ECLI:NL:RBLIM:2021:1469

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
ROE 20/1122, ROE 20/1159 en ROE 20/1160
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nadeelcompensatie door agrarische eigenaren na wateroverlast door overheidsmaatregelen

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een agrarisch bedrijf in de gemeente Horst, een verzoek om nadeelcompensatie ingediend bij het Waterschap Limburg. Dit verzoek is ingediend naar aanleiding van schade die zij hebben geleden door wateroverlast na hevige regenval in juli 2014. Eisers stellen dat de schade is veroorzaakt door het nalaten van verweerder om adequaat te handelen tijdens deze wateroverlast, met name door de instelling van stuw Gra_1. Verweerder heeft de verzoeken van eisers ongegrond verklaard, stellende dat er geen onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden en dat de schade niet het gevolg is van een actieve handeling van het Waterschap.

Tijdens de zitting hebben eisers betoogd dat de keuze van verweerder om het water langer in het gebied Dorperpeel te laten staan, heeft geleid tot de schade. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het nalaten van een feitelijke handeling, zoals het niet verder openzetten van de stuw, niet kan worden aangemerkt als een rechtmatige handeling onder de Waterwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade niet kan worden vergoed op basis van de artikelen 7.14 en 7.15 van de Waterwet, omdat de wateroverlast voornamelijk het gevolg was van de extreme regenval en niet van een actieve maatregel van het Waterschap.

De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 februari 2021, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 20/1122, ROE 20/1159 en ROE 20/1160
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2021
in de zaken tussen
[eiser 1],
[eiser 2]en
[eiser 3], eisers
(gemachtigde: mr. L. Pronk),
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg, verweerder
(gemachtigde: mr. H.X. Botter).
Procesverloop
Bij besluiten van 17 september 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder de verzoeken van eisers om schadevergoeding/nadeelcompensatie (kennelijk) ongegrond verklaard.
Bij besluiten van 17 maart 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft (deels gevoegd met de zaak ROE 20/1068) plaatsgevonden op 18 januari 2021. Namens de [eiser 1] is verschenen [naam] en namens [eiser 3] is verschenen [naam] . Eisers zijn bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. S. H. Nijs.
De rechtbank doet in deze zaken en in de zaak ROE 20/1068 afzonderlijk uitspraak.
Overwegingen
1. Eisers, eigenaren van een agrarisch bedrijf in de gemeente Horst (in het landbouwgebied Dorperpeel), hebben met hun brief van 4 juli 2019 bij verweerder een verzoek om nadeelcompensatie op grond van de Verordening Nadeelcompensatie Waterschap Limburg ingediend voor geleden schade door wateroverlast na hevige regenval in juli 2014. In het verzoek wordt gesteld dat schade is geleden door het handelen van verweerder, namelijk door de keuzes die verweerder heeft gemaakt bij het treffen van maatregelen tijdens voornoemde wateroverlast. Het betreft hier, zo is in de vervolgprocedure en ook ter zitting duidelijk geworden, de keuzes (in de vorm van feitelijk handelen) die zijn gemaakt na de regenval in juli 2014 en dan met name de instelling van stuw “Gra_1”.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt – kort weergegeven – dat de door eisers in hun verzoek gestelde schadeoorzaken een onrechtmatig handelen of nalaten impliceren, waarvoor geen nadeelcompensatie kan worden verstrekt. In dit verband verwijst verweerder naar een, volgens verweerder vergelijkbare, uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) met betrekking tot een Friese agrariër (uitspraak van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2925).
Daarnaast stelt verweerder dat, als de gestelde schade wel onder de nadeelcompensatie-regeling zou vallen, het causaal verband tussen de schade en de gestelde schadeoorzaak ontbreekt. Ter onderbouwing verwijst verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank van 28 februari 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:1804) in de civiele procedure, waarin is overwogen dat de regen in 2014 zo extreem was dat wateroverlast onvermijdelijk was en dat dit een calamiteit was waar het systeem niet op berekend hoefde te zijn. Daarnaast wijst verweerder op het door eiser ingebrachte deskundigenrapport van Aveco de Bondt van 18 december 2019, waaruit volgens verweerder blijkt dat het effect van het openzetten van stuw Gra_1 niet verder reikt dan 200 meter bovenstrooms van die stuw, terwijl de percelen waar het hier om gaat, veel verder bovenstrooms zijn gelegen.
Ten slotte stelt verweerder dat niet is voldaan aan het vereiste van de ‘speciale last’, aangezien eisers niet onevenredig zijn getroffen in verhouding tot de groep van personen die in een vergelijkbare positie verkeren. Eisers onderscheiden zich niet van de referentiegroep die bestaat uit de andere grondgebonden agrariërs in het gebied Dorperpeel. In dit verband verwijst verweerder naar het rapport van Agro expertisebureau van 13 november 2014 dat in opdracht van een van de eisers is gemaakt, waarin staat dat alle agrariërs aan de Dorperpeelweg min of meer schade hebben ondervonden, en naar de bij het waterschap ontvangen aantal van 20 schademeldingen.
3. Eisers voeren in beroep aan – kort samengevat – dat in deze procedure centraal staat de keuze van verweerder om het (regen)water langer in het gebied Dorperpeelweg te laten staan, zodat de kern Horst niet onder water zou komen te staan. Deze keuze is, zo is ter zitting expliciet aangegeven, gemaakt door de gebiedsbeheerder die ter plaatse heeft besloten de instelling van de stuwen (in het bijzonder Gra_1) in het watersysteem niet aan te passen, en deze keuze van de gebiedsbeheerder heeft de schade veroorzaakt of heeft er in ieder geval voor veroorzaakt dat de wateroverlast niet snel genoeg afnam en is dus de schadeoorzaak. Concreet gaat het om het niet (verder) openzetten van stuw Gra_1. De schade is veroorzaakt door het feit dat het water langer dan een á anderhalve dag, te weten vijf dagen, op het veld heeft gestaan. Dit betreft, volgens eisers, een andere schade dan die als gevolg van hevige (maar in tijd beperkte) regenval. In dit verband stellen eisers dat zij in deze bestuursrechtelijke aangelegenheid kunnen volstaan met het aannemelijk maken dat schade is ontstaan als gevolg van een bepaalde oorzaak. In het kader van de ‘speciale last’ stellen eisers met betrekking tot de zogenaamde referentiegroep dat het soort teelgewas van het bedrijf een relevant verschil kan maken (blauwe bessenstruiken zijn bijvoorbeeld extra gevoelig voor langdurige blootstelling aan water).

4.De rechtbank overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet wordt aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 7.15 van de Waterwet wordt voor de toepassing van artikel 7.14 onder schade mede verstaan schade in verband met wateroverlast of overstromingen, voor zover deze het gevolg zijn van de verlegging van een waterkering of van andere maatregelen, gericht op het vergroten van de afvoer- of bergingscapaciteit van watersystemen.
De Verordening Nadeelcompensatie Waterschap Limburg, die van toepassing is op verzoeken om schadevergoeding ingediend na 1 januari 2017, geeft met name procedurebepalingen voor (de behandeling van) verzoek om schadevergoeding, waarbij onder ‘schade’ wordt verstaan schade als bedoeld in artikel 7.14 van de Waterwet.
5. Niet in geschil is dat onderhavig verzoek uitsluitend betrekking kan hebben op schade die wordt veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen, waaronder ook feitelijke handelingen vallen. In dit verband overweegt de rechtbank dat het feit dat een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad door een civiele rechter is afgewezen, niet betekent dat de genoemde schadeoorzaak per definitie een rechtmatige handeling is. Verder kan uit de tekst en wetsgeschiedenis van artikel 7.14 van de Waterwet worden afgeleid dat sprake moet zijn van een actief overheidshandelen (vgl. Kamerstukken II, 2006-2007, 30 818, nr. 3, p. 62 t/m 64 en Kamerstukken I, 2007-2008, 30 88, nr. C, p. 25). Nalaten een actieve handeling te verrichten valt daarmee in beginsel niet onder het bereik van artikel 7.14 van de Waterwet.
6. De rechtbank overweegt dat in artikel 7.15 van de Waterwet uitdrukkelijk is geregeld dat ook schade door wateroverlast in aanmerking komt voor vergoeding op grond van artikel 7.14 van de Waterwet, echter alleen voor zover deze het gevolg is van een maatregel gericht op het vergroten van de afvoer- of bergingscapaciteit van watersystemen. Artikel 7.15 is geen zelfstandige grondslag voor schadevergoeding, maar een nadere uitwerking van artikel 7.14 (Kamerstukken II, 2007-2008, 30 818, nr 6, p. 24). Deze nadere uitwerking impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat schade door wateroverlast die niet het gevolg is van een maatregel, al dan niet in de vorm van verlegging van een waterkering, gericht op het vergroten van de afvoer- of bergingscapaciteit, niet onder schade als bedoeld in artikel 7.14 wordt begrepen.
Een feitelijke handeling in het veld of zoals hier het niet verrichten van een feitelijke handeling in de vorm van het (verder) openzetten van een stuw, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een maatregel als bedoeld in artikel 7.15. Evenmin kan het niet of niet verder openzetten van een stuw als een actieve handeling van het Waterschap worden gekwalificeerd. Voorts is ter zitting gebleken dat dit ‘nalaten’ van verweerder niet is gebaseerd op een besluit of beleid van verweerder of op de afwijzing van een verzoek om hierover een besluit te nemen. Eisers hebben het weliswaar een algemene beleidskeuze genoemd dat het Waterschap niet de kern Horst onder water wil laten lopen en daarom ervoor kiest het water op de agrarische percelen te laten staan, maar de rechtbank is niet gebleken dat dit als zodanig concreet is neergelegd in een besluit of in beleid of het gevolg is van een daarop gebaseerde maatregel of uitvoering van werken die in dit geval tot een schadevergoedingsplicht van verweerder zou leiden op basis van artikel 7.14 van de Waterwet (los van het feit dat deze niet zijn opgevoerd als schadeoorzaak).
7. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat ook het feit dat het regenwater destijds langer dan een á anderhalve dag, te weten vijf dagen, op het veld van eisers heeft gestaan om, zoals eisers stellen, te voorkomen dat de kern van Horst onder water zou lopen, niet het gevolg is van actief handelen of van genomen maatregelen van of uitgevoerde werken of werkzaamheden door verweerder.
8. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de wateroverlast en daarmee de ontstane schade niet veroorzaakt zijn door handelen (of nalaten) van het Waterschap, maar door de extreme regenval. Het openzetten van de stuw had, zo blijkt onder meer uit het door eisers zelf overgelegde deskundigenrapport, de schade op de percelen van eisers niet kunnen voorkomen, waardoor het oorzakelijk verband tussen de schade en de gestelde schadeoorzaak ontbreekt. Dat uit ervaringsgegevens van eisers blijkt dat het openzetten van de stuw op andere momenten wel heeft geholpen of geholpen lijkt te hebben, maakt het voorgaande niet anders nu daarmee het causaal verband niet is aangetoond en het weglopen van water afhankelijk kan zijn van zeer veel factoren en die factoren op de andere momenten anders geweest kunnen zijn.
9. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten om de verzoeken van eisers om nadeelcompensatie af te wijzen, omdat de schade niet voor vergoeding in aanmerking komt op grond van de artikelen 7.14 en 7.15 van de Waterwet.

10.De beroepen zijn ongegrond.

11.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 februari 2021.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 februari 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.