ECLI:NL:RBLIM:2021:1092

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
C/03/282342 / FA RK 20-3354
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige na langdurige ex-partnerstrijd en gebrek aan communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 februari 2021 een beschikking gegeven over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De minderjarige, die sinds oktober 2017 geen contact meer heeft gehad met de vader, is klem geraakt tussen de ouders, die verwikkeld zijn in een langdurige ex-partnerstrijd. De moeder heeft verzocht om alleen met het gezag over de minderjarige te worden belast, omdat zij vreest dat het kind verder in de problemen zal komen door de voortdurende conflicten tussen de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader, ondanks eerdere kansen om contact met de minderjarige te herstellen, hierin niet heeft geïnvesteerd en de moeder structureel heeft gedisqualificeerd in haar rol als opvoeder. De rechtbank oordeelt dat het belang van de minderjarige het meest gediend is bij beëindiging van het gezamenlijk gezag, zodat zij de rust en duidelijkheid krijgt die zij nodig heeft voor haar ontwikkeling. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier opgedragen om een afschrift van de beschikking naar het centrale gezagsregister te sturen.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Datum uitspraak: 9 februari 2021
Zaaknummer: C/03/282342 / FA RK 20-3354
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder],
verzoekster, hierna te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.E.A. Hendrix, kantoorhoudend in Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
en
[de vader],
wederpartij, hierna te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 2] .
advocaat: mr. B.A.T. Brouwer, kantoorhoudend in Apeldoorn.
In zijn hoedanigheid als bedoeld in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 3 september 2020, binnengekomen bij de griffie op 4 september 2020;
- het verweerschrift van de vader van 26 oktober 2020, binnengekomen bij de griffie op
4 november 2020;
- de aanvullende stukken van de moeder van 15 januari 2021, binnengekomen bij de griffie op 18 januari 2021;
- de brief van de vader van 19 januari 2021, binnengekomen bij de griffie op
27 januari 2021;
- de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021 en waarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de raad.
De vader en zijn advocaat hebben op hun beider verzoek de voornoemde mondelinge behandeling telefonisch bijgewoond. De minderjarige [minderjarige] is ook telefonisch gehoord.

2.De feiten

2.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de moeder is geboren:
- [minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ), geboren op
[geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] .
2.2.
De moeder en de vader hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 2 juni 2016 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en verder onder meer het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder vastgesteld en een regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald in die zin dat [minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen (door de ouders in onderling overleg af te spreken), bij de vader zal verblijven, waarbij de moeder telkens [minderjarige] naar de vader brengt en de vader telkens [minderjarige] terugbrengt naar de moeder.
2.4.
Bij beschikking van 20 september 2018 heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder om, kort gezegd, haar alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten en de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] te beëindigen, afgewezen.
2.5.
Bij beschikking van 14 januari 2020 heeft de kinderrechter de bij beschikking van 2 juni 2016 vastgestelde verdeling inzake de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd en aan de vader een tijdelijk verbod opgelegd om contact met [minderjarige] te hebben.
2.6.
Bij beschikking van 13 maart 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de raad om het gezag van de vader te beëindigen, afgewezen.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De moeder verzoekt, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat zij alleen met het gezag over [minderjarige] zal worden belast.
3.1.1.
Ter onderbouwing van dit verzoek stelt de moeder primair dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. De ouders zijn sinds hun echtscheiding in juni 2016 verwikkeld in een forse ex-partnerstrijd, die met name door de vader wordt gevoed en in stand wordt gehouden. De vader is daarbij op geen enkele wijze in staat te reflecteren op zijn eigen aandeel in de strijd en het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Er is reeds geruime tijd geen constructieve communicatie tussen de ouders mogelijk. De vader is van mening dat [minderjarige] bij de moeder opgroeit in een slechte opvoedingssituatie, waardoor hij de moeder tot enkele maanden geleden structureel bestookte met verwijtende e-mails en in een negatief daglicht stelde op sociale media. Ook in de aanloop naar deze zitting heeft de vader opnieuw enkele verwijtende e-mails naar de moeder gestuurd en een bericht met negatieve informatie over de moeder openbaar op Facebook geplaatst, naar aanleiding waarvan de moeder ook aangifte heeft gedaan ter zake smaad en laster. De moeder betwist dat de vader deze berichten heeft gestuurd naar aanleiding van sms-berichten van haar kant, aangezien zij slechts reageert op de berichten van de vader wanneer deze financiële zaken betreffen. De vader bestookt ook de mentor van [minderjarige] met langdradige e-mails waarin veelal verwijten naar de moeder worden gemaakt. [minderjarige] heeft te kennen gegeven dat zij hier last van ervaart. De vader weigerde verder in eerste instantie de inschrijvingsformulieren van de middelbare school van [minderjarige] en het toestemmingsformulier voor de voor haar noodzakelijke hulpverlening te ondertekenen, als gevolg waarvan deze hulpverlening ook vertraging heeft opgelopen.
3.1.2.
De moeder stelt zich subsidiair op het standpunt dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. [minderjarige] heeft sinds het najaar van 2017 geen contact meer gehad met de vader, waarbij bij beschikking van 14 januari 2020 zelfs door de kinderrechter een tijdelijk verbod aan de vader is opgelegd om contact met [minderjarige] te hebben. [minderjarige] wil ook geen contact meer met de vader en wil eveneens niet dat hij op enige andere wijze betrokken is in haar leven. De vader heeft hierdoor reeds geruime tijd geen zicht meer op de zorgen rondom [minderjarige] en de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] . [minderjarige] heeft genderdysforie en heeft dientengevolge rust en tijd nodig om zich te kunnen ontwikkelen en haar identiteit te kunnen onderzoeken. Dit brengt met zich mee dat [minderjarige] de komende periode gesprekken gaat hebben met artsen en hulpverleners en op basis daarvan belangrijke beslissingen genomen gaan worden. Gezien het verleden bestaat de angst dat de vader enkel vanuit de strijd met de moeder het zetten van vervolgstappen in dit proces zal belemmeren. Het feit dat [minderjarige] voor haar ontwikkeling in het kader van haar genderdysforie toestemming van de vader nodig heeft, is daarmee een onnodige belasting voor [minderjarige] .
3.1.3.
Als gevolg van het voorgaande is [minderjarige] tussen 22 mei 2017 en 22 mei 2020 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI). De rechtbank zag in dit verband een taak voor de GI om een gesprek te arrangeren tussen [minderjarige] en de vader, met de bedoeling de ontstane impasse te doorbreken en onder regie van de GI te bezien op welke wijze de contacten tussen [minderjarige] en de vader weer zouden kunnen worden opgebouwd. De rechtbank achtte het verder in het belang van [minderjarige] dat de ouders met ondersteuning vanuit de hulpverlening zouden werken aan het verbeteren van hun samenwerking, zodat zij zouden voorkomen dat [minderjarige] daadwerkelijk klem zou raken tussen hen. Met behulp van de inzet vanuit de GI zijn echter niet de gewenste resultaten bewerkstelligd. De vader was het niet eens met het plan van aanpak van de GI om te komen tot contactherstel met [minderjarige] en reageerde niet inhoudelijk op de e-mails van de gezinsvoogdijwerker. De GI heeft vervolgens aan de raad gevraagd onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel. De rechtbank oordeelde naar aanleiding van het door de raad ingediende verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader echter dat niet is gebleken dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, mede gezien in het licht van het feit dat geen zorgen bestaan over de opvoedingssituatie van [minderjarige] bij de moeder. De rechtbank overwoog in dit verband wel dat niet uit te sluiten is dat op grond van de huidige feiten en omstandigheden door de rechtbank tot de conclusie kan worden gekomen dat het gezag van de vader over [minderjarige] zou moeten worden beëindigd.
3.2.
De vader voert verweer en verzoekt, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder af te wijzen, althans de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.
3.2.1.
Ter onderbouwing stelt de vader dat het van belang is dat het gezamenlijk gezag in stand blijft, aangezien het uitoefenen van het gezag over [minderjarige] voorlopig de enige manier is waarop hij, zij het aan de zijlijn, nog een band met haar kan onderhouden. De vader betwist uitdrukkelijk dat het uitsluitend aan hem te wijten is dat de contactregeling tussen hemzelf en [minderjarige] niet goed verliep. Zo heeft de moeder ervoor gekozen om tijdens de echtscheidingsprocedure naar Limburg te verhuizen en kwam het geregeld voor dat zij [minderjarige] niet op tijd of geheel niet naar de vader bracht. De contacten tussen [minderjarige] en de vader liepen altijd redelijk tot goed tot het moment in oktober 2017 waarop zij hem onverwacht mededeelde dat zij niet meer wilde komen, omdat hij altijd negatief over de moeder sprak. De wijze waarop [minderjarige] over hem denkt en de verwijten die zij hem maakt, zijn voor de vader nog steeds onbegrijpelijk. Het beeld dat door [minderjarige] van de vader wordt geschetst, is in de loop der jaren gecreëerd en gevoed door haar omgeving. Hoewel de vader zich niet herkent in dit beeld realiseert hij zich dat hij het beeld dat [minderjarige] over hem heeft niet kan veranderen. De vader erkent dat hij onlangs nog enkele e-mails naar de moeder heeft gestuurd en teksten op zijn Facebookpagina heeft geplaatst waarin belastende informatie stond over de moeder. Hij heeft dit echter gedaan naar aanleiding van meerdere sms-berichten van de moeder waarin zij hem beschuldigde van het verstoten van [minderjarige] . Hoewel de vader de wens van [minderjarige] respecteert om voorlopig geen contact meer met hem te hebben, heeft zijn deur voor haar altijd open gestaan. Het doet hem nog dagelijks verdriet dat hij geen contact met [minderjarige] heeft en dat zij haar halfzusje en –broertje niet kan zien opgroeien. Tussen 22 mei 2017 en 22 mei 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De vader kan erkennen dat hij zich gedurende de ondertoezichtstelling niet altijd van zijn beste kant heeft laten zien, maar wenst in dit verband op te merken dat door de GI vrijwel onmogelijke eisen aan hem werden gesteld. Zo moest hij in het kader van het door de GI opgestelde plan van aanpak om te komen tot contactherstel met [minderjarige] voor een paar gesprekken van tien minuten vanuit [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] komen, terwijl hij niet over de financiële middelen beschikte om dergelijke reiskosten te maken. Het is betreurenswaardig dat de betrokken instanties nooit de juiste handvatten hebben geboden om de contacten tussen [minderjarige] en de vader te herstellen. Daar komt nog bij dat [minderjarige] destijds zelf ook de kans niet heeft gegrepen om weer contact met hem te hebben.
3.2.2.
De vader betwist dat [minderjarige] belast wordt door de gezamenlijke gezagsuitoefening in die zin dat zij klem of verloren zal raken tussen de ouders en dat hij de moeder op enige manier dwarsboomt in de uitoefening van het gezag. De vader krijgt momenteel geheel geen informatie van de moeder over [minderjarige] . Hoewel het hem daardoor onmogelijk wordt gemaakt om invulling te geven aan zijn rol als gezaghebbende ouder zal hij zonder meer toestemming geven voor iedere kwestie die hij in het belang van [minderjarige] acht, zonder dat zij daarvan op de hoogte hoeft te worden gesteld. De vader is tot op heden echter niet gevraagd om in het kader van het gezamenlijk gezag zijn medewerking te verlenen. Als er beslissingen moesten worden genomen, is de moeder er kennelijk in geslaagd dat zonder zijn medewerking te doen.
3.3.
De minderjarige [minderjarige] is ter zitting in aanwezigheid van de raad, maar buiten de aanwezigheid van de overige aanwezigen telefonisch gehoord. Ter zitting heeft de rechtbank de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven aan de belanghebbenden, waarna zij de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren. [minderjarige] zou het fijner vinden als de vader niet langer het gezag over haar uitoefent. Zij heeft nu het gevoel dat zij de goedkeuring van de vader voor bepaalde zaken nodig heeft en dat wil zij niet langer, zeker aangezien de vader in het verleden regelmatig heeft geweigerd om zijn toestemming te geven. De vader heeft [minderjarige] in het verleden tevens vaak neergehaald met zijn woorden. [minderjarige] beschouwt de vader als een monster en heeft zichzelf ook wel eens een monster genoemd toen zij in de spiegel keek, omdat zij het gevoel had dat zij op hem leek. [minderjarige] heeft het gevoel dat de vader haar tegenhoudt en dat vindt zij niet fijn. Zij wil liever niet dat de vader nog keuzes voor haar kan maken. [minderjarige] denkt dat de vader niet veel weet van de zoektocht naar haar identiteit, maar denkt niet dat de vader haar keuze daarin zal respecteren. Dat maakt [minderjarige] verder niet uit, aangezien het haar keuze is en de vader daarmee zal moeten leren leven. [minderjarige] was in 2019 bereid om haar medewerking te verlenen aan het plan van aanpak dat de GI had opgesteld om het contact met de vader te herstellen. Toen duidelijk werd dat de vader daaraan niet wilde meewerken, brak haar hart. Dat was volgens [minderjarige] ook de laatste keer dat zij zich heeft ingezet om weer contact met de vader te krijgen.

4.Het advies van de raad

De raad adviseert het verzoek van de moeder toe te wijzen. Gelet op de eerdere bemoeienis van de raad, de informatie van de GI die de ondertoezichtstelling heeft uitgevoerd en de verklaringen van [minderjarige] ter zitting concludeert de raad dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders, dan wel dat een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem zal raken tussen de ouders. De vader heeft de moeder onlangs nog e-mails gestuurd waaruit geen enkel inzicht blijkt in het eigen handelen en de gevolgen van de door hem gemaakte keuzes. Hoewel de GI in het kader van de ondertoezichtstelling nog een poging heeft gedaan om de contacten tussen [minderjarige] en de vader te herstellen, weigerde de vader mee te werken aan het plan van aanpak dat in dit verband was opgesteld. [minderjarige] heeft verklaard dat dit voor haar de laatste kans was voor de vader om weer contact met haar te hebben en dat haar hart brak dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. De zoektocht van [minderjarige] naar haar identiteit betreft gevoelige materie en de raad gunt het [minderjarige] niet dat zij voor de keuzes in dit proces afhankelijk is van de toestemming van de vader. Het risico bestaat dat zij in een dergelijk geval belemmerd zal worden in haar ontwikkeling.

5.Het beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:253n lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag bedoeld in een aantal limitatief opgesomde wettelijke bepalingen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
In het tweede lid is bepaald dat – onder meer – artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing is. Dit houdt in dat het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.
De rechtbank dient eerst te beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW. Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat [minderjarige] sinds het najaar van 2017 geen contact meer met de vader heeft gehad. Dat contact is van belang in het kader van de gezagsuitoefening door ouders. Dit maakt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat de weg open ligt voor een beoordeling van het verzoek.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders, in het belang van hun kind, gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Hiervan kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. Enkel indien er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat een kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zou komen of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is, kan de rechtbank bepalen dat het gezag voortaan aan één ouder toekomt.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat de ouders reeds jarenlang zijn verwikkeld in een forse ex-partnerstrijd en dientengevolge geheel niet in staat zijn tot behoorlijke communicatie. De moeder heeft onweersproken gesteld dat de vader haar jarenlang – en ook onlangs nog – op structurele basis e-mails stuurde met verwijtende boodschappen en haar in het openbaar in een negatief daglicht stelde op sociale media. Als gevolg van het gebrek aan constructieve samenwerking en adequate communicatie tussen de ouders kan [minderjarige] geen onbelast contact hebben met beide ouders, hetgeen er uiteindelijk toe heeft geleid dat zij in
oktober 2017 de keuze heeft gemaakt om het contact met de vader te verbreken. De rechtbank stelt vast dat de afstand tussen [minderjarige] en de vader sindsdien enkel groter is geworden. De moeder heeft op 5 maart 2018 reeds eerder een verzoek ingediend om haar alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten. De rechtbank heeft dit verzoek destijds afgewezen en overwoog in dit verband dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] voorafgaand aan de contactbreuk goed verliepen en de GI in het kader van de uitoefening van de ondertoezichtstelling daarom een gesprek tussen de vader en [minderjarige] diende te arrangeren om de huidige impasse te doorbreken. Nadat dit gesprek had plaatsgevonden, diende vervolgens onder regie van de GI te worden bezien op welke wijze het contact tussen de vader en [minderjarige] weer voorzichtig kon worden opgebouwd – met als mogelijk einddoel de bij beschikking van 2 juni 2016 vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] – zodat [minderjarige] de mogelijkheid kreeg om haar negatieve vaderbeeld bij te stellen en opnieuw een band met de vader op te bouwen. De GI heeft vervolgens ter uitvoering van deze taak in 2019 een stappenplan opgesteld om het contact tussen [minderjarige] en de vader te herstellen. Hoewel [minderjarige] destijds bereid was haar medewerking te verlenen aan het door de GI opgestelde plan van aanpak berichtte de vader aan de GI dat hij hier op zijn beurt niet toe bereid was.
5.5.
De vader begreep of had althans kunnen begrijpen dat [minderjarige] ten tijde van het opstellen van het plan van aanpak door de GI op een keerpunt stond in het contact met de vader, dat op dat moment al langere tijd ontbrak. Hoewel het door de GI opgestelde stappenplan – anders dan door [minderjarige] – door de vader klaarblijkelijk niet werd gezien als een unieke kans om weer contact met [minderjarige] te krijgen, ontsloeg deze visie hem er destijds niet van om in het belang van [minderjarige] de mogelijkheden tot contactherstel te onderzoeken. Anders dan het ontbreken van de financiële middelen daartoe, hetgeen de vader niet heeft onderbouwd – zodat daaraan niet het gewicht kan toekomen dat de vader heeft bepleit – heeft de vader geen argumenten aangevoerd voor zijn cruciale weigering om medewerking te verlenen aan het door de GI opgestelde stappenplan tot contactherstel, dan wel zijn “verzuim” om alternatieven aan te dragen waarmee tegemoet kon worden gekomen aan zijn bezwaren op het plan van de GI. Op het moment dat de vader besloot de geboden kans om tot contactherstel te komen niet te benutten, voelde [minderjarige] zich sterk afgewezen, als gevolg waarvan de vader zichzelf verder op afstand heeft geplaatst. Uit de verklaringen van de vader ter zitting blijkt desondanks dat hij de verantwoordelijkheid voor het niet tot stand komen van contact tussen hemzelf en [minderjarige] volledig buiten zichzelf legt. Hij verliest daarbij uit het oog dat de ontstane situatie (in ieder geval mede) een gevolg is van de door hem gemaakte keuze en zijn onvermogen om in ieder geval in dit verband inzicht te tonen in de belangen en behoeften van [minderjarige] .
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] als gevolg van het voorgaande verder klem of verloren is geraakt tussen de ouders. Dit blijkt in het bijzonder uit de verklaringen van [minderjarige] ter zitting, waarbij zij de vader sterk afwijst en zelfs krachttermen gebruikt als “monster”. Gelet op de klempositie waarin [minderjarige] zich bevindt, kunnen dergelijke uitspraken haar niet kwalijk worden genomen. De keuzes die [minderjarige] heeft gemaakt, kunnen worden beschouwd als haar manier van omgaan met de verstoorde communicatie tussen de ouders en de weigering van de vader om zijn medewerking te verlenen aan de – in haar ogen – laatste kans tot contact met haar. Er is in het dossier noch in de verklaringen van de ouders een aanknopingspunt te vinden waaruit blijkt dat te verwachten valt dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen in de aanhoudende strijd tussen de ouders en de daaruit voortvloeiende klempositie van [minderjarige] . Uit de huidige wijze van communicatie tussen de ouders – waaronder de e-mails van de vader aan de moeder en de door hem geplaatste Facebookberichten – blijkt immers van geen enkele basis voor eventueel contactherstel tussen hen in de toekomst. Dat is door de ouders ook niet betwist.
5.7.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat een van de gronden om de moeder alleen te belasten met het gezag over [minderjarige] als genoemd in artikel 1:251a, eerste lid, BW zich voordoet, nu gebleken is dat [minderjarige] klem of verloren is geraakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. De rechtbank zal het verzoek van de moeder daarom toewijzen, het gezamenlijk gezag beëindigen en de moeder alleen met het gezag over [minderjarige] belasten.
5.8.
De rechtbank heeft bij haar oordeel in overweging genomen het recente arrest van de Hoge Raad (vindplaats ECLI:NL:HR:2020:533). Daarin is overwogen:

Hoewel gezamenlijk gezag het risico in zich bergt dat het kind klem komt te zitten tussen de twee ouders, leidt eenhoofdig gezag ertoe dat de andere ouder geheel uit het leven van het kind wordt geweerd. De rechter moet dan de ruimte hebben om, uitgaande van de situatie ten tijde van zijn beslissing, in te schatten welke van de twee kwaden het belang van het kind vermoedelijk het minst zal schaden.”
Dit arrest leidt niet tot een ander oordeel. De vader heeft een belangrijke kans om te voorkomen dat hij verder op afstand van het leven van [minderjarige] zou komen te staan ongebruikt voorbij laten gaan. In de beschikking van 14 januari 2020 is door de rechtbank vastgesteld dat de vader zich in de afgelopen jaren op geen enkele wijze heeft ingezet om contact met [minderjarige] te krijgen, noch enige betrokkenheid bij het haar leven en welzijn heeft getoond. De oorzaak daarvoor legde en legt de vader nog steeds niet bij zichzelf, maar bij anderen. In de tussentijd blijft hij de moeder diskwalificeren in haar rol van opvoeder. Een en ander laat [minderjarige] niet onberoerd. Tegen deze achtergrond is het belang van [minderjarige] het meest gediend bij het toewijzen van het verzoek van de moeder, zodat [minderjarige] de voor haar ontwikkeling benodigde rust en duidelijkheid krijgt en houdt.
5.9.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters zal de rechtbank tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het gezag van [de vader] , geboren op
[geboortedatum 2] in [geboorteplaats 1] , over de minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] , en bepaalt dat [de moeder] , geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 2] , voortaan alleen het gezag uitoefent over de voornoemde [minderjarige] ;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 9 februari 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.