5.2.De door eiser ingebrachte contra-expertise heeft er niet toe geleid dat verweerder een ander standpunt heeft ingenomen. Hij handhaaft zijn standpunt dat geen sprake is van overtreding van artikel 2.10 van de APV en dat hij daarom niet bevoegd is handhavend op te treden. Verweerder zal de op de weg liggende grond laten verwijderen, omdat hij als wegbeheerder de taak heeft de weg schoon te houden.
6. Naar aanleiding van het door eiser gemaakte bezwaar heeft de commissie bezwaarschriften (de commissie) geadviseerd het handhavingsbesluit nader te motiveren, omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom de zijweg van de [naam van de straat] openbaar is voor auto- en landbouwverkeer in de zin van de Wegenwet. Indien geen sprake is van een openbare weg, is artikel 2.10 van de APV namelijk niet van toepassing. Indien dit wel het geval is, moet verweerder de vraag beantwoorden of de weg of een gedeelte daarvan anders wordt gebruikt dan overeenkomstig de publieke functie daarvan. In deze zaak betekent dit dat verweerder de vraag moet beantwoorden of voldoende is gebleken en onderbouwd dat derde-partij zodanige beperkingen op de weg heeft aangebracht dat de publieke functie ervan wordt belemmerd.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het handhavingsbesluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering. De zijweg van de [naam van de straat] is volgens verweerder openbaar. Deze weg staat immers op de wegenlegger en het onderhoud van dit straatje wordt uitgevoerd door de gemeente. Dit betekent dat artikel 2.10 van de APV van toepassing is op de zijweg. Deze weg moet toegankelijk zijn voor voertuigen met een breedte tot 3 meter, aldus verweerder. Om te bepalen of dit het geval is, heeft verweerder de toegankelijkheid van de zijweg aan de rechterzijde (aan de zijde van het perceel van derde-partij) opgesplitst in drie gedeelten:
- het voorste gedeelte: hiernaast is geen berm, maar een tuin gelegen. De zijweg is daar het breedste. Hoewel in de contra-expertise wordt opgemerkt dat de verhardingsbreedte bij de bocht naar de [naam van de straat] kritisch is, wil dat nog niet zeggen dat de verhardingsbreedte daar per definitie onvoldoende is;
- het middelste gedeelte: hier is de begroeiing c.q. de haag op de berm zodanig terug gesnoeid dat met een landbouwvoertuig vanuit de oprit de weg op kan worden gedraaid en omgekeerd. Dit betekent dat er ruimte is voor landbouwvoertuigen;
- het achterste gedeelte: hier ligt een talud waarover niet kan worden gereden. Het terugsnoeien van het groen is voor de toegankelijkheid van dit gedeelte niet relevant.
Verweerder concludeert dat de weg toegankelijk is voor voertuigen met een breedte tot
3 meter en handhaaft daarom zijn standpunt dat de situatie niet strijdig is met artikel 2.10 van de APV.
8. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. Op hetgeen hij heeft aangevoerd, wordt hierna inhoudelijk ingegaan.
Heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van overtreding van artikel 2.10 van de APV?
9. De rechtbank stelt vast dat de zijweg van de [naam van de straat] een voor het openbaar verkeer bestemde openstaande weg is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994. Deze weg bevindt zich immers op de wegenlegger. Dit betekent dat artikel 2.10 van de APV van toepassing is.