ECLI:NL:RBLIM:2020:9779

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
03-659081-19 en 03-700599-16 (vordering TUL)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging van ex-vriendin met gevangenisstraf en contactverbod

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 14 december 2020, is de verdachte, geboren in 1985 en gedetineerd in P.I. De Geerhorst te Sittard, veroordeeld voor belaging van zijn ex-vriendin en het bezit van hennep. De zaak is inhoudelijk behandeld op 30 november 2020, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie heeft de tenlasteleggingen, waaronder belaging en het bezit van 850 gram hennep, als bewezen beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode stelselmatig contact heeft gezocht met de aangeefster, ondanks eerdere veroordelingen en opgelegde contactverboden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging, waarbij de aard, duur en frequentie van de gedragingen van de verdachte zwaar hebben gewogen. De verdachte heeft de aangeefster via verschillende social media accounts benaderd en heeft haar gevolgd, wat heeft geleid tot een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de aangeefster en haar familie, en een locatieverbod in de omgeving van haar ouderlijk huis. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf toegewezen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03-659081-19 en 03-700599-16 (vordering TUL)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1985,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in P.I. De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.W. Heemskerk, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 november 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] was niet ter terechtzitting aanwezig.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen de verdachte, bekend onder parketnummer 03-086370-19.

2.De tenlastelegging

De – nader omschreven - tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:[slachtoffer] heeft belaagd in de periode van 7 april 2019 tot en met 23 december 2019;
Feit 2:opzettelijk 850 gram hennep aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten bewezen. De officier van justitie heeft in zijn op schrift gestelde requisitoir de bewijsmiddelen waarop hij zijn standpunt over feit 1 heeft gebaseerd, uiteen gezet. Feit 2 kan volgens de officier van justitie bewezen worden gelet op de bekennende verklaring van de verdachte in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen van de politie betreffende het aantreffen van de hennep in de woning van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de verdachte voor feit 1 vrij te spreken. De verdachte heeft bekend cadeaus te hebben gestuurd aan familieleden van het slachtoffer. Tevens heeft hij bekend geldbedragen aan het slachtoffer te hebben overgemaakt. De verdachte had hier geen verkeerde bedoelingen mee en bovendien zijn deze handelingen niet voldoende om van stelselmatigheid in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht te spreken. De verdachte heeft verder ontkend via social media berichten aan het slachtoffer te hebben verstuurd. Hij heeft slechts berichten geplaatst op zijn eigen openbare facebookaccount, hetgeen niet gelijkgesteld kan worden aan het sturen van berichten naar aangeefster persoonlijk.
Subsidiair stelt de raadsman dat de door de verdachte openbaar geplaatste berichten op onder meer Facebook in de periode van april tot november 2019 te gering in aantal en frequentie zijn om van belaging te kunnen spreken. Omdat de geplaatste berichten in november en december 2019 wat betreft aantallen en frequentie wel kunnen worden aangemerkt als stelselmatig, verzoekt de raadsman de pleegperiode te beperken van 1 november 2019 tot en met 23 december 2019.
Feit 2 kan volgens de raadsman bewezen worden verklaard nu de verdachte dit feit heeft bekend.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Feit 1
3.3.1.1
De bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen
Op 12 november 2019 heeft [slachtoffer] aangifte en klacht gedaan van belaging door haar ex-vriend [verdachte] , zijnde de verdachte. [2] Zij verklaarde de relatie met de verdachte bijna vier jaar geleden verbroken te hebben, maar nog steeds door hem lastig gevallen te worden. Omdat de verdachte haar sinds de verbreking van de relatie lastig valt, heeft zij in het verleden ook al aangifte en klacht van belaging gedaan (zie de zaak met parketnummer 03-086370-19). Zij verklaart verder dat in het verleden ook al aangifte is gedaan van brandstichting omdat de verdachte een brandbom tegen de auto van de vader van aangeefster had gegooid en op haar ouderlijk adres. De verdachte heeft daarvoor ook gevangenisstraf gehad en hij mocht op geen enkele manier direct of indirect contact zoeken met aangeefster en haar familie. Dit alles heeft er volgens aangeefster niet toe geleid dat de verdachte haar niet meer lastig valt. Meer concreet maakte zij melding van de volgende momenten waarop de verdachte - direct dan wel indirect via familie - contact met haar heeft gezocht:
op 7 april 2019 ontving zij 8 berichten van het account ‘ [naam account 1] ’;
op 19 april 2019 ontving zij 8 berichten van het account ‘ [naam account 1] ’;
op 7 mei 2019 ontving zij 1 bericht van het account ‘ [verdachte] ’;
op 9 juli 2019 ontving zij 1 bericht van het account ‘ [verdachte] ’;
op 22 juli 2019 werd door de verdachte een bos bloemen, met een handgeschreven kaartje, bezorgd op het adres van de grootouders van aangeefster;
van 24 tot en met 26 juli 2019 ontving zij 5 berichten van het account ‘ [naam account 2] ’;
op 20 augustus 2019 heeft de verdachte € 100,- op haar bankrekening gestort;
op 3 september 2019 heeft de verdachte € 100,- op haar bankrekening gestort;
op 24 en 26 september 2019 ontving zij een bericht van de verdachte via een onbekend account;
op 24 oktober 2019 ontving zij 3 berichten van het account ‘ [naam account 3] ’;
op 25 oktober 2019 ontving zij 2 berichten van het account ‘ [naam account 3] ’;
op 29 oktober 2019 ontving zij 4 berichten van het account ‘ [naam account 3] ’;
op 30 oktober 2019 ontving zij 2 berichten van het account ‘ [naam account 3] ’;
eind oktober 2019 heeft de verdachte een oude radio en handgeschreven briefje bij het huis van de grootouders van aangeefster (laten) bezorg(d)(en) in [woonplaats 1] . Op dit briefje stond dat de radio bestemd was voor de vader van aangeefster;
p 1 november 2019 heeft de verdachte aangeefster in de auto gevolgd in Maastricht en heeft hij op hinderlijke wijze naast en voor haar gereden op de autoweg;
op 1 november 2019 ontving zij 7 berichten van het account ‘ [naam account 3] ’;
van 2 november tot en met 23 november 2019 ontving zij in totaal 137 berichten van het account ‘ [naam account 3] ’;
van 26 november tot en met 6 december 2019 ontving zij in totaal 197 berichten en foto’s van het account ‘ [naam account 4] ’.
Aangeefster heeft bij haar aangifte verklaard te weten dat de berichten van de verdachte afkomstig zijn, gelet op de schrijfstijl en de inhoud van de berichten, namelijk vaak relaterend aan hun relatie en aan natuurgeweld. Aangeefster heeft bij haar aangifte screenshots overgelegd van alle berichten, vriendschapsverzoeken en foto’s die zij van de verdachte van 12 april tot 5 november ontving. Ook heeft zij foto’s gemaakt van de ontvangen ‘cadeaus’ en deze aan de politie overhandigd. Verder heeft zij van de overboeking op haar bankrekening d.d. 20 augustus 2019 een screenshot gemaakt en overhandigd. De politie heeft al deze bescheiden beschreven in een proces-verbaal van bevindingen en heeft deze bescheiden vervolgens aan dit proces-verbaal gehecht. [3] Vanaf 5 november ontving aangeefster dusdanig veel berichten van de verdachte, dat zij geen screenshots meer van de berichten maakte omdat zij hier anders een dagtaak aan had. In plaats daarvan, heeft zij de politie een uitdraai laten maken van de ontvangen chatberichten op haar Facebookaccount. De politie heeft dit beschreven in een proces-verbaal van bevindingen en heeft de chatberichten die aangeefster via verschillende accounts van de verdachte had ontvangen, aangehecht aan dit proces-verbaal. [4]
De vader van aangeefster, [naam vader] , heeft op 26 december 2019 tegenover de politie verklaard dat hij op 21 december 2019 bij de voordeur van zijn woning in [woonplaats 2] een fles wijn en een handgeschreven verjaardagskaart aantrof. Aan het handschrift leidde hij af dat de kaart en de wijn afkomstig moesten zijn van de verdachte. [5]
Tussenconclusie I:
De verdachte heeft over de contactmomenten genoemd onder (e), (g), (h) en (o) ter terechtzitting bekend dat deze hebben plaatsgevonden. Ook heeft hij bekend voor de vader van aangeefster op 21 december 2019 een fles wijn en een kaart te hebben neergezet bij diens woning. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat deze specifieke contactmomenten tussen de verdachte enerzijds en aangeefster en haar familie anderzijds, hebben plaatsgevonden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de door aangeefster ontvangen berichten, foto’s en vriendschapsverzoeken van de diverse social media accounts, afkomstig zijn van de verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat zij weet dat de berichten afkomstig zijn van de verdachte, omdat zij zijn schrijfstijl herkent. Hij refereert in zijn berichten vaak aan God, heeft grootheidswaanzin en denkt dat hij de natuur kan bewegen tot erge dingen. Ook worden er onderwerpen in de berichten beschreven, die gaan over hun relatie of die alleen de verdachte kan weten, zo stelt aangeefster in haar aangifte.
In het dossier bevinden zich handgeschreven brieven die de verdachte vanuit detentie aan politieagenten en officieren van justitie heeft geschreven. [6] De rechtbank citeert enkele zinnen uit deze brieven, die kenmerkend zijn voor verdachtes manier van schrijven:
“ik ben voortdurend mezelf en dierbaren en zelfs me ex juist aan het beschermen en als God bestaat dan is God misschien ook getuige en dat weet God ook dat dit de waarheid is en de werkelijke gang van zaken” [7]
“breng het water alstublieft niet verder in ontroering want ik breng niet graag tsunami’s zoals voorheen werden gebracht door onrecht der regerende waar ik getuige van werd zoals de tsunami die ontstond tijdens mijn vorige onterechte detentie” [8]
“dus aanschouw de kroon die vanaf nu wereldwijd gedragen zal worden, zie hoe de hele wereld beperkt zal worden, zie wat u mij ten onrechte alweer aandoet en zie hoe het volk mij wereldwijd zal dragen, want door u onrecht op mij en de manier waarop wordt mijn val diep. (..). betekenis: corona uitbraak. Corona betekent kroon in Latijns en de daarop volgende wereldwijde quarantaine oftewel beperking en afstand.” [9]
De verdachte heeft ter terechtzitting een bericht voorgelezen dat aangeefster van het account ‘ [naam account 3] ’ heeft ontvangen. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij deze tekst heeft geschreven:
“kijk daar heyyy overal begint de natuur te spreken zelfs bij het voetbal … ik zei het je toch… als ik droevig om jou word omdat je niet tege me praat begint de natuur over de hele wereld te spreken want ik wil dat je me hoort en me geloofd want ik heb je dan nodig mijn darling … en dit was gewoon als afsluitende grapje met beetje humor bye my love I will miss you forever”. [10]
De rechtbank citeert hieronder een zeer kleine greep uit de vele door aangeefster ontvangen berichten via social media:
Vanaf account ‘ [naam account 3] ’:
“ik vecht al bijna 4 jaar voor een woord, zo lang dat ik gek ervan werd” [11]
“ik mocht niet in de straat jou niet opzoeke, drones schafte ik aan voor jou” [12]
“maar ik moet eigenlijk contact met je hebben !!! Want ik moet weten wil je nog dat ik geld overmaak en zo ja dan hoeveel????” [13]
Vanaf account ‘ [naam account 5] ’:
“oh en je vader is de 21e jarig, dus misschien kom ik dan al effe proficiat wensen, want een kans dat jullie bij elkaar zitten die krijg ik toch vroeg of laat” [14]
“Natuur wereldwijd !!!!!! verwoord mijn pijn en verdriet om de leugenaren en bedriegers en psychische terroristen want de tijd is aangebroken dat irene moet gaan kiezen voor mij of voor degene die zich tot mijn vijand maakte !!!!!! Lieve God ik smeek u laat irene nog genoeg liefde voor me hebben” [15]
Vanaf account ‘ [naam account 2] ’:
“alsjeblieft blok me niet meteen, ik smeek het (…) Nieuwe Facebook maken is best werk, maar ik vind het je nog steeds waard (…) ik heb zelfs bloemen je oma gestuurd als sorry, vorig zijn super veel bloemen naar je ouders gestuurd, allemaal als sorry” [16]
Vanaf account ‘ [verdachte] ’:
“zoveel liefde voor jou dat er een tsunami van kwam in Indonesië maanden geleden en een vulkaan uitbarsting want voor mij ben jij hot” [17]
Vanaf account ‘ [naam account 1] ’:
“zorg alsjeblieft dat je auto niet zo zichtbaar staat als je met mannen afspreekt want dat raakt me als ik dat per toeval zie en dan voel ik woede” [18]
Tussenconclusie II:
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de zich in het dossier bevindende berichten die aangeefster heeft ontvangen, wat betreft inhoud en schrijfstijl dusdanig veel overeenkomsten vertonen met de zich in het dossier bevindende handgeschreven brieven van de verdachte aan officieren van justitie en politieagenten, dat deze berichten specifiek aan de verdachte te linken zijn. Kenmerkend voor teksten die van de hand van verdachte komen, is dat vaak wordt gerefereerd aan God die getuige is van alles. Ook refereert de verdachte in zijn teksten vaak aan natuurrampen die in de wereld hebben plaatsgevonden en beweert hij dat die natuurrampen (mede) in relatie staan tot hetgeen verdachte meemaakt of overkomt. Ook kenmerkend is dat de teksten vaak een onnavolgbare inhoud hebben. Voorts gaan de berichten veelvuldig over de (verbroken) relatie tussen de verdachte en aangeefster en over het feit dat hij geen contact met haar mag hebben, hetgeen informatie betreft die alleen en/of voornamelijk de verdachte kan weten. Desgevraagd heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij enkel berichten openbaar heeft geplaatst op zijn eigen Facebookaccount, maar géén berichten aan aangeefster persoonlijk heeft verstuurd. De rechtbank acht deze verklaring, op basis van het dossier, niet aannemelijk. De verdachte stelt dat iemand anders de berichten aan aangeefster moet hebben gestuurd, maar kan niet benoemen wie deze persoon dan zou moeten zijn. De rechtbank concludeert dan ook dat de door aangeefster ontvangen persoonlijke berichten, foto’s en vriendschapsverzoeken, verstuurd vanuit zowel het facebook account op naam van de verdachte, alsmede vanuit de overige in de aangifte genoemde accounts, van de verdachte afkomstig moeten zijn.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de hiervoor beschreven handelingen van de verdachte te kwalificeren zijn als belaging van [slachtoffer] in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095). Van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is sprake indien de persoon in kwestie de storing niet wenst, hetgeen betekent dat de contacten dienen te geschieden zonder (impliciete) toestemming. Hoewel dit niet betekent dat vereist is dat het slachtoffer voorafgaand aan de gedragingen nadrukkelijk kenbaar moet hebben gemaakt geen contact meer te willen (zie HR 2 juni 2015, NJ 2015/280), moet wel op enig moment duidelijk zijn gemaakt dat de vormen van contact die in een relatie gebruikelijk zijn, niet langer gewenst zijn.
Aangeefster heeft bij haar aangifte verklaard dat zij de relatie met de verdachte bijna vier jaar geleden verbroken had. Voorafgaand aan de onderhavige ten laste gelegde periode van belaging, is al aangifte gedaan van mishandeling, belaging, brandstichting en vernieling, allen gepleegd door de verdachte. Aan de verdachte zijn bij vonnis van 8 augustus 2017 al een contact- en locatieverbod opgelegd ten aanzien van aangeefster en haar familie. Het was de verdachte dus op 7 april 2019 al jaren duidelijk dat aangeefster geen enkel contact met hem wenste. Ook heeft aangeefster nooit gereageerd op enig bericht of verzoek dat zij van de verdachte ontving. Dat aangeefster heeft verklaard de social media accounts van de verdachte regelmatig te raadplegen zodat zij een inschatting kon maken van verdachtes gemoedstoestand, acht de rechtbank begrijpelijk. In deze verklaring kan op geen enkele manier een aanwijzing worden gezien dat aangeefster het contact dat de verdachte zocht, als gewenst beschouwde.
Eindconclusie:
Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, komt naar voren dat de verdachte over een lange periode stelselmatig op een zeer belastende en indringende wijze heeft geprobeerd met aangeefster in contact te komen en haar aandacht heeft geëist, waarbij hij zich niet alleen tot aangeefster zelf heeft gewend, maar ook tot haar familie. De verdachte heeft niet enkel via social media contact gezocht, maar heeft aangeefster ook gevolgd in haar auto. Tevens blijkt uit de ‘cadeaus’ die de verdachte bij de ouders en grootouders van aangeefster bezorgde, dat hij zich in de buurt van het ouderlijk huis van aangeefster heeft opgehouden. Door zo te handelen, heeft de verdachte aangeefster en haar familie angst aangejaagd en hun gevoel voor veiligheid ernstig aangetast. Weliswaar zijn de contactmomenten in de ten laste gelegde periode niet steeds in gelijke mate aanwezig geweest, maar de verdachte blijft de gehele periode op wisselende momenten contact zoeken en de intensiteit waarmee hij dit doet en de impact die dat heeft is groot. Al met al heeft de verdachte daarmee een aanmerkelijke en zeer nare verstoring van het persoonlijke leven van aangeefster teweeg gebracht, die naar het oordeel van de rechtbank de conclusie rechtvaardigt dat er sprake is van belaging in de zin van artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3.3.2
Feit 2
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem ten aanzien van dit feit geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde, te weten het aanwezig hebben van 850 gram hennep, wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen [19] ;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen [20] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1:
op meer tijdstippen in de periode van 7 april 2019 tot en met 23 december 2019 te Nieuwstadt en in de gemeente Maastricht en/of elders in Limburg, meermalen, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, in de genoemde periode op meer verschillende tijdstippen veelvuldig en zeer frequent opzettelijk (onder andere):
- ongewenst Facebook- en/of Messenger berichten aan die [slachtoffer] gestuurd en/of
- zich bij en/of voor en/of in de buurt van de (ouderlijke) woning, althans in de (directe) omgeving, van die [slachtoffer] opgehouden en
- die [slachtoffer] gevolgd en/of geobserveerd en
- die [slachtoffer] en/of haar familieleden ongewenst kaarten en/of (een) (handgeschreven) briefje(s) en/of cadeaus gestuurd/bezorgd en/of laten bezorgen en
- een geldbedrag op de bankrekening van die [slachtoffer] gestort;
Feit 2:
op 23 december 2019 te Nieuwstadt opzettelijk aanwezig heeft gehad 850 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
belaging;
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van één jaar. Daarnaast moet aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling worden opgelegd met verpleging van overheidswege (TBS met dwangverpleging), alsmede de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij bewezenverklaring van de feiten verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met aangeefster.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt vooraf op dat deze zaak ter terechtzitting gelijktijdig is behandeld met de zaak onder parketnummer 03.086370.19. Artikel 285 van het Wetboek van strafvordering (Sv) schrijft de rechtbank voor om strafzaken die ingevolge artikel 259 Sv door het Openbaar Ministerie gevoegd aan haar hadden moeten worden voorgelegd, ter terechtzitting alsnog te voegen. Het voegen van afzonderlijke strafzaken maakt dat er één vonnis in alle zaken gezamenlijk kan worden gewezen. Dat is in de regel in het voordeel van de verdachte, omdat dan de wettelijke samenloopregelingen van toepassing zijn.
Het had dan ook in de rede gelegen de beide zaken te voegen, doch dat stuitte, vanwege de verschillende wijze van dossierbeheer (GPS respectievelijk Compas), op beletselen van technische aard. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de verdachte als gevolg van deze door beheerssystemen opgelegde beperking niet in een nadeliger positie komt dan wanneer de zaken gevoegd op de voet van art. 285 van het Wetboek van strafvordering hadden kunnen worden behandeld. De rechtbank zal bij de strafoplegging in de onderhavige zaak rekening houden met een eventuele bewezenverklaring in de hierna te wijzen beslissing in de zaak met parketnummer 03.086370.19. Bij de strafoplegging in de zaak met parketnummer 03.086370.19 zal de rechtbank op de voet van art. 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden met de strafoplegging in de onderhavige zaak.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende een lange periode zijn ex-vriendin, aangeefster, gestalkt. De verdachte heeft aangeefster gedwongen te dulden dat hij steeds weer direct of indirect contact met haar en haar familieleden zocht. Belaging is een ernstig feit, gericht tegen de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers. De verdachte heeft er gedurende lange tijd alles aan gedaan om in de levens van aangeefster en haar familieleden aanwezig te zijn en te blijven. Hij heeft onder andere contact gezocht via Facebook accounts die hij onder valse namen aanmaakte. De verdachte heeft aangeefster ontzettend veel berichten gestuurd. De berichten waren vaak intimiderend en beledigend van aard. Verdachte heeft er in zijn berichten aan aangeefster regelmatig blijk van gegeven dat hij in haar nabijheid verkeerde. Hij heeft aangeefster gevolgd in haar auto, hij heeft geld aan haar overgemaakt en hij heeft ‘cadeaus’ aan familieleden bezorgd, waarmee hij zich tevens in de omgeving van het ouderlijk huis van aangeefster heeft begeven alsmede in de omgeving van het huis van de grootouders.
Aangeefster en haar familie zijn door bovengenoemde feiten ernstig in hun privacy aangetast en er is een grove inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Door aangeefster is dit alles als zeer beangstigend en bedreigend ervaren. Continue was zij op haar hoede voor de verdachte.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 850 gram hennep. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs ernstige schade berokkenen aan de gebruikers daarvan en het gebruik ervan kan leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaat het gebruik van (en de handel in) drugs vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit.
Persoonlijke omstandigheden
Psycholoog Th.A.M. Deenen en psychiater A.M. de Jong hebben over de geestvermogens van de verdachte op 2 april 2020 gerapporteerd. Zij hebben zich uitgelaten over feit 1 in de zaak met onderhavig parketnummer. Hierbij dient de kanttekening te worden geplaatst dat de deskundigen hun rapportages hebben opgesteld op basis van een onvolledig dossier ten aanzien van feit 1. De deskundigen beschikten, zo is ter terechtzitting gebleken, niet over het volledige dossier. Voorts is de deskundigen slechts gevraagd in onderhavige zaak een advies te schrijven, zodat het dossier van de zaak die gelijktijdig met onderhavige zaak ter terechtzitting is behandeld waarbij aan de verdachte wederom belaging ten laste is gelegd, niet in de advisering is betrokken.
De bevindingen van de onderzoekers komen in belangrijke mate overeen. Beiden stellen als diagnose een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken.
De psycholoog rapporteert:
Betrokkene is gevoelig voor afwijzing en snel gekrenkt. Hij heeft een positief zelfbeeld, staat zichzelf bijzondere rechten toe en beoordeelt situaties sterk vanuit zijn eigen perspectief. Betrokkene heeft een goed ontwikkeld geweten en normbesef. Hij weet wat wel en wat niet mag. Het is voor hem echter niet altijd een reden om dat ook toe te passen. Op de 3-punts schaal is het advies om betrokkene het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. De geconstateerde persoonlijkheidspathologie is in beperkte mate relevant voor het tenlastegelegde. Met name is dat zijn narcistische houding waardoor hij zijn eigen situatie en mogelijkheden beter inschat dan realistisch is. De kans op recidive wordt ingeschat als matig. Betrokkene geeft zelf nadrukkelijk te kennen geen behoefte te hebben aan behandeling of begeleiding en daaraan ook niet mee te zullen werken in een vrijwillig kader. Er zijn onvoldoende inhoudelijke argumenten om nu aan een maatregel van tbs te denken.
De psychiater rapporteert:
Betrokkene is gevoelig voor afwijzing en kan dit moeilijk accepteren. Zijn gevoelsleven is gefragmenteerd en betrokkene is geneigd negatieve emoties te verdringen, ontkennen, rationaliseren of om te zetten in boosheid. Daarnaast schrijft betrokkene, vanuit zijn grandioze zelfbeeld, zichzelf bijzondere rechten toe, waardoor hij geneigd is over de grenzen van anderen heen te gaan en zijn gedrag goed te keuren. Anderzijds is het ook zo dat betrokkene zich bewust is van de gevolgen van zijn gedrag en hij de normen en waarden kent. Er wordt geadviseerd hem het tenlastegelegde in licht verminderde mate toe te rekenen. De kans op nieuw stalkgedrag wordt als matig ingeschat, het risico op stalking met geweld wordt laag ingeschat. Gezien betrokkene niet gemotiveerd is voor een behandeling, zal het opleggen van een behandeling weinig/geen kans van slagen hebben. De psychiater adviseert – bij bewezenverklaring – een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Een TBS kader (voorwaardelijk, danwel onvoorwaardelijk) wordt, gezien de ernst van het tenlastegelegde, niet als optie gezien.
De rechtbank sluit zich ten aanzien van de toerekenbaarheid aan bij het advies van de psychiater en psycholoog en acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor de belaging van [slachtoffer] . De rechtbank gaat ervan uit dat de stoornissen zoals hiervoor omschreven ook ten tijde van dit feit aanwezig waren en zijn gedragskeuzes en gedragingen hebben beïnvloed.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een reclasseringsadvies van 16 november 2020 en een aanvullend advies van 27 november 2020. De reclassering adviseert gelet op het aanhoudend (delict)gedrag van de verdachte, gelet op de eerdere veroordelingen en overtreden voorwaarden, de vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek, en het gegeven dat de verdachte niet openstaat voor behandeling, tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
De rechtbank heeft daarnaast nog acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 oktober 2020 over de verdachte, waaruit blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor diverse strafbare feiten, waaronder brandstichting, vernieling, mishandeling, openlijke geweldpleging en meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet.
Welke straf en/of maatregel is passend?
De rechtbank twijfelt er niet aan dat behandeling en hulp noodzakelijk is in het geval van de verdachte. Zijn houding richting eventuele behandelingen en de conclusies van de rapportages geven echter blijk van een afwezigheid van enige motivatie bij de verdachte om zich te laten behandelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het opleggen van bijzondere voorwaarden die zien op het ondergaan van enige vorm van behandeling, geen meerwaarde heeft. Zij volgt op dit punt de diverse adviezen die zijn uitgebracht.
De rechtbank zal aan de verdachte evenmin – anders dan de officier van justitie heeft gevorderd - een TBS-maatregel opleggen, reeds gelet op het feit dat de psychiater en psycholoog een TBS-maatregel op dit moment niet aan de orde achten, omdat zij het recidiverisico van stalking met geweld als laag inschatten. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om hier thans van af te wijken. De rechtbank betrekt bij dit oordeel tevens dat voor het opleggen van een TBS-maatregel is vereist dat de veiligheid van personen deze oplegging vereist, hetgeen in het geval van de verdachte onvoldoende kan worden onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, onder meer ter vergelding van het leed dat de verdachte aangeefster en haar familie heeft aangedaan, op zijn plaats is. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte onvoldoende aanleiding om een andersoortige straf of een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen om de kans op recidive in de toekomst te beperken. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 18 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. De stelselmatigheid en lange duur van de belaging maken dat de rechtbank een proeftijd van 3 jaren in dit geval op zijn plaats acht.
De rechtbank zal daarnaast aan de verdachte de bijzondere voorwaarden opleggen zoals reeds opgelegd bij het vonnis van 8 augustus 2017, inhoudende een contactverbod met aangeefster en haar familie en een locatieverbod in de omgeving van het ouderlijk huis van aangeefster. Artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht biedt in dit geval geen mogelijkheid om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen. Van de bewezen verklaarde feiten kan immers niet worden gezegd dat zij gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Hoe belastend en intimiderend de gebeurtenissen voor aangeefster ook zijn geweest, niet kan worden gezegd dat deze haar lichamelijk hebben aangetast of fysiek gevaar hebben opgeleverd.
Maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Om te waarborgen dat de verdachte in de nabije toekomst geen contact met aangeefster en haar familie zoekt en opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend jegens hen gedraagt, zal de rechtbank aan de verdachte voorts een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, te weten een contactverbod met aangeefster en haar familie en daarnaast ook een locatieverbod in de omgeving van het ouderlijk huis van aangeefster. De vrijheidsbeperkende maatregel zal worden opgelegd voor de duur van 5 jaren. De rechtbank zal bepalen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van twee weken. De rechtbank zal bovendien bevelen dat het contact- en locatieverbod waaruit de maatregel bestaat, dadelijk uitvoerbaar is, omdat er naar het oordeel van de rechtbank reeds op grond van de aard van het bewezen verklaarde ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een strafbaar feit zal begaan. De rechtbank sluit hierbij aan bij de vaststelling van de reclassering die op basis van de onderhavige strafzaak en de strafzaak met parketnummer 03-086370-19 tot de inschatting komt dat het recidiverisico hoog is.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De verdachte is bij vonnis (met parketnummer 03-7000599-16) van de meervoudige kamer van de rechtbank Limburg d.d. 8 augustus 2017 veroordeeld tot, voor zover relevant, een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Wegens eerdere overtreding van de aan de voorwaardelijke gevangenisstraf gekoppelde bijzondere voorwaarden, heeft de verdachte reeds 3 maanden uitgezeten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd binnen de proeftijd en de vordering, inhoudende de tenuitvoerlegging van de resterende 3 maanden gevangenisstraf, moet worden toegewezen.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van deze vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie voor toewijzing in aanmerking komt, nu de verdachte zich binnen de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbaar feiten. Feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank tot een ander oordeel zou moeten komen, zijn gesteld noch gebleken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 57, 285b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a. dat het de verdachte verboden is om zich te bevinden op of in het gebied
binnen een straal van 100 meter rondom de [adres] te [woonplaats 2] ;
b. dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal
opnemen, zoeken of hebben met de familie [familienaam] , te weten: [slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] ), [naam vader] (geboren op [geboortedatum 3]
te [geboorteplaats] ), [naam] (geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats] ) en
de zus van [slachtoffer] (de rechtbank heeft geen naam en geboortedatum van
haar);
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Vrijheidsbeperkende maatregel
  • legt op de maatregel dat de verdachte zich gedurende 5 jaren niet zal bevinden op of in het gebied binnen een straal van 100 meter rondom de [adres] te [woonplaats 2] ;
  • legt op de maatregel dat de verdachte gedurende 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de familie [familienaam] , te weten: [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] ), [naam vader] (geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats] ), [naam] (geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats] ) en de zus van [slachtoffer] (de rechtbank heeft geen naam en geboortedatum van haar;
  • beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van een twee weken voor iedere keer dat niet aan een van de maatregelen wordt voldaan. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de opgelegde maatregelen niet op;
  • beveelt dat de op grond van artikel 38v Sr opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn;
Vordering tot tenuitvoerlegging
- wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03-700599-16.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Nollen, voorzitter, mr. L. Feuth en mr. L.E.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van Rie, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2020.
Buiten staat
Mr. L. Feuth is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is evenmin in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is - nadat de vordering nadere omschrijving tenlastelegging is toegelaten - ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 april 2019
tot en met 23 december 2019 te Nieuwstadt, gemeente Echt-Susteren, en/of in de
gemeente Maastricht en/of elders in Limburg, althans in Nederland, meermalen,
althans eenmaal, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft
gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval van een
ander, met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] , in elk geval die ander, te
dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers
heeft hij, verdachte, in de genoemde periode op een of meer verschillende
tijdstippen veelvuldig en/of zeer frequent opzettelijk (onder andere):
- ( ongewenst) Facebook- en/of Messenger-berichten aan die [slachtoffer]
gestuurd en/of
- zich bij en/of voor en/of in de buurt van de (ouderlijke) woning, althans in
de (directe) omgeving, van die [slachtoffer] opgehouden en/of
- die [slachtoffer] gevolgd en/of geobserveerd en/of
- die [slachtoffer] en/of haar familieleden (ongewenst) (een) kaart(en) en/of
(een) (handgeschreven) briefje(s) en/of (een) cadeau('s) gestuurd/bezorgd
en/of laten bezorgen en/of
- een geldbedrag op de bankrekening van die [slachtoffer] gestort;
2.
hij op of omstreeks 23 december 2019 te Nieuwstadt, gemeente Echt-Susteren,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 850 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op
de bij de Opiumwet behorende lijst II;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden Limburg, basisteam Echt, registratienummer: PL2300-2019178759, gesloten d.d. 18 maart 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 448.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 12 november 2019, p. 83-87.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2019, p. 126-181.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 februari 2020, p. 228-414.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam vader] d.d. 26 december 2019, p. 91.
6.Brief aan OvJ Van Dartel, p. 417-420. Brieven aan politie: p. 27B-73B behorende bij proces-verbaal: PL2300-2019178759-45.
7.Pagina 419.
8.Pagina’s 8B en 9B behorende bij proces-verbaal: PL2300-2019178759-45.
9.Pagina’s 65B en 66B behorende bij proces-verbaal: PL2300-2019178759-45.
10.Ontvangen bericht via Facebook messenger, p. 173.
11.Pagina 236.
12.Pagina 236.
13.Pagina 240.
14.Pagina 339.
15.Pagina 344.
16.Pagina 403.
17.Pagina 406.
18.Pagina 132.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2019, p. 427-428
20.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 12 maart 2020, p. 440.