst is ontbonden.
3.3.
De moeder van [eiser] is het eens met de vordering van [eiser] . Daarnaast heeft de moeder van [eiser] een voorwaardelijke vordering ingesteld tegen de broers van erflater. De moeder van [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de broers (in hun hoedanigheid van erfgenamen van de nalatenschap van wijlen [erflater] ) veroordeelt tot algehele nakoming van de tussen [eiser] en wijlen heer [erflater] gesloten koopovereenkomst (vaststellingsovereenkomst), in het bijzonder door de benodigde notariële akten (splitsingsakte en leveringsakte) te ondertekenen binnen 14 dagen na dit vonnis en indien één der gedaagden de benodigde medewerking niet verleent, bepaalt dat dit vonnis op grond van art. 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is en het vonnis heeft te gelden als zijn goedkeuring aan de notariële akten op basis waarvan de notaris kan passeren, althans zodanig bepaalt zoals de voorzieningenrechter het in goede justitie vermeent te behoren;
II. de broers veroordeelt in de kosten van deze procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente bij niet-nakoming.
3.4.
De broers van erflater voeren verweer. Zij hebben onder meer aangevoerd dat de moeder van [eiser] , in haar hoedanigheid van gedaagde, geen vordering in reconventie kan instellen jegens de broers van erflater en meer inhoudelijk verwezen naar hetgeen zij tegen de vordering van [eiser] aangevoerd hebben.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de voorwaardelijke eis in reconventie

4.1.
De moeder van [eiser] heeft een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. De vordering tegen de broers van erflater is ingesteld, onder de voorwaarde dat het instellen van een eis in reconventie jegens de medegedaagden is toegestaan. Een dergelijke voorwaarde is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet een voorwaarde, die aan een eis in reconventie kan worden verbonden. De bedoeling achter het instellen van een voorwaardelijke eis in reconventie is immers dat daarover alleen door de rechter wordt beslist, indien deze de vordering in conventie geheel of gedeeltelijk gegrond oordeelt. Daaraan voldoet de door de moeder van [eiser] gestelde voorwaarde niet, zodat de voorzieningenrechter de eis in reconventie als onvoorwaardelijk ingesteld zal beschouwen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het instellen van een eis in reconventie, op grond van artikel 136 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”), slechts jegens een eiser kan worden ingesteld. In de jurisprudentie is daarop een uitzondering gemaakt, wanneer het processueel ondeelbare rechtsverhoudingen betreft (vgl. HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411). De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een processueel ondeelbare rechtsverhouding sprake is tussen de moeder van [eiser] en de broers van erflater. Zij zijn immers allen erfgenaam van erflater. In zoverre kan de moeder van [eiser] worden ontvangen in haar vordering jegens haar medegedaagden.
in conventie en in reconventie
4.3.
De vorderingen van [eiser] en de moeder van [eiser] komen, in de kern begrepen, op hetzelfde neer. Beiden vorderen immers dat de broers van erflater de verplichtingen uit hoofde van de tussen [eiser] en erflater gesloten koopovereenkomst, waarvan het bestaan door de broers van erflater betwist wordt, nakomen, hetgeen feitelijk neerkomt op het medewerken aan levering van de benedenverdieping aan [eiser] . Om die reden zal de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser] en de moeder van [eiser] gezamenlijk bespreken.
het spoedeisend belang
4.4.
Op grond van artikel 254 lid 1 Rv kan een voorzieningenrechter in spoedeisende zaken, waarin van een eiser niet kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht, gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad worden gegeven. Het ligt op de weg van eiser om te stellen en te onderbouwen dat hij een spoedeisend belang heeft bij de vorderingen die hij instelt.
4.5.
[eiser] heeft ter onderbouwing van het spoedeisend belang aangevoerd dat de broers van erflater hebben gedreigd met ontruiming van de benedenverdieping. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in die dreiging geen spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiser] gelegen is. De dreiging met ontruiming houdt, zo heeft de advocaat van de broers van erflater ter zitting onweersproken gesteld, immers louter verband met het niet voldoen van de huurpenningen door [eiser] en construeert geen spoedeisend belang bij de vordering tot (samengevat) medewerking aan de gestelde koopovereenkomst. Daar komt bij dat [eiser] die dreiging zelf weg kan nemen door de huurpenningen te voldoen. Dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij niet (meer) gehouden is tot betaling van de huurpenningen, maakt het voorgaande niet anders.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat in de koopovereenkomst, daargelaten de vraag of [eiser] en erflater overeenstemming hebben bereikt, geen datum voor levering van de benedenverdieping is bepaald. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd waarom deze kwestie, waarbij zij opgemerkt dat de koopovereenkomst volgens [eiser] al begin 2017 tot stand gekomen zou zijn, in een zodanige stroomversnelling is gekomen dat een voorlopige voorziening in kort geding thans vereist is.
4.7.
De moeder van [eiser] heeft aangevoerd dat zijzelf ook een spoedeisend belang bij haar vordering heeft. De door haar aangevoerde argumenten in dat verband komen erop neer dat zij belang heeft bij een spoedige verdeling van een gemeenschappelijk goed en, in het verlengde daarvan, bij afwikkeling van de nalatenschap van erflater. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de wens van de moeder van [eiser] om tot afwikkeling van de nalatenschap te komen onvoldoende is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding. Daarbij komt dat toewijzing van de vordering nog geenszins betekent dat de nalatenschap ook is afgewikkeld na verdeling van de opbrengst van de benedenverdieping tussen [gedaagden] onderling. De koop die de moeder van [eiser] wil laten doorgaan, ziet immers alleen op de benedenverdieping en niet ook op de bovenverdieping, die eveneens tot de nalatenschap van erflater behoort.
4.8.
Al met al is de voorzieningenrechter van oordeel dat een spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiser] en de moeder van [eiser] tot nakoming van de koopovereenkomst dan wel tot het verlenen van medewerking aan de levering van de benedenverdieping ontbreekt. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
de proceskosten
4.9.
Gelet op de familiaire relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: CB